Arvo Pärts 'ei van Columbus'
door Martijn Voorvelt 26 sep. 2018 26 september 2018
Arvo Pärt voorziet in een behoefte. De componist spreekt met zijn spirituele muziek een breed publiek aan. Niet door een populistische knieval te maken, maar juist door al veertig jaar trouw te blijven aan zichzelf.
De internationale doorbraak van de Estlandse componist Arvo Pärt dankzij het album Tabula Rasa (1984) op het befaamde ECM-label was een sensatie. Die stond niet op zichzelf maar werd gedragen door een wereldwijde beweging. In de westerse wereld groeide de behoefte aan spirituele zingeving, meditatieve rust en pure schoonheid. De ‘soundtrack’ hierbij werd gevonden in Arvo Pärt.
In zijn kielzog proefden andere componisten van religieus getinte welluidende muziek steeds meer succes, zoals John Tavener en Giya Kancheli. In 1992 bestormde de Derde symfonie van de Pool Henryk Górecki onverwachts de hitlijsten. Ook het almaar groeiende succes van Simeon ten Holts Canto ostinato past binnen deze beweging.
Zintuigelijke ervaring
In het werk van deze componisten, bij gebrek aan een betere term ‘holy minimalists’ genoemd, ontvouwen zich overbekende consonante akkoorden – doorgaans in mineur – en eenvoudig melodisch materiaal in traag tempo, vaak op repetitieve wijze. Na de (post-)serialistische technieken die de hedendaagse muziek in de jaren vijftig en zestig de reputatie verschaften dor, lelijk en ontoegankelijk te zijn, was dit precies waar muziekliefhebbers – op zoek naar nieuwe, maar niet al te moeilijke klanken – behoefte aan hadden.
In The Guardian noemt Tom Service hem ‘een slachtoffer van zijn eigen succes’
Aangespoord door het succes van deze schijnbaar eenvoudig te maken muziek overspoelden al gauw honderden makers van eenvormige new age de platenmarkt. ’t Klinkt mooi en etherisch en ’t verkoopt. Net als Pärt. Met als gevolg dat Arvo Pärt zelf vaak te gemakkelijk wordt afgedaan als een new age charlatan. In The Guardian noemt Tom Service hem ‘een slachtoffer van zijn eigen succes’.
De internationale doorbraak van de Estlandse componist Arvo Pärt dankzij het album Tabula Rasa (1984) op het befaamde ECM-label was een sensatie. Die stond niet op zichzelf maar werd gedragen door een wereldwijde beweging. In de westerse wereld groeide de behoefte aan spirituele zingeving, meditatieve rust en pure schoonheid. De ‘soundtrack’ hierbij werd gevonden in Arvo Pärt.
In zijn kielzog proefden andere componisten van religieus getinte welluidende muziek steeds meer succes, zoals John Tavener en Giya Kancheli. In 1992 bestormde de Derde symfonie van de Pool Henryk Górecki onverwachts de hitlijsten. Ook het almaar groeiende succes van Simeon ten Holts Canto ostinato past binnen deze beweging.
Zintuigelijke ervaring
In het werk van deze componisten, bij gebrek aan een betere term ‘holy minimalists’ genoemd, ontvouwen zich overbekende consonante akkoorden – doorgaans in mineur – en eenvoudig melodisch materiaal in traag tempo, vaak op repetitieve wijze. Na de (post-)serialistische technieken die de hedendaagse muziek in de jaren vijftig en zestig de reputatie verschaften dor, lelijk en ontoegankelijk te zijn, was dit precies waar muziekliefhebbers – op zoek naar nieuwe, maar niet al te moeilijke klanken – behoefte aan hadden.
In The Guardian noemt Tom Service hem ‘een slachtoffer van zijn eigen succes’
Aangespoord door het succes van deze schijnbaar eenvoudig te maken muziek overspoelden al gauw honderden makers van eenvormige new age de platenmarkt. ’t Klinkt mooi en etherisch en ’t verkoopt. Net als Pärt. Met als gevolg dat Arvo Pärt zelf vaak te gemakkelijk wordt afgedaan als een new age charlatan. In The Guardian noemt Tom Service hem ‘een slachtoffer van zijn eigen succes’.
‘Het is geen wonder dat werken als Fratres, Spiegel im Spiegel en Tabula Rasa bij documentaire- en filmproducenten zo geliefd zijn… De onmiddellijk effectieve sfeer van rust en meditatie die Pärts muziek overbrengt is een van zijn meest aantrekkelijke kenmerken. Maar Pärt en zijn muziek bieden meer dan alleen maar die directe zintuiglijke ervaring.’ De vraag rijst: wat dan?
Avant-gardist tegen wil en dank
Het heeft lang geduurd voordat Pärt de stijl bereikte waarmee hij popster-status zou krijgen. In de jaren zestig baseerde hij zijn werk op strenge twaalftoonsreeksen en was hij een van de meest avant-gardistische – en daarmee staatsvijandige – componisten van de Sovjet-Unie. Zo was hij de eerste Est die een serieel werk schreef (Nekrolog uit 1960). Complex serialisme en wrijvende dissonantie kenmerken zijn Eerste en Tweede symfonie (1964 resp. 1966). In toenemende mate experimenteerde hij met cluster- en collagetechnieken.
‘Pärt en zijn muziek bieden meer dan alleen directe zintuiglijke ervaring’
Maar het was nooit met volle overgave dat hij zich conformeerde aan wat hij de ‘kinderachtige spelletjes’ van de avant-garde noemde. Dat zien we bijvoorbeeld aan koorwerken uit deze periode, die veel traditioneler en tonaler van opzet zijn, en waarvan sommige belangrijke staatsprijzen wonnen. Het korte Solfeggio uit 1963 bijvoorbeeld bestaat louter uit fraai geharmoniseerde grote-tertstoonladders.
Pärts frustrerende zoektocht naar een eigen stijl, ergens tussen avant-gardistische rebellie en een liefde voor eenvoudige toonladders, mondde in 1968 op dramatische wijze uit in zijn Credo. Citaten van Bach, een fluisterend koor, tonaliteit, serialisme en aleatoriek accumuleren hierin tot een chaotische climax die Pärts artistieke crisis treffend illustreert. Het was een eindpunt. Pärt moest zich herbezinnen.
Klokjes
De componist trok zich terug uit het openbare leven en bestudeerde acht jaar lang Russisch-orthodoxe teksten en middeleeuwse religieuze muziek. In Engeland hield hij zich gedurende een jaar bezig met het traditionele change-ringing, waarbij handklokken om-en-om geschud worden; invloeden die hij nodig had om zijn eigen weg te vinden. De ommekeer kwam in 1976 met een pianominiatuurtje van nog geen drie minuten, Für Alina, opgedragen aan de dochter van een vriend. Het is representatief voor alle muziek die Pärt nadien heeft geschreven.
Omdat het eenvoudig, transparant en ultra-consonant is – met alleen de tonen van de toonladder van b klein – en omdat de muziek zich ontvouwt tegen een statische pedaaltoon. Maar vooral omdat Pärt hierin een even eenvoudige als doeltreffende compositietechniek introduceert die hij nog altijd consequent toepast. Hij noemde het ‘tintinnabulatie’ (klokjesgeklingel). ‘Dat was mijn eerste werk dat een nieuwe laag aanboorde’, zegt Pärt. ‘Hier was het dat ik de drieklankserie ontdekte, waar ik mijn eigen simpele regeltje van heb gemaakt.’
Tintinnabulatie, Pärts ei van Columbus, komt erop neer dat één steeds aanwezige drieklank het hele werk beheerst en bij elkaar houdt. Elke toon van een melodie gaat gepaard met de dichtstbij gelegen toon uit die drieklank. Paul Hillier identificeert in zijn Pärt-biografie de M-stem (de melodielijn) en de T-stem (de tintinnabulatie- of drieklankstem). Daardoor wisselen consonanten en dissonanten elkaar af binnen een statische harmonische sfeer.
‘Het is geen wonder dat werken als Fratres, Spiegel im Spiegel en Tabula Rasa bij documentaire- en filmproducenten zo geliefd zijn… De onmiddellijk effectieve sfeer van rust en meditatie die Pärts muziek overbrengt is een van zijn meest aantrekkelijke kenmerken. Maar Pärt en zijn muziek bieden meer dan alleen maar die directe zintuiglijke ervaring.’ De vraag rijst: wat dan?
Avant-gardist tegen wil en dank
Het heeft lang geduurd voordat Pärt de stijl bereikte waarmee hij popster-status zou krijgen. In de jaren zestig baseerde hij zijn werk op strenge twaalftoonsreeksen en was hij een van de meest avant-gardistische – en daarmee staatsvijandige – componisten van de Sovjet-Unie. Zo was hij de eerste Est die een serieel werk schreef (Nekrolog uit 1960). Complex serialisme en wrijvende dissonantie kenmerken zijn Eerste en Tweede symfonie (1964 resp. 1966). In toenemende mate experimenteerde hij met cluster- en collagetechnieken.
‘Pärt en zijn muziek bieden meer dan alleen directe zintuiglijke ervaring’
Maar het was nooit met volle overgave dat hij zich conformeerde aan wat hij de ‘kinderachtige spelletjes’ van de avant-garde noemde. Dat zien we bijvoorbeeld aan koorwerken uit deze periode, die veel traditioneler en tonaler van opzet zijn, en waarvan sommige belangrijke staatsprijzen wonnen. Het korte Solfeggio uit 1963 bijvoorbeeld bestaat louter uit fraai geharmoniseerde grote-tertstoonladders.
Pärts frustrerende zoektocht naar een eigen stijl, ergens tussen avant-gardistische rebellie en een liefde voor eenvoudige toonladders, mondde in 1968 op dramatische wijze uit in zijn Credo. Citaten van Bach, een fluisterend koor, tonaliteit, serialisme en aleatoriek accumuleren hierin tot een chaotische climax die Pärts artistieke crisis treffend illustreert. Het was een eindpunt. Pärt moest zich herbezinnen.
Klokjes
De componist trok zich terug uit het openbare leven en bestudeerde acht jaar lang Russisch-orthodoxe teksten en middeleeuwse religieuze muziek. In Engeland hield hij zich gedurende een jaar bezig met het traditionele change-ringing, waarbij handklokken om-en-om geschud worden; invloeden die hij nodig had om zijn eigen weg te vinden. De ommekeer kwam in 1976 met een pianominiatuurtje van nog geen drie minuten, Für Alina, opgedragen aan de dochter van een vriend. Het is representatief voor alle muziek die Pärt nadien heeft geschreven.
Omdat het eenvoudig, transparant en ultra-consonant is – met alleen de tonen van de toonladder van b klein – en omdat de muziek zich ontvouwt tegen een statische pedaaltoon. Maar vooral omdat Pärt hierin een even eenvoudige als doeltreffende compositietechniek introduceert die hij nog altijd consequent toepast. Hij noemde het ‘tintinnabulatie’ (klokjesgeklingel). ‘Dat was mijn eerste werk dat een nieuwe laag aanboorde’, zegt Pärt. ‘Hier was het dat ik de drieklankserie ontdekte, waar ik mijn eigen simpele regeltje van heb gemaakt.’
Tintinnabulatie, Pärts ei van Columbus, komt erop neer dat één steeds aanwezige drieklank het hele werk beheerst en bij elkaar houdt. Elke toon van een melodie gaat gepaard met de dichtstbij gelegen toon uit die drieklank. Paul Hillier identificeert in zijn Pärt-biografie de M-stem (de melodielijn) en de T-stem (de tintinnabulatie- of drieklankstem). Daardoor wisselen consonanten en dissonanten elkaar af binnen een statische harmonische sfeer.