
Concertprogramma
Amatis Trio met Schubert, Korngold en Haydn
Kleine Zaal 29 januari 2025 19.30 uur
Amatis Trio:
Lea Hausmann viool
Samuel Shepherd cello
Mengjie Han piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Pianotrio’s.
Joseph Haydn (1732-1809)
Pianotrio in C gr.t., Hob. XV: 27 (1797)
Allegro
Andante
Finale: Presto
Erich Wolfgang Korngold (1897-1957)
Pianotrio in D gr.t., op. 1 (1909)
Allegro non troppo, con espressione
Scherzo. Allegro – Trio. Viel langsamer, innig
Larghetto
Finale. Allegro molto ed energico
pauze ± 20.20 uur
Joseph Haydn
Pianotrio in C gr.t., Hob. XV: 21 (1794-95)
Adagio pastorale – Vivace assai
Andante molto
Finale: Presto
Franz Schubert (1797-1828)
Pianotrio in Bes gr.t., D 898, op. 99 (1827)
Allegro moderato
Andante un poco mosso
Scherzo: Allegro – Trio
Rondo: Allegro vivace
einde ± 21.40 uur
Amatis Trio:
Lea Hausmann viool
Samuel Shepherd cello
Mengjie Han piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Pianotrio’s.
Joseph Haydn (1732-1809)
Pianotrio in C gr.t., Hob. XV: 27 (1797)
Allegro
Andante
Finale: Presto
Erich Wolfgang Korngold (1897-1957)
Pianotrio in D gr.t., op. 1 (1909)
Allegro non troppo, con espressione
Scherzo. Allegro – Trio. Viel langsamer, innig
Larghetto
Finale. Allegro molto ed energico
pauze ± 20.20 uur
Joseph Haydn
Pianotrio in C gr.t., Hob. XV: 21 (1794-95)
Adagio pastorale – Vivace assai
Andante molto
Finale: Presto
Franz Schubert (1797-1828)
Pianotrio in Bes gr.t., D 898, op. 99 (1827)
Allegro moderato
Andante un poco mosso
Scherzo: Allegro – Trio
Rondo: Allegro vivace
einde ± 21.40 uur
Toelichting
Toelichting
Haydn
Joseph Haydn noemde zijn pianotrio’s ‘sonates voor pianoforte met begeleiding van viool en cello’. Zijn muziek voor het genre bevatte vaak veeleisende pianopartijen. De strijkerspartijen bleven beperkt, al werden viool en cello in zijn late, succesvolle Londense jaren gelijkwaardiger partners. Zo’n virtuoze pianopartij kent ook het driedelige Pianotrio in C groot, Hob. XV: 27, geschreven tijdens het tweede bezoek van de Oostenrijkse componist aan Londen. Misschien had hij daarbij de pianistische kwaliteiten in zijn hoofd van een van zijn Londense vriendinnen, Theresa Bartolozzi, aan wie hij het trio opdroeg. Het openingsdeel is lichtvoetig en charmant, en heeft een sprankelende pianopartij met een rijke afwisseling van motieven, vaak geïmiteerd door de violist die zijn technische bedrevenheid kwijt kan in versieringen en dubbelgrepen. Het tweede deel, een driedelige liedvorm, begint met een lyrisch Andante dat abrupt onderbroken wordt door een turbulente middensectie. De viool heeft af en toe fraaie solopassages. De Finale is typisch Haydn, geestig en temperamentvol, met onverwachte accenten en een thema dat regelmatig heen en weer springt tussen piano en strijkers. Snel passagewerk en snelle octaven maken dit slotdeel een uitdaging voor de pianist, maar ook de viool krijgt hier een meer concerterende en soms virtuoze rol.
Zijn eerste Pianotrio in C groot, Hob. XV: 21 had Haydn twee jaar eerder geschreven (ook in Londen). Anders dan in zijn andere trio’s begint hij hier met een korte langzame introductie, een pastoraal Adagio, dat leidt naar een levenslustig, dansachtig Vivace. Het hiernavolgende Andante ontwikkelt zich tot een melodieuze, enigszins melancholieke dialoog tussen piano en strijkers – vooral de viool. Maar in presto-tempo keert dan alle energie en vitaliteit uit het openingsdeel terug in een onstuimige Finale, die eindigt als een wilde dans ‘all’ongarese’.
Korngold
Met het eerste officiële opus van Erich Korngold komen we in een andere, laatromantische wereld, waarin de drie instrumenten een gelijkwaardige rol vervullen. Dit Pianotrio in D groot is een vroege compositie van een twaalfjarige jongen die al vanaf zijn vijfde wonderen verrichtte op de piano.
Haydn
Joseph Haydn noemde zijn pianotrio’s ‘sonates voor pianoforte met begeleiding van viool en cello’. Zijn muziek voor het genre bevatte vaak veeleisende pianopartijen. De strijkerspartijen bleven beperkt, al werden viool en cello in zijn late, succesvolle Londense jaren gelijkwaardiger partners. Zo’n virtuoze pianopartij kent ook het driedelige Pianotrio in C groot, Hob. XV: 27, geschreven tijdens het tweede bezoek van de Oostenrijkse componist aan Londen. Misschien had hij daarbij de pianistische kwaliteiten in zijn hoofd van een van zijn Londense vriendinnen, Theresa Bartolozzi, aan wie hij het trio opdroeg. Het openingsdeel is lichtvoetig en charmant, en heeft een sprankelende pianopartij met een rijke afwisseling van motieven, vaak geïmiteerd door de violist die zijn technische bedrevenheid kwijt kan in versieringen en dubbelgrepen. Het tweede deel, een driedelige liedvorm, begint met een lyrisch Andante dat abrupt onderbroken wordt door een turbulente middensectie. De viool heeft af en toe fraaie solopassages. De Finale is typisch Haydn, geestig en temperamentvol, met onverwachte accenten en een thema dat regelmatig heen en weer springt tussen piano en strijkers. Snel passagewerk en snelle octaven maken dit slotdeel een uitdaging voor de pianist, maar ook de viool krijgt hier een meer concerterende en soms virtuoze rol.
Zijn eerste Pianotrio in C groot, Hob. XV: 21 had Haydn twee jaar eerder geschreven (ook in Londen). Anders dan in zijn andere trio’s begint hij hier met een korte langzame introductie, een pastoraal Adagio, dat leidt naar een levenslustig, dansachtig Vivace. Het hiernavolgende Andante ontwikkelt zich tot een melodieuze, enigszins melancholieke dialoog tussen piano en strijkers – vooral de viool. Maar in presto-tempo keert dan alle energie en vitaliteit uit het openingsdeel terug in een onstuimige Finale, die eindigt als een wilde dans ‘all’ongarese’.
Korngold
Met het eerste officiële opus van Erich Korngold komen we in een andere, laatromantische wereld, waarin de drie instrumenten een gelijkwaardige rol vervullen. Dit Pianotrio in D groot is een vroege compositie van een twaalfjarige jongen die al vanaf zijn vijfde wonderen verrichtte op de piano.
Erich Wolfgang Korngold in zijn jonge jaren
Zijn vader Julius Korngold, een prominente Weense pianist en muziekrecensent, speelde met zijn zoontje allerlei stukken op de piano. Al heel jong bleek zoon Erich een muzikaal wonderkind, dat op zijn zevende begon met improviseren en componeren. Grote tijdgenoten waren vol bewondering. Puccini schreef bijvoorbeeld: ‘Hij heeft zoveel talent dat hij de helft ervan kan wegdoen en dan nog genoeg over heeft voor zichzelf’. En Mahler noemde de negenjarige componist ‘een genie!’, en raadde hem aan les te nemen bij Alexander Zemlinsky.
Net als Zemlinsky bleef Korngold trouw aan de tonaliteit, hoewel zijn muzikale taal – een mengsel van moderne harmonieën, krachtige ritmes en betoverende melodieën – soms tegen de grenzen van de tonaliteit aanliep. De muzikale wereld in het Wenen waar hij opgroeide, bewoog zich tussen de laatromantische stijl van het fin de siècle en de lichte muziek die gangbaar was in de salongemeenschap waar de piano het middelpunt vormde. Dit alles beïnvloedde Korngolds muzikale stijl, en de piano was zijn belangrijkste instrument. Over zijn vierdelige pianotrio, een opmerkelijk volwassen werk voor een twaalfjarige, was iedereen verbijsterd: ‘Dit klinkt niet als het werk van een kind!’
De licht decadente klankwereld van het vooroorlogse Wenen met zijn salonmuziek is voelbaar vanaf het begin, een contrastrijk, rusteloos Allegro waarin weelderige harmonieën, energie-uitbarstingen en peinzende stiltes elkaar voortdurend afwisselen. Een levenslustig Scherzo met een mijmerende triosectie wordt gevolgd door het langzame derde deel, Larghetto, met zijn schitterende lyrische strijkerspartijen die tussendoor even verrassen met pizzicato’s. Een briljante, rusteloze Finale sluit dit jeugdige meesterwerk af. Korngold droeg zijn trio op aan ‘Meinem lieben Papa’. Een maand voor zijn dertiende verjaardag volgde de première in München en korte tijd later in New York.
Schubert
In de negentiende eeuw werd het inmiddels vierdelige pianotrio steeds populairder. Toch waagde Franz Schubert zich er pas in zijn laatste levensjaren aan, maar toen schreef hij er ook meteen twee, in Bes groot en in Es groot. Het werden twee meesterwerken. Het vandaag gespeelde Pianotrio in Bes groot is een van Schuberts lichtste en zonnigste kamermuziekcomposities. Robert Schumann was verrukt: ‘Een vluchtige blik op dit trio doet alle misère van het menselijk bestaan verdwijnen.’ Echt schubertiaans zijn het lyrische en zingende karakter en de rijkdom aan harmonische verrassingen. De muziek is een spel tussen drie artistieke partners, nergens domineert de piano. In het openingsdeel contrasteert Schubert twee thematische groepen met elkaar: een eerste energiek en zwierig thema waarin strijkers en pianist elkaar afwisselen wordt gevolgd door een veel lyrischer tweede thema, beurtelings toebedeeld aan piano en strijkers. ‘Een gelukkige droom’, zo noemde Schumann het tweede deel, het driedelige Andante met zijn wiegende ritme en zingende melodieën. Het begint met een cellosolo, waarna zich een verleidelijk duet tussen beide strijkers ontspint. Zorgeloosheid en vrolijkheid beheersen het Scherzo; het Trio, een strijkersmelodie met natikkende pianoakkoorden, is een onvervalst walsje. De finale, door Schubert Rondo genoemd, is geen rondo in klassieke zin. Het steeds terugkerende refrein is veel meer een spel met motieven uit de oorspronkelijke melodie. Het doet denken aan een rondedans waarbij de dansers steeds van richting wisselen. Een levenslustige afsluiting van een pianotrio dat Schumann de uitspraak ontlokte: ‘Een kostbare erfenis; de tijd produceert veel moois, maar niet snel een tweede Schubert.’
Erich Wolfgang Korngold in zijn jonge jaren
Zijn vader Julius Korngold, een prominente Weense pianist en muziekrecensent, speelde met zijn zoontje allerlei stukken op de piano. Al heel jong bleek zoon Erich een muzikaal wonderkind, dat op zijn zevende begon met improviseren en componeren. Grote tijdgenoten waren vol bewondering. Puccini schreef bijvoorbeeld: ‘Hij heeft zoveel talent dat hij de helft ervan kan wegdoen en dan nog genoeg over heeft voor zichzelf’. En Mahler noemde de negenjarige componist ‘een genie!’, en raadde hem aan les te nemen bij Alexander Zemlinsky.
Net als Zemlinsky bleef Korngold trouw aan de tonaliteit, hoewel zijn muzikale taal – een mengsel van moderne harmonieën, krachtige ritmes en betoverende melodieën – soms tegen de grenzen van de tonaliteit aanliep. De muzikale wereld in het Wenen waar hij opgroeide, bewoog zich tussen de laatromantische stijl van het fin de siècle en de lichte muziek die gangbaar was in de salongemeenschap waar de piano het middelpunt vormde. Dit alles beïnvloedde Korngolds muzikale stijl, en de piano was zijn belangrijkste instrument. Over zijn vierdelige pianotrio, een opmerkelijk volwassen werk voor een twaalfjarige, was iedereen verbijsterd: ‘Dit klinkt niet als het werk van een kind!’
De licht decadente klankwereld van het vooroorlogse Wenen met zijn salonmuziek is voelbaar vanaf het begin, een contrastrijk, rusteloos Allegro waarin weelderige harmonieën, energie-uitbarstingen en peinzende stiltes elkaar voortdurend afwisselen. Een levenslustig Scherzo met een mijmerende triosectie wordt gevolgd door het langzame derde deel, Larghetto, met zijn schitterende lyrische strijkerspartijen die tussendoor even verrassen met pizzicato’s. Een briljante, rusteloze Finale sluit dit jeugdige meesterwerk af. Korngold droeg zijn trio op aan ‘Meinem lieben Papa’. Een maand voor zijn dertiende verjaardag volgde de première in München en korte tijd later in New York.
Schubert
In de negentiende eeuw werd het inmiddels vierdelige pianotrio steeds populairder. Toch waagde Franz Schubert zich er pas in zijn laatste levensjaren aan, maar toen schreef hij er ook meteen twee, in Bes groot en in Es groot. Het werden twee meesterwerken. Het vandaag gespeelde Pianotrio in Bes groot is een van Schuberts lichtste en zonnigste kamermuziekcomposities. Robert Schumann was verrukt: ‘Een vluchtige blik op dit trio doet alle misère van het menselijk bestaan verdwijnen.’ Echt schubertiaans zijn het lyrische en zingende karakter en de rijkdom aan harmonische verrassingen. De muziek is een spel tussen drie artistieke partners, nergens domineert de piano. In het openingsdeel contrasteert Schubert twee thematische groepen met elkaar: een eerste energiek en zwierig thema waarin strijkers en pianist elkaar afwisselen wordt gevolgd door een veel lyrischer tweede thema, beurtelings toebedeeld aan piano en strijkers. ‘Een gelukkige droom’, zo noemde Schumann het tweede deel, het driedelige Andante met zijn wiegende ritme en zingende melodieën. Het begint met een cellosolo, waarna zich een verleidelijk duet tussen beide strijkers ontspint. Zorgeloosheid en vrolijkheid beheersen het Scherzo; het Trio, een strijkersmelodie met natikkende pianoakkoorden, is een onvervalst walsje. De finale, door Schubert Rondo genoemd, is geen rondo in klassieke zin. Het steeds terugkerende refrein is veel meer een spel met motieven uit de oorspronkelijke melodie. Het doet denken aan een rondedans waarbij de dansers steeds van richting wisselen. Een levenslustige afsluiting van een pianotrio dat Schumann de uitspraak ontlokte: ‘Een kostbare erfenis; de tijd produceert veel moois, maar niet snel een tweede Schubert.’
Toelichting
Haydn
Joseph Haydn noemde zijn pianotrio’s ‘sonates voor pianoforte met begeleiding van viool en cello’. Zijn muziek voor het genre bevatte vaak veeleisende pianopartijen. De strijkerspartijen bleven beperkt, al werden viool en cello in zijn late, succesvolle Londense jaren gelijkwaardiger partners. Zo’n virtuoze pianopartij kent ook het driedelige Pianotrio in C groot, Hob. XV: 27, geschreven tijdens het tweede bezoek van de Oostenrijkse componist aan Londen. Misschien had hij daarbij de pianistische kwaliteiten in zijn hoofd van een van zijn Londense vriendinnen, Theresa Bartolozzi, aan wie hij het trio opdroeg. Het openingsdeel is lichtvoetig en charmant, en heeft een sprankelende pianopartij met een rijke afwisseling van motieven, vaak geïmiteerd door de violist die zijn technische bedrevenheid kwijt kan in versieringen en dubbelgrepen. Het tweede deel, een driedelige liedvorm, begint met een lyrisch Andante dat abrupt onderbroken wordt door een turbulente middensectie. De viool heeft af en toe fraaie solopassages. De Finale is typisch Haydn, geestig en temperamentvol, met onverwachte accenten en een thema dat regelmatig heen en weer springt tussen piano en strijkers. Snel passagewerk en snelle octaven maken dit slotdeel een uitdaging voor de pianist, maar ook de viool krijgt hier een meer concerterende en soms virtuoze rol.
Zijn eerste Pianotrio in C groot, Hob. XV: 21 had Haydn twee jaar eerder geschreven (ook in Londen). Anders dan in zijn andere trio’s begint hij hier met een korte langzame introductie, een pastoraal Adagio, dat leidt naar een levenslustig, dansachtig Vivace. Het hiernavolgende Andante ontwikkelt zich tot een melodieuze, enigszins melancholieke dialoog tussen piano en strijkers – vooral de viool. Maar in presto-tempo keert dan alle energie en vitaliteit uit het openingsdeel terug in een onstuimige Finale, die eindigt als een wilde dans ‘all’ongarese’.
Korngold
Met het eerste officiële opus van Erich Korngold komen we in een andere, laatromantische wereld, waarin de drie instrumenten een gelijkwaardige rol vervullen. Dit Pianotrio in D groot is een vroege compositie van een twaalfjarige jongen die al vanaf zijn vijfde wonderen verrichtte op de piano.
Haydn
Joseph Haydn noemde zijn pianotrio’s ‘sonates voor pianoforte met begeleiding van viool en cello’. Zijn muziek voor het genre bevatte vaak veeleisende pianopartijen. De strijkerspartijen bleven beperkt, al werden viool en cello in zijn late, succesvolle Londense jaren gelijkwaardiger partners. Zo’n virtuoze pianopartij kent ook het driedelige Pianotrio in C groot, Hob. XV: 27, geschreven tijdens het tweede bezoek van de Oostenrijkse componist aan Londen. Misschien had hij daarbij de pianistische kwaliteiten in zijn hoofd van een van zijn Londense vriendinnen, Theresa Bartolozzi, aan wie hij het trio opdroeg. Het openingsdeel is lichtvoetig en charmant, en heeft een sprankelende pianopartij met een rijke afwisseling van motieven, vaak geïmiteerd door de violist die zijn technische bedrevenheid kwijt kan in versieringen en dubbelgrepen. Het tweede deel, een driedelige liedvorm, begint met een lyrisch Andante dat abrupt onderbroken wordt door een turbulente middensectie. De viool heeft af en toe fraaie solopassages. De Finale is typisch Haydn, geestig en temperamentvol, met onverwachte accenten en een thema dat regelmatig heen en weer springt tussen piano en strijkers. Snel passagewerk en snelle octaven maken dit slotdeel een uitdaging voor de pianist, maar ook de viool krijgt hier een meer concerterende en soms virtuoze rol.
Zijn eerste Pianotrio in C groot, Hob. XV: 21 had Haydn twee jaar eerder geschreven (ook in Londen). Anders dan in zijn andere trio’s begint hij hier met een korte langzame introductie, een pastoraal Adagio, dat leidt naar een levenslustig, dansachtig Vivace. Het hiernavolgende Andante ontwikkelt zich tot een melodieuze, enigszins melancholieke dialoog tussen piano en strijkers – vooral de viool. Maar in presto-tempo keert dan alle energie en vitaliteit uit het openingsdeel terug in een onstuimige Finale, die eindigt als een wilde dans ‘all’ongarese’.
Korngold
Met het eerste officiële opus van Erich Korngold komen we in een andere, laatromantische wereld, waarin de drie instrumenten een gelijkwaardige rol vervullen. Dit Pianotrio in D groot is een vroege compositie van een twaalfjarige jongen die al vanaf zijn vijfde wonderen verrichtte op de piano.
Erich Wolfgang Korngold in zijn jonge jaren
Zijn vader Julius Korngold, een prominente Weense pianist en muziekrecensent, speelde met zijn zoontje allerlei stukken op de piano. Al heel jong bleek zoon Erich een muzikaal wonderkind, dat op zijn zevende begon met improviseren en componeren. Grote tijdgenoten waren vol bewondering. Puccini schreef bijvoorbeeld: ‘Hij heeft zoveel talent dat hij de helft ervan kan wegdoen en dan nog genoeg over heeft voor zichzelf’. En Mahler noemde de negenjarige componist ‘een genie!’, en raadde hem aan les te nemen bij Alexander Zemlinsky.
Net als Zemlinsky bleef Korngold trouw aan de tonaliteit, hoewel zijn muzikale taal – een mengsel van moderne harmonieën, krachtige ritmes en betoverende melodieën – soms tegen de grenzen van de tonaliteit aanliep. De muzikale wereld in het Wenen waar hij opgroeide, bewoog zich tussen de laatromantische stijl van het fin de siècle en de lichte muziek die gangbaar was in de salongemeenschap waar de piano het middelpunt vormde. Dit alles beïnvloedde Korngolds muzikale stijl, en de piano was zijn belangrijkste instrument. Over zijn vierdelige pianotrio, een opmerkelijk volwassen werk voor een twaalfjarige, was iedereen verbijsterd: ‘Dit klinkt niet als het werk van een kind!’
De licht decadente klankwereld van het vooroorlogse Wenen met zijn salonmuziek is voelbaar vanaf het begin, een contrastrijk, rusteloos Allegro waarin weelderige harmonieën, energie-uitbarstingen en peinzende stiltes elkaar voortdurend afwisselen. Een levenslustig Scherzo met een mijmerende triosectie wordt gevolgd door het langzame derde deel, Larghetto, met zijn schitterende lyrische strijkerspartijen die tussendoor even verrassen met pizzicato’s. Een briljante, rusteloze Finale sluit dit jeugdige meesterwerk af. Korngold droeg zijn trio op aan ‘Meinem lieben Papa’. Een maand voor zijn dertiende verjaardag volgde de première in München en korte tijd later in New York.
Schubert
In de negentiende eeuw werd het inmiddels vierdelige pianotrio steeds populairder. Toch waagde Franz Schubert zich er pas in zijn laatste levensjaren aan, maar toen schreef hij er ook meteen twee, in Bes groot en in Es groot. Het werden twee meesterwerken. Het vandaag gespeelde Pianotrio in Bes groot is een van Schuberts lichtste en zonnigste kamermuziekcomposities. Robert Schumann was verrukt: ‘Een vluchtige blik op dit trio doet alle misère van het menselijk bestaan verdwijnen.’ Echt schubertiaans zijn het lyrische en zingende karakter en de rijkdom aan harmonische verrassingen. De muziek is een spel tussen drie artistieke partners, nergens domineert de piano. In het openingsdeel contrasteert Schubert twee thematische groepen met elkaar: een eerste energiek en zwierig thema waarin strijkers en pianist elkaar afwisselen wordt gevolgd door een veel lyrischer tweede thema, beurtelings toebedeeld aan piano en strijkers. ‘Een gelukkige droom’, zo noemde Schumann het tweede deel, het driedelige Andante met zijn wiegende ritme en zingende melodieën. Het begint met een cellosolo, waarna zich een verleidelijk duet tussen beide strijkers ontspint. Zorgeloosheid en vrolijkheid beheersen het Scherzo; het Trio, een strijkersmelodie met natikkende pianoakkoorden, is een onvervalst walsje. De finale, door Schubert Rondo genoemd, is geen rondo in klassieke zin. Het steeds terugkerende refrein is veel meer een spel met motieven uit de oorspronkelijke melodie. Het doet denken aan een rondedans waarbij de dansers steeds van richting wisselen. Een levenslustige afsluiting van een pianotrio dat Schumann de uitspraak ontlokte: ‘Een kostbare erfenis; de tijd produceert veel moois, maar niet snel een tweede Schubert.’
Erich Wolfgang Korngold in zijn jonge jaren
Zijn vader Julius Korngold, een prominente Weense pianist en muziekrecensent, speelde met zijn zoontje allerlei stukken op de piano. Al heel jong bleek zoon Erich een muzikaal wonderkind, dat op zijn zevende begon met improviseren en componeren. Grote tijdgenoten waren vol bewondering. Puccini schreef bijvoorbeeld: ‘Hij heeft zoveel talent dat hij de helft ervan kan wegdoen en dan nog genoeg over heeft voor zichzelf’. En Mahler noemde de negenjarige componist ‘een genie!’, en raadde hem aan les te nemen bij Alexander Zemlinsky.
Net als Zemlinsky bleef Korngold trouw aan de tonaliteit, hoewel zijn muzikale taal – een mengsel van moderne harmonieën, krachtige ritmes en betoverende melodieën – soms tegen de grenzen van de tonaliteit aanliep. De muzikale wereld in het Wenen waar hij opgroeide, bewoog zich tussen de laatromantische stijl van het fin de siècle en de lichte muziek die gangbaar was in de salongemeenschap waar de piano het middelpunt vormde. Dit alles beïnvloedde Korngolds muzikale stijl, en de piano was zijn belangrijkste instrument. Over zijn vierdelige pianotrio, een opmerkelijk volwassen werk voor een twaalfjarige, was iedereen verbijsterd: ‘Dit klinkt niet als het werk van een kind!’
De licht decadente klankwereld van het vooroorlogse Wenen met zijn salonmuziek is voelbaar vanaf het begin, een contrastrijk, rusteloos Allegro waarin weelderige harmonieën, energie-uitbarstingen en peinzende stiltes elkaar voortdurend afwisselen. Een levenslustig Scherzo met een mijmerende triosectie wordt gevolgd door het langzame derde deel, Larghetto, met zijn schitterende lyrische strijkerspartijen die tussendoor even verrassen met pizzicato’s. Een briljante, rusteloze Finale sluit dit jeugdige meesterwerk af. Korngold droeg zijn trio op aan ‘Meinem lieben Papa’. Een maand voor zijn dertiende verjaardag volgde de première in München en korte tijd later in New York.
Schubert
In de negentiende eeuw werd het inmiddels vierdelige pianotrio steeds populairder. Toch waagde Franz Schubert zich er pas in zijn laatste levensjaren aan, maar toen schreef hij er ook meteen twee, in Bes groot en in Es groot. Het werden twee meesterwerken. Het vandaag gespeelde Pianotrio in Bes groot is een van Schuberts lichtste en zonnigste kamermuziekcomposities. Robert Schumann was verrukt: ‘Een vluchtige blik op dit trio doet alle misère van het menselijk bestaan verdwijnen.’ Echt schubertiaans zijn het lyrische en zingende karakter en de rijkdom aan harmonische verrassingen. De muziek is een spel tussen drie artistieke partners, nergens domineert de piano. In het openingsdeel contrasteert Schubert twee thematische groepen met elkaar: een eerste energiek en zwierig thema waarin strijkers en pianist elkaar afwisselen wordt gevolgd door een veel lyrischer tweede thema, beurtelings toebedeeld aan piano en strijkers. ‘Een gelukkige droom’, zo noemde Schumann het tweede deel, het driedelige Andante met zijn wiegende ritme en zingende melodieën. Het begint met een cellosolo, waarna zich een verleidelijk duet tussen beide strijkers ontspint. Zorgeloosheid en vrolijkheid beheersen het Scherzo; het Trio, een strijkersmelodie met natikkende pianoakkoorden, is een onvervalst walsje. De finale, door Schubert Rondo genoemd, is geen rondo in klassieke zin. Het steeds terugkerende refrein is veel meer een spel met motieven uit de oorspronkelijke melodie. Het doet denken aan een rondedans waarbij de dansers steeds van richting wisselen. Een levenslustige afsluiting van een pianotrio dat Schumann de uitspraak ontlokte: ‘Een kostbare erfenis; de tijd produceert veel moois, maar niet snel een tweede Schubert.’
Biografie
Amatis Trio, pianotrio
Het Amatis Trio won slechts enkele weken na de oprichting in Amsterdam de publieksprijs van het Grachtenfestival Conservatorium Concours 2014.
Een jaar later volgde de Parkhouse Award in de Londense Wigmore Hall, en in 2016 de tweede prijs van de Joseph Joachim Kammermusikwettbewerb in Weimar. Rond dezelfde tijd maakte het trio deel uit van het traject Dutch Classical Talent Tour & Award en werd het geselecteerd voor het New Generation Artists Scheme van de BBC.
Ook kreeg het de Kersjesprijs en een Borletti-Buitoni Trust Award. In seizoen 2018/2019 werd het Amatis Trio door de Elbphilharmonie Hamburg, het Festspielhaus Baden-Baden, het Konzerthaus Dortmund en de Philharmonie Köln voorgedragen voor het Rising Stars-programma.
Het ensemble vestigde zich in Salzburg en inmiddels traden de Duitse violiste, de Britse cellist en de Nederlandse pianist op in 43 landen wereldwijd. Ze waren te gast op bijvoorbeeld de BBC Proms, het Verbier Festival en het Edinburgh International Festival.
De musici zijn ook de hedendaagse muziek toegewijd en gaven tot nog toe vijftien compositie-opdrachten. In 2018 verscheen de debuut-cd, en het tweede album – Messiaens Quatuor pour la fin du Temps met klarinettist Ib Hausmann – werd genomineerd voor een Opus Klassik.
Het Amatis Trio werd begeleid door het Hagen Quartet, Wolfgang Redik (Wiener Klaviertrio), Hatto Beyerle, Claus-Christian Schuster en Menahem Pressler en studeerde aan het Mozarteum in Salzburg, de Musikhochschule ‘Hanns Eisler’ in Berlijn en de European Chamber Music Academy. Sinds 2019 zijn de musici gastdocent aan Cambridge University en ze geven geregeld masterclasses.
In de Kleine Zaal van Het Concertgebouw maakte het Amatis Trio zijn debuut in een Lunchconcert in oktober 2014, en keerde het onder meer terug in november 2017 in de serie Jonge Nederlanders, in november 2019 in Klapstuk en in Het Zondagochtend Concert van 17 maart 2024.