Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
historie

50 jaar geleden: Notenkrakers in debat met Concertgebouworkest

door A.L. Bouma
23 jun. 2020 23 juni 2020

In 1969/70 stuurde een groep jonge rebelse componisten aan op een openbare discussie over de ‘ondemocratische structuur’ van het Concertgebouworkest. In juni, precies 50 jaar geleden, publiceerde Preludium dit verslag van dat historische debat.

Dit verslag werd gepubliceerd in Preludium juni 1970:

Hoeveel tijd, geld en energie zijn er niet verloren gegaan door de acties van de groep ‘De Notenkraker’. Hoeveel onzinnigs is er niet gebeurd, vooraleer de ‘eis’ om kommuniekaasie-weet-je-wel van de zijde der Notenkrakers op een waardige wijze kon worden ingewilligd.

Men kan zich afvragen, waaróm de Notenkrakers met alle geweld een concert van het Concertgebouworkest in het honderd wilden laten lopen; waaróm zij weigerden om als redelijke mensen hun problemen en ideeën in alle rust met het orkest en deszelfs leiding te bespreken; en waaróm zij zich bij herhaling als verwende kinderen gedroegen die hun zin niet hadden gekregen.

De publieke opinie hebben zij niet meegekregen, dat was het eerste falen van hun ‘partij-ideoloog’. Integendeel – de zeer felle reactie van het publiek op 17 november van het vorige jaar (de verstoring van een NTC-concert) heeft de Notenkrakers onaangenaam verrast, zoals ze bij herhaling hebben verklaard. Ze zullen allang niet meer ‘verrast’ zijn geweest over de magere opkomst van hun medestanders voor het openbare debat Concertgebouworkest – De ­Notenkraker op 22 april jongstleden in de grote zaal van Krasnapolsky in Amsterdam. En toch hadden ze met z’n allen reikhalzend naar deze gelegenheid uitgezien.

Om eventuele misverstanden te vermijden: de zaal was gehuurd (en betaald) door het Concertgebouworkest. Mr. Cammelbeeck was als gespreksleider uitgenodigd door het Concertgebouworkest – maar de Notenkrakers hadden zich wel eerst akkoord verklaard met deze keuze.

Dit verslag werd gepubliceerd in Preludium juni 1970:

Hoeveel tijd, geld en energie zijn er niet verloren gegaan door de acties van de groep ‘De Notenkraker’. Hoeveel onzinnigs is er niet gebeurd, vooraleer de ‘eis’ om kommuniekaasie-weet-je-wel van de zijde der Notenkrakers op een waardige wijze kon worden ingewilligd.

Men kan zich afvragen, waaróm de Notenkrakers met alle geweld een concert van het Concertgebouworkest in het honderd wilden laten lopen; waaróm zij weigerden om als redelijke mensen hun problemen en ideeën in alle rust met het orkest en deszelfs leiding te bespreken; en waaróm zij zich bij herhaling als verwende kinderen gedroegen die hun zin niet hadden gekregen.

De publieke opinie hebben zij niet meegekregen, dat was het eerste falen van hun ‘partij-ideoloog’. Integendeel – de zeer felle reactie van het publiek op 17 november van het vorige jaar (de verstoring van een NTC-concert) heeft de Notenkrakers onaangenaam verrast, zoals ze bij herhaling hebben verklaard. Ze zullen allang niet meer ‘verrast’ zijn geweest over de magere opkomst van hun medestanders voor het openbare debat Concertgebouworkest – De ­Notenkraker op 22 april jongstleden in de grote zaal van Krasnapolsky in Amsterdam. En toch hadden ze met z’n allen reikhalzend naar deze gelegenheid uitgezien.

Om eventuele misverstanden te vermijden: de zaal was gehuurd (en betaald) door het Concertgebouworkest. Mr. Cammelbeeck was als gespreksleider uitgenodigd door het Concertgebouworkest – maar de Notenkrakers hadden zich wel eerst akkoord verklaard met deze keuze.

  • Discussie tussen De Notenkrakers en het Concertgebouworkest

    Rechts (met bril) Reinbert de Leeuw, links naast hem Peter Schat, Hotel Krasnapolsky, 22 april 1970

    Discussie tussen De Notenkrakers en het Concertgebouworkest

    Rechts (met bril) Reinbert de Leeuw, links naast hem Peter Schat, Hotel Krasnapolsky, 22 april 1970

  • Notenkraker Peter Schat (midden) en dirigent Bruno Maderna (rechts)

    Notenkrakers zagen Maderna als ideale dirigent voor moderne muziek. Foto: Maria Austria

    Notenkraker Peter Schat (midden) en dirigent Bruno Maderna (rechts)

    Notenkrakers zagen Maderna als ideale dirigent voor moderne muziek. Foto: Maria Austria

  • Discussie tussen De Notenkrakers en het Concertgebouworkest

    Rechts (met bril) Reinbert de Leeuw, links naast hem Peter Schat, Hotel Krasnapolsky, 22 april 1970

    Discussie tussen De Notenkrakers en het Concertgebouworkest

    Rechts (met bril) Reinbert de Leeuw, links naast hem Peter Schat, Hotel Krasnapolsky, 22 april 1970

  • Notenkraker Peter Schat (midden) en dirigent Bruno Maderna (rechts)

    Notenkrakers zagen Maderna als ideale dirigent voor moderne muziek. Foto: Maria Austria

    Notenkraker Peter Schat (midden) en dirigent Bruno Maderna (rechts)

    Notenkrakers zagen Maderna als ideale dirigent voor moderne muziek. Foto: Maria Austria

Vrienden van het Concertgebouw­orkest die op 22 april jongstleden andere zaken aan hun hoofd hadden en de avond in Krasnapolsky niet konden bijwonen, mogen zich er van verzekerd weten, dat ze niet zoveel hebben gemist. Of het moest zijn de rede van Peter Schat. Een betoog van ­twintig minuten in discutabel Nederlands, waarin het heette, dat de ­Notenkrakers (…) ‘ook hier – zoals de studenten in de universiteit en de arbeiders in de fabriek – een begin maken met het ontmaskeren van het autoritaire, op geweld gebaseerde ondernemingsmodel, waarnaar het muziekbedrijf in het algemeen en het Concertgebouw­orkest in het bijzonder is gestructureerd. Zij kan dit niet anders dan met illegale middelen doen en stelt het geweld van zelfbetaalde krakertjes, knijpertjes, ­rateltjes en fluitjes tegenover het zwaar gesubsidieerde geweld van Beethovencycli in dienst van Unilever, Philips, K.L.M. plus dat hele autoritaire tuig van de bovenste bestuursrichel.’ En dat ging zo twintig minuten door.

Het Concertgebouworkest zette daar bij monde van Marius Flothuis een twaalftal bondig geformuleerde stellingen tegenover, waarvan wij de belangrijkste hieronder even laten volgen:

‘Het Concertgebouworkest tracht een bepaalde traditie te handhaven, doch is zich tevens bewust van de gevaren die tradities in zich kunnen bergen. Daarom heeft het bijv. reeds verscheidene jaren geleden de Beethoven-cyclus als traditioneel element afgeschaft. Het is zich tevens terdege ervan bewust dat de ontwikkeling van het repertoire bijzondere eisen stelt.

De interne democratisering is bij het Concertgebouworkest verder gevorderd dan bij enig ander Nederlands orkest. De voorstelling van zaken als zou het bestuur boven de artistieke leiding ‘tronen’ is volstrekt onjuist; het artistieke beleid wordt bepaald door musici in en buiten het orkest. Het bestuur draagt jegens de overheid de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van dit beleid.

Voor de herhaaldelijk geuite bewering, als zou het Concertgebouworkest een ‘status-symbool van een heersende toplaag’ zijn, ontbreekt tot nu toe een duidelijke argumentatie. Deze opvatting vindt geen bevestiging in het grote aantal concerten dat het Concertgebouworkest jaarlijks tegen matige of lage toegangsprijzen geeft. Overigens liggen ook de hoogste toegangsprijzen van losse concerten aanmerkelijk lager dan die van verscheidene andere culturele manifestaties, zoals pop- en soulconcerten die grote bezoekersaantallen trekken.

Een tot het uiterste toegepaste democratisering van het artistieke beleid, door inspraak van alle betrokkenen, zou – zoals enquêtes aangetoond hebben – leiden tot nivellering en is dan ook onverenigbaar met het door de voorgangers der Notenkrakers-groep in 1966 verlangde ‘beleid met visie’.

Ook in 1970 zijn er mensen die bijv. de Eroica van Beethoven, de Trois nocturnes van Debussy of de Zes orkeststukken van Webern voor het eerst horen. Ze hebben er recht op de gelegenheid te krijgen ze zo goed mogelijk te horen en zelf hun stelling daartegenover te bepalen.’

Het debat dat hierop volgde, kenmerkte zich enigszins door het politieke vakjargon waarvan de groepering De Notenkraker zich bij herhaling bedient en de over het algemeen zeer overtuigende weerleggingen van de beschuldigingen, door woordvoerders van het Concertgebouworkest: naast dr. Flothuis waren dat onder anderen mr. M. Geerling, Karel Schouten en jhr. D. G. de Graeff. Leden van het Concertgebouworkest – die in verheugend aantal aanwezig waren – hebben van tijd tot tijd de Notenkrakers eveneens fris-van-de-lever van repliek gediend.

Dat het nou echt een duidelijke avond is geworden – nee. Toch zou je kunnen zeggen dat het Concertgebouworkest ruim op punten heeft gewonnen, maar de partijen zijn geen grote vrienden geworden.

Het publiek – voor driekwart bestond dat uit sympathisanten van het Concertgebouworkest – heeft wel een paar erg mooie uitspraken mee naar huis kunnen nemen:

‘Amerika en Rusland, die twee rechtse naties’ (Peter Schat).

‘Elke noot van Mozart en Bach, die wordt vertolkt op de A- en B-series abonnementsconcerten van het Concertgebouworkest, is van A tot Z gelogen’ (Frans Brüggen).

Deze stelling werd door piccolo-speler Hans de Weyer beantwoord met de vaststelling, dat de heer Brüggen op z’n tijd gaarne zijn medewerking aan al dat gejok verleent.

Aan het eind van de avond is men even erg boos op elkaar geweest. Maar dat duurde maar kort.

En voor de rest: Reinbert de Leeuw is eigenlijk best een aardige Notenkraker; Peter Schat doet wat fanatieker en gebruikt wat ingewikkelder zinswendingen, maar lijkt au fond ook niet zo kwaad. De Grote Musicoloog Harry Mulisch was deze avond kennelijk niet in vorm, want hij hield z’n mond op een enkele, uiteraard, loze kreet na.

Misschien komen ze allemaal weer gauw eens luisteren naar een mooi concert in het Gebouw.
Zonder knijpertjes en fluitjes.

De componisten onder de Notenkrakers – Louis Andriessen, Reinbert de Leeuw, Misha Mengelberg, Peter Schat en Jan van Vlijmen – en blokfluitist/dirigent Frans Brüggen groeiden al snel uit tot gerespecteerde en gevestigde figuren in de Nederlandse muziek. Al was hun protest tegen het beleid van het Concertgebouworkest onhandig, een en ander heeft wel geleid tot de wereldwijd geroemde Nederlandse ensemblecultuur voor onder andere oude en hedendaagse muziek.

De auteur van dit verslag, A. L. (Bob) Bouma, was hoofd klassieke muziek van platenmaatschappij Phonogram. Hij vergezelde het Concertgebouworkest enkele keren op tournee en schreef voor Preludium.

Vrienden van het Concertgebouw­orkest die op 22 april jongstleden andere zaken aan hun hoofd hadden en de avond in Krasnapolsky niet konden bijwonen, mogen zich er van verzekerd weten, dat ze niet zoveel hebben gemist. Of het moest zijn de rede van Peter Schat. Een betoog van ­twintig minuten in discutabel Nederlands, waarin het heette, dat de ­Notenkrakers (…) ‘ook hier – zoals de studenten in de universiteit en de arbeiders in de fabriek – een begin maken met het ontmaskeren van het autoritaire, op geweld gebaseerde ondernemingsmodel, waarnaar het muziekbedrijf in het algemeen en het Concertgebouw­orkest in het bijzonder is gestructureerd. Zij kan dit niet anders dan met illegale middelen doen en stelt het geweld van zelfbetaalde krakertjes, knijpertjes, ­rateltjes en fluitjes tegenover het zwaar gesubsidieerde geweld van Beethovencycli in dienst van Unilever, Philips, K.L.M. plus dat hele autoritaire tuig van de bovenste bestuursrichel.’ En dat ging zo twintig minuten door.

Het Concertgebouworkest zette daar bij monde van Marius Flothuis een twaalftal bondig geformuleerde stellingen tegenover, waarvan wij de belangrijkste hieronder even laten volgen:

‘Het Concertgebouworkest tracht een bepaalde traditie te handhaven, doch is zich tevens bewust van de gevaren die tradities in zich kunnen bergen. Daarom heeft het bijv. reeds verscheidene jaren geleden de Beethoven-cyclus als traditioneel element afgeschaft. Het is zich tevens terdege ervan bewust dat de ontwikkeling van het repertoire bijzondere eisen stelt.

De interne democratisering is bij het Concertgebouworkest verder gevorderd dan bij enig ander Nederlands orkest. De voorstelling van zaken als zou het bestuur boven de artistieke leiding ‘tronen’ is volstrekt onjuist; het artistieke beleid wordt bepaald door musici in en buiten het orkest. Het bestuur draagt jegens de overheid de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van dit beleid.

Voor de herhaaldelijk geuite bewering, als zou het Concertgebouworkest een ‘status-symbool van een heersende toplaag’ zijn, ontbreekt tot nu toe een duidelijke argumentatie. Deze opvatting vindt geen bevestiging in het grote aantal concerten dat het Concertgebouworkest jaarlijks tegen matige of lage toegangsprijzen geeft. Overigens liggen ook de hoogste toegangsprijzen van losse concerten aanmerkelijk lager dan die van verscheidene andere culturele manifestaties, zoals pop- en soulconcerten die grote bezoekersaantallen trekken.

Een tot het uiterste toegepaste democratisering van het artistieke beleid, door inspraak van alle betrokkenen, zou – zoals enquêtes aangetoond hebben – leiden tot nivellering en is dan ook onverenigbaar met het door de voorgangers der Notenkrakers-groep in 1966 verlangde ‘beleid met visie’.

Ook in 1970 zijn er mensen die bijv. de Eroica van Beethoven, de Trois nocturnes van Debussy of de Zes orkeststukken van Webern voor het eerst horen. Ze hebben er recht op de gelegenheid te krijgen ze zo goed mogelijk te horen en zelf hun stelling daartegenover te bepalen.’

Het debat dat hierop volgde, kenmerkte zich enigszins door het politieke vakjargon waarvan de groepering De Notenkraker zich bij herhaling bedient en de over het algemeen zeer overtuigende weerleggingen van de beschuldigingen, door woordvoerders van het Concertgebouworkest: naast dr. Flothuis waren dat onder anderen mr. M. Geerling, Karel Schouten en jhr. D. G. de Graeff. Leden van het Concertgebouworkest – die in verheugend aantal aanwezig waren – hebben van tijd tot tijd de Notenkrakers eveneens fris-van-de-lever van repliek gediend.

Dat het nou echt een duidelijke avond is geworden – nee. Toch zou je kunnen zeggen dat het Concertgebouworkest ruim op punten heeft gewonnen, maar de partijen zijn geen grote vrienden geworden.

Het publiek – voor driekwart bestond dat uit sympathisanten van het Concertgebouworkest – heeft wel een paar erg mooie uitspraken mee naar huis kunnen nemen:

‘Amerika en Rusland, die twee rechtse naties’ (Peter Schat).

‘Elke noot van Mozart en Bach, die wordt vertolkt op de A- en B-series abonnementsconcerten van het Concertgebouworkest, is van A tot Z gelogen’ (Frans Brüggen).

Deze stelling werd door piccolo-speler Hans de Weyer beantwoord met de vaststelling, dat de heer Brüggen op z’n tijd gaarne zijn medewerking aan al dat gejok verleent.

Aan het eind van de avond is men even erg boos op elkaar geweest. Maar dat duurde maar kort.

En voor de rest: Reinbert de Leeuw is eigenlijk best een aardige Notenkraker; Peter Schat doet wat fanatieker en gebruikt wat ingewikkelder zinswendingen, maar lijkt au fond ook niet zo kwaad. De Grote Musicoloog Harry Mulisch was deze avond kennelijk niet in vorm, want hij hield z’n mond op een enkele, uiteraard, loze kreet na.

Misschien komen ze allemaal weer gauw eens luisteren naar een mooi concert in het Gebouw.
Zonder knijpertjes en fluitjes.

De componisten onder de Notenkrakers – Louis Andriessen, Reinbert de Leeuw, Misha Mengelberg, Peter Schat en Jan van Vlijmen – en blokfluitist/dirigent Frans Brüggen groeiden al snel uit tot gerespecteerde en gevestigde figuren in de Nederlandse muziek. Al was hun protest tegen het beleid van het Concertgebouworkest onhandig, een en ander heeft wel geleid tot de wereldwijd geroemde Nederlandse ensemblecultuur voor onder andere oude en hedendaagse muziek.

De auteur van dit verslag, A. L. (Bob) Bouma, was hoofd klassieke muziek van platenmaatschappij Phonogram. Hij vergezelde het Concertgebouworkest enkele keren op tournee en schreef voor Preludium.

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.