Anja Bihlmaier: 'Muziek behoort tot de eerste levensbehoeften van de mens'
door Joost Galema 18 nov. 2020 18 november 2020
Komende zomer begint de Duitse Anja Bihlmaier als nieuwe chef-dirigent van het Residentie Orkest Den Haag. ‘Je moet de muziek ook kunnen laten gebeuren, daaruit komt grote schoonheid voort.’
De mens is een optelsom van ontmoetingen met anderen: vele zijn vluchtig en snel vergeten, maar andere geven een wending aan het bestaan. Dat ervoer de tiener Anja Bihlmaier op de middelbare school, een meisje opgegroeid in het kleine Zuid-Duitse dorp Abtsgmünd, dat tot wanhoop van haar moeder enkel havervlokken at en chocolademelk dronk. Haar muziekleraar voerde haar binnen in een wereld die niet ophield aan de oevers van de Kocher.
‘Hij liet me de magie voelen van de piano, de viool, het koor en ten slotte het orkest waarin alle kleuren samenvloeien. Mijn leraar zien dirigeren, fascineerde me. Hij herkende mijn sluimerende verlangen, stak het vuur aan en liet me uiteindelijk negentig scholieren door een opera over Tijl Uilenspiegel loodsen. Mijn handen riepen bundels van lichte en donkere tinten en krachten op. Dit is mijn levensvervulling, wist ik meteen. Het dirigeren groeide uit tot een verslaving. Je dompelt het orkest en het publiek onder in een roes, die een ogenblik duurt en dan weer oplost. Muziek is een heelal, waarin de mens een leven verwonderd kan blijven dwalen, zonder ooit op een grens te stuiten.’
‘Muziek laat ons beseffen wat we voelen, hoe we het leven zien’
De coronacrisis benadrukte wat Bihlmaier al voelde en wist: het geloof dat – zoals filosoof Friedrich Nietzsche schreef – het leven zonder muziek een vergissing zou zijn. ‘Met andere kunsten behoort zij tot de eerste levensbehoeften van de mens. Muziek laat ons beseffen wat we voelen, hoe we het leven zien. Wanneer zij verdwijnt, kunnen we onszelf niet meer waarnemen en duiden, dan zullen we van elkaar vervreemden en verliest het bestaan zijn zin. Kunst is geen luxe, maar de kern van ons sociale leven en van onze geschiedenis. De coronacrisis omlijnt dat belang nog scherper. Het virus ontneemt ons het zicht op onszelf, waardoor we agressief worden. Kunst – en zeker muziek – kan een blijvende brug tussen mensen bouwen.’
De mens is een optelsom van ontmoetingen met anderen: vele zijn vluchtig en snel vergeten, maar andere geven een wending aan het bestaan. Dat ervoer de tiener Anja Bihlmaier op de middelbare school, een meisje opgegroeid in het kleine Zuid-Duitse dorp Abtsgmünd, dat tot wanhoop van haar moeder enkel havervlokken at en chocolademelk dronk. Haar muziekleraar voerde haar binnen in een wereld die niet ophield aan de oevers van de Kocher.
‘Hij liet me de magie voelen van de piano, de viool, het koor en ten slotte het orkest waarin alle kleuren samenvloeien. Mijn leraar zien dirigeren, fascineerde me. Hij herkende mijn sluimerende verlangen, stak het vuur aan en liet me uiteindelijk negentig scholieren door een opera over Tijl Uilenspiegel loodsen. Mijn handen riepen bundels van lichte en donkere tinten en krachten op. Dit is mijn levensvervulling, wist ik meteen. Het dirigeren groeide uit tot een verslaving. Je dompelt het orkest en het publiek onder in een roes, die een ogenblik duurt en dan weer oplost. Muziek is een heelal, waarin de mens een leven verwonderd kan blijven dwalen, zonder ooit op een grens te stuiten.’
‘Muziek laat ons beseffen wat we voelen, hoe we het leven zien’
De coronacrisis benadrukte wat Bihlmaier al voelde en wist: het geloof dat – zoals filosoof Friedrich Nietzsche schreef – het leven zonder muziek een vergissing zou zijn. ‘Met andere kunsten behoort zij tot de eerste levensbehoeften van de mens. Muziek laat ons beseffen wat we voelen, hoe we het leven zien. Wanneer zij verdwijnt, kunnen we onszelf niet meer waarnemen en duiden, dan zullen we van elkaar vervreemden en verliest het bestaan zijn zin. Kunst is geen luxe, maar de kern van ons sociale leven en van onze geschiedenis. De coronacrisis omlijnt dat belang nog scherper. Het virus ontneemt ons het zicht op onszelf, waardoor we agressief worden. Kunst – en zeker muziek – kan een blijvende brug tussen mensen bouwen.’
Stalen zenuwen
Na haar jeugd in Abtsgmünd studeerde Bihlmaier in Freiburg. Ze begon met schoolmuziek, op aandringen van haar ouders, die geen toekomst zagen voor hun dochter in de machowereld van het dirigeren. Maar Bihlmaier liet zich de droom niet ontnemen, en deed het er gewoon bij. Rond haar 28ste stond ze met haar diploma onderaan de ladder. Dat jaar (2006) kreeg ze haar eerste baan als repetitor met dirigeerverplichtingen bij een operahuis in het Noord-Beierse Coburg: het vertrekpunt van een twaalfjarige zwerftocht langs steeds grotere theaters in Görlitz, Hildesheim, Chemnitz, Hannover en Kassel. Opera groeide uit tot een belangrijke leerschool.
‘Als beginnend Kapellmeister neem je voorstellingen van anderen over, maar zonder repetities. Je komt vaak voor verrassingen te staan: een tenor die langer de tijd neemt om te sterven, die de kusscène met de sopraan eindeloos rekt of te laat opkomt. Als je het orkest dan niet snel duidelijk kunt maken wat je wilt, gaat alles mis. Dus je moet overzicht bewaren, stalen zenuwen ontwikkelen, telkens weer in fracties van seconden beslissen welke afslag je neemt. Maar omdat je een opera talloze keren uitvoert, kun je ook dingen uitproberen. Bij symfonieën werkt dat volstrekt anders. Het doet me denken aan het verschil tussen de afdaling en langlaufen: in beide gevallen ligt er sneeuw en bind je ski’s onder, maar het zijn volstrekt verschillende takken van sport.’
In symfonisch werk kan Bihlmaier – meer dan in opera – met het orkest samen zoeken naar de kern van de muziek, binnendringen in het mysterie ervan, zoals ze het zelf zegt. ‘Een dirigent moet altijd blijven luisteren en voelen. Wendbaar zijn, niet dwingen maar leiden, en musici de kans bieden het beste van zichzelf te geven. In repetities moet je elkaar grondig leren kennen, zodat je gedurende het concert musici vrijheid kunt geven. Ze zijn geen slaven, maar kunstenaars, vrije geesten. Natuurlijk heeft de dirigent een zienswijze, maar ik wil ook dat musici mij iets van zichzelf geven. Ik weet niet alles, zeg ik vaak. Ik ben één mens tegenover tachtig musici. Het is mooi als iemand ideeën uit of kritiek, want ik wil ook iets leren. Een symfonie is uiteraard geen democratie, maar gedurende een concert moet je muziek soms kunnen laten gebeuren, daaruit komt grote schoonheid voort.’
Vertrouwen op zichzelf en haar intuïtie leerde Bihlmaier vooral op haar reizen naar Scandinavië. ‘Musici daar zijn bijzonder. Ze praten niet veel, maar onder hun koele verschijning gaat veel energie en hartstocht schuil. En ze zijn niet bang om hun mening te ventileren. In Duitsland is het orkestleven een stuk gecompliceerder. De dirigent wordt altijd op de proef gesteld. Tijdens mijn studie peperden leraren mij in: pas op, zeg niets verkeerds, wees professioneel, gebruik geen metaforen, zing niets voor, doe geen dingen die tegen je gebruikt kunnen worden, want orkesten zijn gevaarlijk. In Scandinavië geven musici altijd het beste van zichzelf, ook als ze een dirigent niet aardig of goed vinden. Die nodigen ze daarna simpelweg niet meer uit, maar ze zullen je nooit kapot maken. Zij leerden me dat ik geen afstandelijk dirigentenimago hoef te creëren, maar dat ik gewoon Anja mag zijn. En dat doe ik nu overal. Ook straks in Den Haag.’
Stalen zenuwen
Na haar jeugd in Abtsgmünd studeerde Bihlmaier in Freiburg. Ze begon met schoolmuziek, op aandringen van haar ouders, die geen toekomst zagen voor hun dochter in de machowereld van het dirigeren. Maar Bihlmaier liet zich de droom niet ontnemen, en deed het er gewoon bij. Rond haar 28ste stond ze met haar diploma onderaan de ladder. Dat jaar (2006) kreeg ze haar eerste baan als repetitor met dirigeerverplichtingen bij een operahuis in het Noord-Beierse Coburg: het vertrekpunt van een twaalfjarige zwerftocht langs steeds grotere theaters in Görlitz, Hildesheim, Chemnitz, Hannover en Kassel. Opera groeide uit tot een belangrijke leerschool.
‘Als beginnend Kapellmeister neem je voorstellingen van anderen over, maar zonder repetities. Je komt vaak voor verrassingen te staan: een tenor die langer de tijd neemt om te sterven, die de kusscène met de sopraan eindeloos rekt of te laat opkomt. Als je het orkest dan niet snel duidelijk kunt maken wat je wilt, gaat alles mis. Dus je moet overzicht bewaren, stalen zenuwen ontwikkelen, telkens weer in fracties van seconden beslissen welke afslag je neemt. Maar omdat je een opera talloze keren uitvoert, kun je ook dingen uitproberen. Bij symfonieën werkt dat volstrekt anders. Het doet me denken aan het verschil tussen de afdaling en langlaufen: in beide gevallen ligt er sneeuw en bind je ski’s onder, maar het zijn volstrekt verschillende takken van sport.’
In symfonisch werk kan Bihlmaier – meer dan in opera – met het orkest samen zoeken naar de kern van de muziek, binnendringen in het mysterie ervan, zoals ze het zelf zegt. ‘Een dirigent moet altijd blijven luisteren en voelen. Wendbaar zijn, niet dwingen maar leiden, en musici de kans bieden het beste van zichzelf te geven. In repetities moet je elkaar grondig leren kennen, zodat je gedurende het concert musici vrijheid kunt geven. Ze zijn geen slaven, maar kunstenaars, vrije geesten. Natuurlijk heeft de dirigent een zienswijze, maar ik wil ook dat musici mij iets van zichzelf geven. Ik weet niet alles, zeg ik vaak. Ik ben één mens tegenover tachtig musici. Het is mooi als iemand ideeën uit of kritiek, want ik wil ook iets leren. Een symfonie is uiteraard geen democratie, maar gedurende een concert moet je muziek soms kunnen laten gebeuren, daaruit komt grote schoonheid voort.’
Vertrouwen op zichzelf en haar intuïtie leerde Bihlmaier vooral op haar reizen naar Scandinavië. ‘Musici daar zijn bijzonder. Ze praten niet veel, maar onder hun koele verschijning gaat veel energie en hartstocht schuil. En ze zijn niet bang om hun mening te ventileren. In Duitsland is het orkestleven een stuk gecompliceerder. De dirigent wordt altijd op de proef gesteld. Tijdens mijn studie peperden leraren mij in: pas op, zeg niets verkeerds, wees professioneel, gebruik geen metaforen, zing niets voor, doe geen dingen die tegen je gebruikt kunnen worden, want orkesten zijn gevaarlijk. In Scandinavië geven musici altijd het beste van zichzelf, ook als ze een dirigent niet aardig of goed vinden. Die nodigen ze daarna simpelweg niet meer uit, maar ze zullen je nooit kapot maken. Zij leerden me dat ik geen afstandelijk dirigentenimago hoef te creëren, maar dat ik gewoon Anja mag zijn. En dat doe ik nu overal. Ook straks in Den Haag.’