Een vaste relatie: AVRO en het Concertgebouworkest
door Nico Steffen 22 feb. 2024 22 februari 2024
Orkest-archivaris Nico Steffen schreef in mei 2004 een verhaal bij het 80-jarig jubileum van de samenwerking tussen AVRO en het Concertgebouworkest. Van zijn tekst verscheen destijds een sterk gereduceerde versie. Nu de band tussen omroep en orkest een eeuw bestaat, volgt hier alsnog het hele artikel.
De gezamenlijke geschiedenis van het Concertgebouworkest en de AVRO begint in 1924, als de eerste radio-uitzending van het orkest de ether ingaat; onder leiding van Karl Muck speelt het orkest Schubert, Saint-Saëns en de ouverture Tannhäuser van Wagner. Vrijwel vanaf het begin is de band tussen beide instellingen nauw, al beperkte de samenwerking zich de eerste jaren tot de uitzending van abonnementsconcerten. Op 17 mei 1925 volgde de eerste uitvoering van Bachs Matthäus-Passion in de sterk verkorte versie onder Willem Mengelberg. Het werd het begin van een jaarlijkse traditie, die na de oorlog werd voortgezet in de volledige versie.
Al snel bouwde de AVRO het aantal radio-uitzendingen uit. Tijdens het seizoen 1929/1930 organiseerde de AVRO zeven concerten met het Concertgebouworkest in Het Concertgebouw onder leiding van de AVRO-dirigenten Albert van Raalte en Nico Treep. Van 1931 tot en met 1934 gaven verschillende dirigenten concerten met het Concertgebouworkest onder auspiciën van de AVRO, zowel in Amsterdam als in andere Nederlandse steden. Sommigen van hen voerden uitsluitend eigen werk uit, zoals Oscar Straus, Emmerich Kalman, Albert W. Ketelbey en Paul Abraham. Anderen kwamen uitsluitend met repertoire uit hun vaderland, zoals Gaston Poulet, Mario Parenti en Louis Schmidt.
Leden binden
De AVRO-directie was buitengewoon inventief als het erom ging haar leden aan zich te binden. Met live gespeelde studioconcerten, uitvoeringen buiten Amsterdam en concerten bij bijzondere gelegenheden wist de AVRO de schijnwerpers op het orkest én op zichzelf te richten.
Zo organiseerde de AVRO tijdens het seizoen 1935/1936 vier concerten in steden waar het Concertgebouworkest niet of slechts zelden te horen was geweest: Breda, Den Helder, Goudaen Zwolle. Hoewel de concerten volgens de locale pers een groot succes waren en de zaal in de meest gevallen uitverkocht was, werd het initiatief niet meer herhaald.
Om een groter publiek te bereiken, werd besloten ook studioconcerten te gaan uitzenden.
Een ander bijzonder concert vond plaats in Het Concertgebouw op 3 januari 1937 ter gelegenheid van het huwelijk van Prinses Juliana en Prins Bernhard. Onder leiding van Albert van Raalte speelde het Concertgebouworkest de speciaal voor deze gelegenheid gecomponeerde Feestode van Henk Badings, op tekst van J.W.F. Werumeus Buning. Het werk werd vooraf gegaan door het oude Wilhelmus, de Piet Hein-rapsodie van Peter van Anrooy en de Marsch van den Prins-Erfstadhouder uit de Baron Hop-muziek van Alexander Voormolen.
Studioconcerten
Om een groter publiek te bereiken, besloten Concertgebouworkest en AVRO zich niet langer te beperken tot de uitzending van abonnementsconcerten, maar ook studioconcerten te gaan uitzenden. ‘Natuurlijk blijft het beluisteren van een concertuitvoering door de radio voor de groote categorie van menschen, die deze niet kunnen bijwonen, zeer interessant en belangrijk. Maar niet minder gewichtig is o.i. dat een zoo kostbaar instrument als het Concertgebouworkest ook ‘rechtstreeks’ voor het radio-publiek speelt’, zo schreef Rudolf Mengelberg, directeur van Het Concertgebouw (en componist en neef van Willem Mengelberg), aan AVRO-directeur Willem Vogt. ‘U als omroepvereniging zult hierdoor de aantrekkelijkheid en de waarde Uwer uitzendingen verhoogen, terwijl ons orkest zijn cultureele taak aanmerkelijk zal uitbreiden, daardoor artistiek en zakelijk beter zal worden geëxploiteerd.’
Het resultaat was een serie van twaalf concerten, die in het voorjaar van 1937 door de AVRO rechtstreeks werden uitgezonden. Hiervan werden er acht in de AVRO-studio te Hilversum gegeven en vier in Het Concertgebouw, waarbij werd afgesproken dat de uit te voeren werken tot het geijkte repertoire zouden behoren. Hoewel de AVRO graag Mengelberg voor het orkest wilde hebben, dirigeerde Eduard van Beinum het merendeel van de concerten.
In en na de oorlog
In zijn boekje De Radio van heel vroeger II geeft Jan van Herpen, oud-medewerker van de AVRO, een gedetailleerd overzicht van de studioconcerten en hij komt tot de conclusie dat het Concertgebouworkest tussen 1937 en 1940 tweeënveertig concerten in de AVRO-studio gaf. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat het aantal studioconcerten aanzienlijk groter is geweest, namelijk 74. Na 1943 hielden de studioconcerten op te bestaan.
In 1941 werden de omroepverenigingen door de bezetter opgeheven. De studioconcerten werden vanaf dat moment niet meer georganiseerd door de AVRO, maar door de Nederlandsche Omroep, in het leven geroepen door de Duitsers. Na de oorlog duurde het enige tijd voordat de samenwerking tussen de AVRO en het Concertgebouworkest kon worden hersteld, onder meer omdat de radio-uitzendingen aanvankelijk werden overgenomen door de zender van het Militair Gezag ‘Radio Herrijzend Nederland’ en er bovendien een discussie op gang kwam over een nationale omroep ter vervanging van de bestaande omroeporganisaties.
Het blijft te betreuren dat kijkcijfers bepalend zijn
In 1947 werd de Nederlandse Radio Unie (NRU), de latere NOS, opgericht; zij zou voortaan de uitzendingen van het Concertgebouworkest verzorgen. De verschillende omroepverenigingen hadden zitting in het bestuur van de NRU. Was de NRU verantwoordelijk voor de technische kant van de uitzendingen, de grote omroepverenigingen, die elk een gelijk aantal concerten kregen toegewezen, namen het organisatorische deel op zich. Vanaf 1966 rustte de volledige verantwoordelijkheid voor de uitzendingen weer bij de NRU, terwijl ook Radio Nederland Wereldomroep concerten van het Concertgebouworkest uitzond.
Televisie
Ad ’s-Gravesande mocht dan (tijdens zijn interview met Preludium) in januari 2003 ‘in opperbeste stemming’ verkeren wat de toekomst tussen de AVRO en het Concertgebouworkest betreft, driekwart jaar later moest hij aankondigen dat de live-uitzendingen op televisie van de Kerstmatinee als gevolg van budgettaire beperkingen en lage kijkcijfers voorlopig tot het verleden behoren [gelukkig worden de Kerstmatinees twintig jaar na dit artikel toch nog steeds uitgezonden, red.]. Hoewel de AVRO uiteraard niet verantwoordelijk is voor de programmakeuze van de Kerstmatinee, is het te betreuren dat kijkcijfers bepalend zijn, maar je kunt je natuurlijk ook afvragen of je de gemiddelde muziekliefhebber aan de buis weet te kluisteren door hem of haar vier jaar achtereen met Kerstmis op Stravinsky te vergasten, hoe fantastisch deze muziek ook is en hoe exemplarisch de uitvoeringen onder Riccardo Chailly ook waren.
Hoewel het contract tussen AVRO en Concertgebouworkest tot en met 2005 is verlengd, is nauwelijks te voorspellen wat de toekomst voor beide instellingen zal brengen, in verband met de discussies over het omroepbestel en de bezuinigingen. De betekenis van de AVRO voor het toegankelijker maken van de concerten van het Concertgebouworkest via radio en tv, zoals dat reeds wat de radio betreft in 1936 door Rudolf Mengelberg werd geïnitieerd, is van zo’n groot belang dat het betreurenswaardig zou zijn als genoemde redenen tot verschraling van het aanbod zou leiden. Daarvoor is de tachtigjarige samenwerking te waardevol.
Een gereduceerde versie van dit artikel verscheen eerder in het mei nummer van Preludium in 2004. De samenwerking is twintig jaar na dit artikel nog altijd hecht; lees het artikel n.a.v. het 100-jarig jubileum.
De gezamenlijke geschiedenis van het Concertgebouworkest en de AVRO begint in 1924, als de eerste radio-uitzending van het orkest de ether ingaat; onder leiding van Karl Muck speelt het orkest Schubert, Saint-Saëns en de ouverture Tannhäuser van Wagner. Vrijwel vanaf het begin is de band tussen beide instellingen nauw, al beperkte de samenwerking zich de eerste jaren tot de uitzending van abonnementsconcerten. Op 17 mei 1925 volgde de eerste uitvoering van Bachs Matthäus-Passion in de sterk verkorte versie onder Willem Mengelberg. Het werd het begin van een jaarlijkse traditie, die na de oorlog werd voortgezet in de volledige versie.
Al snel bouwde de AVRO het aantal radio-uitzendingen uit. Tijdens het seizoen 1929/1930 organiseerde de AVRO zeven concerten met het Concertgebouworkest in Het Concertgebouw onder leiding van de AVRO-dirigenten Albert van Raalte en Nico Treep. Van 1931 tot en met 1934 gaven verschillende dirigenten concerten met het Concertgebouworkest onder auspiciën van de AVRO, zowel in Amsterdam als in andere Nederlandse steden. Sommigen van hen voerden uitsluitend eigen werk uit, zoals Oscar Straus, Emmerich Kalman, Albert W. Ketelbey en Paul Abraham. Anderen kwamen uitsluitend met repertoire uit hun vaderland, zoals Gaston Poulet, Mario Parenti en Louis Schmidt.
Leden binden
De AVRO-directie was buitengewoon inventief als het erom ging haar leden aan zich te binden. Met live gespeelde studioconcerten, uitvoeringen buiten Amsterdam en concerten bij bijzondere gelegenheden wist de AVRO de schijnwerpers op het orkest én op zichzelf te richten.
Zo organiseerde de AVRO tijdens het seizoen 1935/1936 vier concerten in steden waar het Concertgebouworkest niet of slechts zelden te horen was geweest: Breda, Den Helder, Goudaen Zwolle. Hoewel de concerten volgens de locale pers een groot succes waren en de zaal in de meest gevallen uitverkocht was, werd het initiatief niet meer herhaald.
Om een groter publiek te bereiken, werd besloten ook studioconcerten te gaan uitzenden.
Een ander bijzonder concert vond plaats in Het Concertgebouw op 3 januari 1937 ter gelegenheid van het huwelijk van Prinses Juliana en Prins Bernhard. Onder leiding van Albert van Raalte speelde het Concertgebouworkest de speciaal voor deze gelegenheid gecomponeerde Feestode van Henk Badings, op tekst van J.W.F. Werumeus Buning. Het werk werd vooraf gegaan door het oude Wilhelmus, de Piet Hein-rapsodie van Peter van Anrooy en de Marsch van den Prins-Erfstadhouder uit de Baron Hop-muziek van Alexander Voormolen.
Studioconcerten
Om een groter publiek te bereiken, besloten Concertgebouworkest en AVRO zich niet langer te beperken tot de uitzending van abonnementsconcerten, maar ook studioconcerten te gaan uitzenden. ‘Natuurlijk blijft het beluisteren van een concertuitvoering door de radio voor de groote categorie van menschen, die deze niet kunnen bijwonen, zeer interessant en belangrijk. Maar niet minder gewichtig is o.i. dat een zoo kostbaar instrument als het Concertgebouworkest ook ‘rechtstreeks’ voor het radio-publiek speelt’, zo schreef Rudolf Mengelberg, directeur van Het Concertgebouw (en componist en neef van Willem Mengelberg), aan AVRO-directeur Willem Vogt. ‘U als omroepvereniging zult hierdoor de aantrekkelijkheid en de waarde Uwer uitzendingen verhoogen, terwijl ons orkest zijn cultureele taak aanmerkelijk zal uitbreiden, daardoor artistiek en zakelijk beter zal worden geëxploiteerd.’
Het resultaat was een serie van twaalf concerten, die in het voorjaar van 1937 door de AVRO rechtstreeks werden uitgezonden. Hiervan werden er acht in de AVRO-studio te Hilversum gegeven en vier in Het Concertgebouw, waarbij werd afgesproken dat de uit te voeren werken tot het geijkte repertoire zouden behoren. Hoewel de AVRO graag Mengelberg voor het orkest wilde hebben, dirigeerde Eduard van Beinum het merendeel van de concerten.
In en na de oorlog
In zijn boekje De Radio van heel vroeger II geeft Jan van Herpen, oud-medewerker van de AVRO, een gedetailleerd overzicht van de studioconcerten en hij komt tot de conclusie dat het Concertgebouworkest tussen 1937 en 1940 tweeënveertig concerten in de AVRO-studio gaf. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat het aantal studioconcerten aanzienlijk groter is geweest, namelijk 74. Na 1943 hielden de studioconcerten op te bestaan.
In 1941 werden de omroepverenigingen door de bezetter opgeheven. De studioconcerten werden vanaf dat moment niet meer georganiseerd door de AVRO, maar door de Nederlandsche Omroep, in het leven geroepen door de Duitsers. Na de oorlog duurde het enige tijd voordat de samenwerking tussen de AVRO en het Concertgebouworkest kon worden hersteld, onder meer omdat de radio-uitzendingen aanvankelijk werden overgenomen door de zender van het Militair Gezag ‘Radio Herrijzend Nederland’ en er bovendien een discussie op gang kwam over een nationale omroep ter vervanging van de bestaande omroeporganisaties.
Het blijft te betreuren dat kijkcijfers bepalend zijn
In 1947 werd de Nederlandse Radio Unie (NRU), de latere NOS, opgericht; zij zou voortaan de uitzendingen van het Concertgebouworkest verzorgen. De verschillende omroepverenigingen hadden zitting in het bestuur van de NRU. Was de NRU verantwoordelijk voor de technische kant van de uitzendingen, de grote omroepverenigingen, die elk een gelijk aantal concerten kregen toegewezen, namen het organisatorische deel op zich. Vanaf 1966 rustte de volledige verantwoordelijkheid voor de uitzendingen weer bij de NRU, terwijl ook Radio Nederland Wereldomroep concerten van het Concertgebouworkest uitzond.
Televisie
Ad ’s-Gravesande mocht dan (tijdens zijn interview met Preludium) in januari 2003 ‘in opperbeste stemming’ verkeren wat de toekomst tussen de AVRO en het Concertgebouworkest betreft, driekwart jaar later moest hij aankondigen dat de live-uitzendingen op televisie van de Kerstmatinee als gevolg van budgettaire beperkingen en lage kijkcijfers voorlopig tot het verleden behoren [gelukkig worden de Kerstmatinees twintig jaar na dit artikel toch nog steeds uitgezonden, red.]. Hoewel de AVRO uiteraard niet verantwoordelijk is voor de programmakeuze van de Kerstmatinee, is het te betreuren dat kijkcijfers bepalend zijn, maar je kunt je natuurlijk ook afvragen of je de gemiddelde muziekliefhebber aan de buis weet te kluisteren door hem of haar vier jaar achtereen met Kerstmis op Stravinsky te vergasten, hoe fantastisch deze muziek ook is en hoe exemplarisch de uitvoeringen onder Riccardo Chailly ook waren.
Hoewel het contract tussen AVRO en Concertgebouworkest tot en met 2005 is verlengd, is nauwelijks te voorspellen wat de toekomst voor beide instellingen zal brengen, in verband met de discussies over het omroepbestel en de bezuinigingen. De betekenis van de AVRO voor het toegankelijker maken van de concerten van het Concertgebouworkest via radio en tv, zoals dat reeds wat de radio betreft in 1936 door Rudolf Mengelberg werd geïnitieerd, is van zo’n groot belang dat het betreurenswaardig zou zijn als genoemde redenen tot verschraling van het aanbod zou leiden. Daarvoor is de tachtigjarige samenwerking te waardevol.
Een gereduceerde versie van dit artikel verscheen eerder in het mei nummer van Preludium in 2004. De samenwerking is twintig jaar na dit artikel nog altijd hecht; lees het artikel n.a.v. het 100-jarig jubileum.