Concertprogramma
Amsterdam Sinfonietta Kamermuziek met Mozart en Korngold
Kleine Zaal 15 april 2023 20.15 uur
Amsterdam Sinfonietta Kamermuziek:
Candida Thompson viool
Jacobien Rozemond viool
Georgy Kovalev altviool
Iris Juda altviool
Tim Posner cello
Nigel Thean cello
Dit concert maakt deel uit van de serie Kleine Zaal Melange.
Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791)
Strijkkwintet in g kl.t., KV 516 (1787)
Allegro
Menuetto: Allegretto
Adagio ma non troppo
Adagio – Allegro
pauze ± 20.55 uur
Erich Wolfgang Korngold (1897-1957)
Sextet in D gr.t., op. 10 (1914-16)
Moderato – Allegro
Adagio
Intermezzo (Moderato, con grazia)
Finale (Presto)
einde ± 22.00 uur
Amsterdam Sinfonietta Kamermuziek:
Candida Thompson viool
Jacobien Rozemond viool
Georgy Kovalev altviool
Iris Juda altviool
Tim Posner cello
Nigel Thean cello
Dit concert maakt deel uit van de serie Kleine Zaal Melange.
Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791)
Strijkkwintet in g kl.t., KV 516 (1787)
Allegro
Menuetto: Allegretto
Adagio ma non troppo
Adagio – Allegro
pauze ± 20.55 uur
Erich Wolfgang Korngold (1897-1957)
Sextet in D gr.t., op. 10 (1914-16)
Moderato – Allegro
Adagio
Intermezzo (Moderato, con grazia)
Finale (Presto)
einde ± 22.00 uur
Toelichting
Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791)
Strijkkwintet
In 1787 componeerde Wolfgang Amadeus Mozart een koppel kwintetten voor twee violen, twee altviolen en een cello – ook wel ‘altvioolkwintetten’ genoemd, om ze te onderscheiden van de ‘cellokwintetten’ van Luigi Boccherini en Franz Schubert, waarin niet de altviool maar de cello is gedubbeld.
Er lijkt geen directe aanleiding voor het schrijven van deze composities geweest te zijn, maar ze reflecteren Mozarts liefde voor de altviool en misschien ook wel zijn gemoedstoestand in die tijd: nu eens was hij goedgemutst door zijn triomfen in Praag met de opera Le nozze di Figaro en de ‘Praagse’ symfonie, dan weer terneergeslagen over het wisselvallige succes in zijn woonplaats Wenen en tevens bezorgd om de gezondheid van zijn vader.
Zo zonnig en overdadig als zijn Derde strijkkwintet in C groot, KV 515, dat hij op 19 april 1787 voltooide, zo overwegend donker, tragisch en zelfs gewelddadig is het Strijkkwintet in g klein, KV 516, dat hij een maand later op 16 mei aan zijn catalogus toevoegde. Opmerkelijk genoeg deed hij het jaar erop hetzelfde met zijn laatste twee symfonieën: Symfonie nr. 40 in g klein, KV 550 en Symfonie nr. 41 in C groot, KV 551 (‘Jupiter’) vormen ook een complementair paar.
Mozart maakte niet zo vaak gebruik van mineurtoonsoorten in zijn werken en bovendien hielden bepaalde toonsoorten voor hem verband met specifieke emoties. Zo is g klein gerelateerd aan onrust, wanhoop en zielsangst. Zo nu en dan probeert Mozart in zijn Strijkkwintet in g klein uit het dal te klimmen, maar zoals gezegd voert somberheid de boventoon.
Na de Adagio-inleiding van de finale breekt met het Allegro dan toch nog de zon door. Maar van een echt happy end in G groot is geen sprake; de melancholie is nooit ver weg.
In 1787 componeerde Wolfgang Amadeus Mozart een koppel kwintetten voor twee violen, twee altviolen en een cello – ook wel ‘altvioolkwintetten’ genoemd, om ze te onderscheiden van de ‘cellokwintetten’ van Luigi Boccherini en Franz Schubert, waarin niet de altviool maar de cello is gedubbeld.
Er lijkt geen directe aanleiding voor het schrijven van deze composities geweest te zijn, maar ze reflecteren Mozarts liefde voor de altviool en misschien ook wel zijn gemoedstoestand in die tijd: nu eens was hij goedgemutst door zijn triomfen in Praag met de opera Le nozze di Figaro en de ‘Praagse’ symfonie, dan weer terneergeslagen over het wisselvallige succes in zijn woonplaats Wenen en tevens bezorgd om de gezondheid van zijn vader.
Zo zonnig en overdadig als zijn Derde strijkkwintet in C groot, KV 515, dat hij op 19 april 1787 voltooide, zo overwegend donker, tragisch en zelfs gewelddadig is het Strijkkwintet in g klein, KV 516, dat hij een maand later op 16 mei aan zijn catalogus toevoegde. Opmerkelijk genoeg deed hij het jaar erop hetzelfde met zijn laatste twee symfonieën: Symfonie nr. 40 in g klein, KV 550 en Symfonie nr. 41 in C groot, KV 551 (‘Jupiter’) vormen ook een complementair paar.
Mozart maakte niet zo vaak gebruik van mineurtoonsoorten in zijn werken en bovendien hielden bepaalde toonsoorten voor hem verband met specifieke emoties. Zo is g klein gerelateerd aan onrust, wanhoop en zielsangst. Zo nu en dan probeert Mozart in zijn Strijkkwintet in g klein uit het dal te klimmen, maar zoals gezegd voert somberheid de boventoon.
Na de Adagio-inleiding van de finale breekt met het Allegro dan toch nog de zon door. Maar van een echt happy end in G groot is geen sprake; de melancholie is nooit ver weg.
Erich Wolfgang Korngold (1897-1957)
Sextet
Het was Gustav Mahler die de jonge Erich Wolfgang Korngold voorstelde aan Alexander Zemlinsky – en voor beide componisten een belangrijk voorbeeld bleef. Korngold, geboren in Brünn in 1897, was met zijn vader meegereisd naar Wenen. Aangezien Korngold senior daar aan de slag ging als muziekcriticus voor de Neue Freie Presse, kon hij op eenvoudige wijze zijn muzikaal getalenteerde zoon van de juiste contacten voorzien.
Daartoe behoorde dus ook Gustav Mahler, de beroemde dirigent van de Weense Hofopera. Op zijn voorspraak kwam Zemlinsky als compositieleraar in beeld. Tussen 1908 en 1910 kreeg Korngold intensieve lessen, afgesloten met het balletpantomime Der Schneemann, door Korngold gecomponeerd en door Zemlinsky georkestreerd. De uitvoering hiervan in 1910 werd een groot succes; Korngold kon nu echt beginnen.
In latere jaren zou Korngold, op de vlucht voor de nazi’s, vertrekken naar Amerika, succesvol blijken als filmcomponist en nooit meer helemaal terugkeren. Maar in de jaren 1910 gold Korngold als een belangrijke Weense componist van de nieuwste generatie (een tiener, immers). Tussen een aantal opera’s door voltooide hij zijn Sextet in D groot. De Weense première werd met lof onthaald.
Dat was wellicht mede te danken aan medewerking van het Rosé Kwartet, een van de beste en bekendste kwartetten van Europa. Maar de muziek zelf sprak ook boekdelen. Volgens de critici bezat Korngold een hoorbaar eigen stem, ergens op de grens van de Duitse traditie en een luchtiger nieuwe weg. Korngold is schatplichtig aan de complexe meerstemmigheid van Brahms en Mahler, maar maakt muziek die vaak lichter is, zonder dat aan het gevoel van goed doordachte eenheid afbreuk wordt gedaan.
Het dromerig zangerige Adagio, beginnend met zoete pijnscheuten, lijkt al vooruit te wijzen naar de opera Die tote Stadt (1920), een van de weinige werken van Korngold die nog met enige regelmaat wordt uitgevoerd.
Het was Gustav Mahler die de jonge Erich Wolfgang Korngold voorstelde aan Alexander Zemlinsky – en voor beide componisten een belangrijk voorbeeld bleef. Korngold, geboren in Brünn in 1897, was met zijn vader meegereisd naar Wenen. Aangezien Korngold senior daar aan de slag ging als muziekcriticus voor de Neue Freie Presse, kon hij op eenvoudige wijze zijn muzikaal getalenteerde zoon van de juiste contacten voorzien.
Daartoe behoorde dus ook Gustav Mahler, de beroemde dirigent van de Weense Hofopera. Op zijn voorspraak kwam Zemlinsky als compositieleraar in beeld. Tussen 1908 en 1910 kreeg Korngold intensieve lessen, afgesloten met het balletpantomime Der Schneemann, door Korngold gecomponeerd en door Zemlinsky georkestreerd. De uitvoering hiervan in 1910 werd een groot succes; Korngold kon nu echt beginnen.
In latere jaren zou Korngold, op de vlucht voor de nazi’s, vertrekken naar Amerika, succesvol blijken als filmcomponist en nooit meer helemaal terugkeren. Maar in de jaren 1910 gold Korngold als een belangrijke Weense componist van de nieuwste generatie (een tiener, immers). Tussen een aantal opera’s door voltooide hij zijn Sextet in D groot. De Weense première werd met lof onthaald.
Dat was wellicht mede te danken aan medewerking van het Rosé Kwartet, een van de beste en bekendste kwartetten van Europa. Maar de muziek zelf sprak ook boekdelen. Volgens de critici bezat Korngold een hoorbaar eigen stem, ergens op de grens van de Duitse traditie en een luchtiger nieuwe weg. Korngold is schatplichtig aan de complexe meerstemmigheid van Brahms en Mahler, maar maakt muziek die vaak lichter is, zonder dat aan het gevoel van goed doordachte eenheid afbreuk wordt gedaan.
Het dromerig zangerige Adagio, beginnend met zoete pijnscheuten, lijkt al vooruit te wijzen naar de opera Die tote Stadt (1920), een van de weinige werken van Korngold die nog met enige regelmaat wordt uitgevoerd.
Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791)
Strijkkwintet
In 1787 componeerde Wolfgang Amadeus Mozart een koppel kwintetten voor twee violen, twee altviolen en een cello – ook wel ‘altvioolkwintetten’ genoemd, om ze te onderscheiden van de ‘cellokwintetten’ van Luigi Boccherini en Franz Schubert, waarin niet de altviool maar de cello is gedubbeld.
Er lijkt geen directe aanleiding voor het schrijven van deze composities geweest te zijn, maar ze reflecteren Mozarts liefde voor de altviool en misschien ook wel zijn gemoedstoestand in die tijd: nu eens was hij goedgemutst door zijn triomfen in Praag met de opera Le nozze di Figaro en de ‘Praagse’ symfonie, dan weer terneergeslagen over het wisselvallige succes in zijn woonplaats Wenen en tevens bezorgd om de gezondheid van zijn vader.
Zo zonnig en overdadig als zijn Derde strijkkwintet in C groot, KV 515, dat hij op 19 april 1787 voltooide, zo overwegend donker, tragisch en zelfs gewelddadig is het Strijkkwintet in g klein, KV 516, dat hij een maand later op 16 mei aan zijn catalogus toevoegde. Opmerkelijk genoeg deed hij het jaar erop hetzelfde met zijn laatste twee symfonieën: Symfonie nr. 40 in g klein, KV 550 en Symfonie nr. 41 in C groot, KV 551 (‘Jupiter’) vormen ook een complementair paar.
Mozart maakte niet zo vaak gebruik van mineurtoonsoorten in zijn werken en bovendien hielden bepaalde toonsoorten voor hem verband met specifieke emoties. Zo is g klein gerelateerd aan onrust, wanhoop en zielsangst. Zo nu en dan probeert Mozart in zijn Strijkkwintet in g klein uit het dal te klimmen, maar zoals gezegd voert somberheid de boventoon.
Na de Adagio-inleiding van de finale breekt met het Allegro dan toch nog de zon door. Maar van een echt happy end in G groot is geen sprake; de melancholie is nooit ver weg.
In 1787 componeerde Wolfgang Amadeus Mozart een koppel kwintetten voor twee violen, twee altviolen en een cello – ook wel ‘altvioolkwintetten’ genoemd, om ze te onderscheiden van de ‘cellokwintetten’ van Luigi Boccherini en Franz Schubert, waarin niet de altviool maar de cello is gedubbeld.
Er lijkt geen directe aanleiding voor het schrijven van deze composities geweest te zijn, maar ze reflecteren Mozarts liefde voor de altviool en misschien ook wel zijn gemoedstoestand in die tijd: nu eens was hij goedgemutst door zijn triomfen in Praag met de opera Le nozze di Figaro en de ‘Praagse’ symfonie, dan weer terneergeslagen over het wisselvallige succes in zijn woonplaats Wenen en tevens bezorgd om de gezondheid van zijn vader.
Zo zonnig en overdadig als zijn Derde strijkkwintet in C groot, KV 515, dat hij op 19 april 1787 voltooide, zo overwegend donker, tragisch en zelfs gewelddadig is het Strijkkwintet in g klein, KV 516, dat hij een maand later op 16 mei aan zijn catalogus toevoegde. Opmerkelijk genoeg deed hij het jaar erop hetzelfde met zijn laatste twee symfonieën: Symfonie nr. 40 in g klein, KV 550 en Symfonie nr. 41 in C groot, KV 551 (‘Jupiter’) vormen ook een complementair paar.
Mozart maakte niet zo vaak gebruik van mineurtoonsoorten in zijn werken en bovendien hielden bepaalde toonsoorten voor hem verband met specifieke emoties. Zo is g klein gerelateerd aan onrust, wanhoop en zielsangst. Zo nu en dan probeert Mozart in zijn Strijkkwintet in g klein uit het dal te klimmen, maar zoals gezegd voert somberheid de boventoon.
Na de Adagio-inleiding van de finale breekt met het Allegro dan toch nog de zon door. Maar van een echt happy end in G groot is geen sprake; de melancholie is nooit ver weg.
Erich Wolfgang Korngold (1897-1957)
Sextet
Het was Gustav Mahler die de jonge Erich Wolfgang Korngold voorstelde aan Alexander Zemlinsky – en voor beide componisten een belangrijk voorbeeld bleef. Korngold, geboren in Brünn in 1897, was met zijn vader meegereisd naar Wenen. Aangezien Korngold senior daar aan de slag ging als muziekcriticus voor de Neue Freie Presse, kon hij op eenvoudige wijze zijn muzikaal getalenteerde zoon van de juiste contacten voorzien.
Daartoe behoorde dus ook Gustav Mahler, de beroemde dirigent van de Weense Hofopera. Op zijn voorspraak kwam Zemlinsky als compositieleraar in beeld. Tussen 1908 en 1910 kreeg Korngold intensieve lessen, afgesloten met het balletpantomime Der Schneemann, door Korngold gecomponeerd en door Zemlinsky georkestreerd. De uitvoering hiervan in 1910 werd een groot succes; Korngold kon nu echt beginnen.
In latere jaren zou Korngold, op de vlucht voor de nazi’s, vertrekken naar Amerika, succesvol blijken als filmcomponist en nooit meer helemaal terugkeren. Maar in de jaren 1910 gold Korngold als een belangrijke Weense componist van de nieuwste generatie (een tiener, immers). Tussen een aantal opera’s door voltooide hij zijn Sextet in D groot. De Weense première werd met lof onthaald.
Dat was wellicht mede te danken aan medewerking van het Rosé Kwartet, een van de beste en bekendste kwartetten van Europa. Maar de muziek zelf sprak ook boekdelen. Volgens de critici bezat Korngold een hoorbaar eigen stem, ergens op de grens van de Duitse traditie en een luchtiger nieuwe weg. Korngold is schatplichtig aan de complexe meerstemmigheid van Brahms en Mahler, maar maakt muziek die vaak lichter is, zonder dat aan het gevoel van goed doordachte eenheid afbreuk wordt gedaan.
Het dromerig zangerige Adagio, beginnend met zoete pijnscheuten, lijkt al vooruit te wijzen naar de opera Die tote Stadt (1920), een van de weinige werken van Korngold die nog met enige regelmaat wordt uitgevoerd.
Het was Gustav Mahler die de jonge Erich Wolfgang Korngold voorstelde aan Alexander Zemlinsky – en voor beide componisten een belangrijk voorbeeld bleef. Korngold, geboren in Brünn in 1897, was met zijn vader meegereisd naar Wenen. Aangezien Korngold senior daar aan de slag ging als muziekcriticus voor de Neue Freie Presse, kon hij op eenvoudige wijze zijn muzikaal getalenteerde zoon van de juiste contacten voorzien.
Daartoe behoorde dus ook Gustav Mahler, de beroemde dirigent van de Weense Hofopera. Op zijn voorspraak kwam Zemlinsky als compositieleraar in beeld. Tussen 1908 en 1910 kreeg Korngold intensieve lessen, afgesloten met het balletpantomime Der Schneemann, door Korngold gecomponeerd en door Zemlinsky georkestreerd. De uitvoering hiervan in 1910 werd een groot succes; Korngold kon nu echt beginnen.
In latere jaren zou Korngold, op de vlucht voor de nazi’s, vertrekken naar Amerika, succesvol blijken als filmcomponist en nooit meer helemaal terugkeren. Maar in de jaren 1910 gold Korngold als een belangrijke Weense componist van de nieuwste generatie (een tiener, immers). Tussen een aantal opera’s door voltooide hij zijn Sextet in D groot. De Weense première werd met lof onthaald.
Dat was wellicht mede te danken aan medewerking van het Rosé Kwartet, een van de beste en bekendste kwartetten van Europa. Maar de muziek zelf sprak ook boekdelen. Volgens de critici bezat Korngold een hoorbaar eigen stem, ergens op de grens van de Duitse traditie en een luchtiger nieuwe weg. Korngold is schatplichtig aan de complexe meerstemmigheid van Brahms en Mahler, maar maakt muziek die vaak lichter is, zonder dat aan het gevoel van goed doordachte eenheid afbreuk wordt gedaan.
Het dromerig zangerige Adagio, beginnend met zoete pijnscheuten, lijkt al vooruit te wijzen naar de opera Die tote Stadt (1920), een van de weinige werken van Korngold die nog met enige regelmaat wordt uitgevoerd.
Biografie
Amsterdam Sinfonietta, strijkorkest
Amsterdam Sinfonietta, opgericht in 1988, geeft zo’n 65 concerten per jaar in binnen- en buitenland met een uitgebreid strijkersrepertoire, van barokmuziek tot opdrachtcomposities en nieuwe arrangementen. Concertmeester is sinds 1995 Candida Thompson, die in 2003 ook tot artistiek leider werd benoemd.
Het strijkorkest trekt op met vooraanstaande solisten, onder wie de cellisten Kian Soltani en Sol Gabetta, de pianisten Lucas en Arthur Jussen, Fazıl Say en Beatrice Rana en kemenche-virtuoos Kayhan Kalhor.
In het najaar van 2022 won Amsterdam Sinfonietta de VSCD-prijs De Ovatie voor een tournee met Janine Jansen met De vier jaargetijden van Vivaldi, waarin de muziek klonk ‘alsof ze gisteren gecomponeerd was’. Afgelopen september herhaalden ze de samenwerking met concerten in Het Concertgebouw, Brazilië, Uruguay en Argentinië.
Amsterdam Sinfonietta gaat graag onverwachte samenwerkingen aan en voert grensverleggende programma’s uit met film, dans (bijvoorbeeld met ISH Dance Collective) of theater (bijvoorbeeld met Orkater). De discografie omvat titels als The Mahler Album, The Argentinian Album, Lento Religioso en Tides of Life (met Thomas Hampson), maar ook Franse chansons met Thomas Oliemans en producties met De Dijk, Jonathan Jeremiah en Rufus Wainwright.
In samenwerking met Het Concertgebouw zijn er sinds 2005 KleuterSinfonietta-voorstellingen, zoals bijvoorbeeld deze maand Stuiterstokken (zie pagina 42). Het Concertgebouwdebuut van Amsterdam Sinfonietta dateert van 28 maart 1993, en vorig seizoen was het orkest Spotlight-artiest van de Eigen Programmering.