Beethovens vioolsonates: van onnavolgbaar tot vindingrijk
door Jos van der Zanden 23 sep. 2020 23 september 2020
Een opeenstapeling van moeilijkheden, zo typeerde een recensent de eerste drie vioolsonates van Ludwig van Beethoven. Daar trok de componist zich gelukkig niks van aan: er volgden er nog zeven. Een overzicht.
Alsof hij voor het leven moest worden gedemoraliseerd liet de recensent van de juist opgerichte Allgemeine Musikalische Zeitung geen spaan heel van Ludwig van Beethovens eerste drie vioolsonates:
‘Ontegenzeglijk vervolgt de heer Beethoven zijn eigen weg, maar wat een bizarre en onnavolgbare! Moeilijkheden en nog eens moeilijkheden, en geen spoor van gratie of natuurlijkheid. Inconsequentheden, halsstarrig herhaalde fouten, een zoektocht naar het onconventionele, kortom een opeenstapeling van moeilijkheden. Je verliest er alle geduld en plezier bij.’
Wat bezielde deze criticus? Waren Beethovens bescheiden, aan Antonio Salieri opgedragen vioolsonates opus 12, ‘bizar’? Zien we af van stemmingmakerij – er werd inderdaad een tijdje een anti-Beethovenhetze gevoerd – dan moet je concluderen dat wat in onze oren zo conventioneel klinkt, namelijk geringe afwijkingen van de erfenis van Wolfgang Amadeus Mozart en Joseph Haydn, voor vroeg-negentiende-eeuwse oren niet vanzelfsprekend was.
Alsof hij voor het leven moest worden gedemoraliseerd liet de recensent van de juist opgerichte Allgemeine Musikalische Zeitung geen spaan heel van Ludwig van Beethovens eerste drie vioolsonates:
‘Ontegenzeglijk vervolgt de heer Beethoven zijn eigen weg, maar wat een bizarre en onnavolgbare! Moeilijkheden en nog eens moeilijkheden, en geen spoor van gratie of natuurlijkheid. Inconsequentheden, halsstarrig herhaalde fouten, een zoektocht naar het onconventionele, kortom een opeenstapeling van moeilijkheden. Je verliest er alle geduld en plezier bij.’
Wat bezielde deze criticus? Waren Beethovens bescheiden, aan Antonio Salieri opgedragen vioolsonates opus 12, ‘bizar’? Zien we af van stemmingmakerij – er werd inderdaad een tijdje een anti-Beethovenhetze gevoerd – dan moet je concluderen dat wat in onze oren zo conventioneel klinkt, namelijk geringe afwijkingen van de erfenis van Wolfgang Amadeus Mozart en Joseph Haydn, voor vroeg-negentiende-eeuwse oren niet vanzelfsprekend was.
Anno 1799 werd deze muziek vooral uitgevoerd door aristocratische jongedames en het werd als arrogant gezien dat Beethoven zijn eigen pianistieke kwaliteiten als maatstaf nam. Met enig speurwerk zijn wel wat ‘moeilijkheden’ aan te wijzen, zoals lastig te spelen pianopassages. Wat modulaties en vreemde overgangen betreft: dat zijn nu juist de momenten die wij tegenwoordig prikkelend vinden, zoals de doorwerkingen in de openingsdelen.
De Sonate in Es groot, de parel van het drietal, stelt inderdaad eisen aan het perceptieniveau en aan het technisch kunnen van spelers, zeker als het juiste tempo wordt aangehouden. Op het spirituele slotdeel, dat van begin tot eind gebouwd is op één enkel ritmisch-melodisch motief en dat de reeks met passend vuurwerk afsluit, zullen vele musici hebben gezweet.
Helder en zonnig
Deze eerste sonates behoren nog tot Beethovens pogingen om alle denkbare genres van zijn tijd onder de knie te krijgen. Toen hij een paar jaar later aan een tweede drietal begon, waren de motieven financieel van aard. Vioolsonates verkochten goed, uitgevers stonden ervoor in de rij. Beethoven had zich met twee pianoconcerten, de Eerste symfonie, het ballet Die Geschöpfe des Prometheus en het populaire Septet tot de muzikale elite van Wenen opgewerkt. Uiteindelijk werden het er maar twee, gedrukt als opus 23 en 24 – de tweede werd door een gezaghebbend recensent ‘Frühlingssonate’ genoemd vanwege het ‘zonnige’ karakter.
Als het sentimenteel dreigt te worden, grijpt Beethoven in
Diezelfde krant tapte nu uit een ander vaatje: ‘Deze twee sonates onderscheiden zich in gunstige zin van de eerdere, niet alleen met hun orde, helderheid en vakkundigheid, maar ook met geestige en geenszins overbodige Scherzo’s die een spilfunctie vervullen. Ook zijn de sonates niet zo moeilijk te spelen, wat vooral geldt voor de eerste, en ze kunnen daarom een breed publiek worden aanbevolen.’
Opnieuw stonden speelbaarheid en eenvoud centraal, ditmaal welwillender beoordeeld. Objectief gezien is de lange en expressieve sonate opus 23 technisch best lastig, en stilistisch is geen van de twee ‘ordelijker’ of ‘helderder’ dan opus 12. De recensent moet simpelweg gewend zijn geraakt aan Beethovens klanktaal. Zijn uitlating over de scherzo’s is ook vreemd, want opus 23 is driedelig, al is het langzame deel wat koddig. In de ‘Frühlingssonate’ is het scherzo een intermezzo van anderhalve minuut, dat het dromerige tweede deel verbindt met de rondofinale.
Beethoveniaanse grappen
Toen deze recensie verscheen, was Beethoven alweer druk met een volgend drietal, opus 30. Zo druk dat hij financiële zaken uitbesteedde aan zijn broer, Carl. Die probeerde de nieuwe sonates al aan een uitgever te slijten voordat de inkt goed en wel droog was. Misschien zat hij er ook achter dat ze enigszins overmoedig werden opgedragen aan de tsaar van Rusland, Alexander I, die echter weinig interesse toonde.
De eerste van opus 30 is nooit populair geworden. De recensent wist er niet goed raad mee en gebruikte de term ‘middelmatig’ – en hij niet alleen. Misschien had Beethoven de reeks moeten openen met de meer tot de verbeelding sprekende vierdelige tweede sonate, in c klein, met in het vinnige openingsdeel appassionata-achtige klanken in de lage registers van de piano.
Anno 1799 werd deze muziek vooral uitgevoerd door aristocratische jongedames en het werd als arrogant gezien dat Beethoven zijn eigen pianistieke kwaliteiten als maatstaf nam. Met enig speurwerk zijn wel wat ‘moeilijkheden’ aan te wijzen, zoals lastig te spelen pianopassages. Wat modulaties en vreemde overgangen betreft: dat zijn nu juist de momenten die wij tegenwoordig prikkelend vinden, zoals de doorwerkingen in de openingsdelen.
De Sonate in Es groot, de parel van het drietal, stelt inderdaad eisen aan het perceptieniveau en aan het technisch kunnen van spelers, zeker als het juiste tempo wordt aangehouden. Op het spirituele slotdeel, dat van begin tot eind gebouwd is op één enkel ritmisch-melodisch motief en dat de reeks met passend vuurwerk afsluit, zullen vele musici hebben gezweet.
Helder en zonnig
Deze eerste sonates behoren nog tot Beethovens pogingen om alle denkbare genres van zijn tijd onder de knie te krijgen. Toen hij een paar jaar later aan een tweede drietal begon, waren de motieven financieel van aard. Vioolsonates verkochten goed, uitgevers stonden ervoor in de rij. Beethoven had zich met twee pianoconcerten, de Eerste symfonie, het ballet Die Geschöpfe des Prometheus en het populaire Septet tot de muzikale elite van Wenen opgewerkt. Uiteindelijk werden het er maar twee, gedrukt als opus 23 en 24 – de tweede werd door een gezaghebbend recensent ‘Frühlingssonate’ genoemd vanwege het ‘zonnige’ karakter.
Als het sentimenteel dreigt te worden, grijpt Beethoven in
Diezelfde krant tapte nu uit een ander vaatje: ‘Deze twee sonates onderscheiden zich in gunstige zin van de eerdere, niet alleen met hun orde, helderheid en vakkundigheid, maar ook met geestige en geenszins overbodige Scherzo’s die een spilfunctie vervullen. Ook zijn de sonates niet zo moeilijk te spelen, wat vooral geldt voor de eerste, en ze kunnen daarom een breed publiek worden aanbevolen.’
Opnieuw stonden speelbaarheid en eenvoud centraal, ditmaal welwillender beoordeeld. Objectief gezien is de lange en expressieve sonate opus 23 technisch best lastig, en stilistisch is geen van de twee ‘ordelijker’ of ‘helderder’ dan opus 12. De recensent moet simpelweg gewend zijn geraakt aan Beethovens klanktaal. Zijn uitlating over de scherzo’s is ook vreemd, want opus 23 is driedelig, al is het langzame deel wat koddig. In de ‘Frühlingssonate’ is het scherzo een intermezzo van anderhalve minuut, dat het dromerige tweede deel verbindt met de rondofinale.
Beethoveniaanse grappen
Toen deze recensie verscheen, was Beethoven alweer druk met een volgend drietal, opus 30. Zo druk dat hij financiële zaken uitbesteedde aan zijn broer, Carl. Die probeerde de nieuwe sonates al aan een uitgever te slijten voordat de inkt goed en wel droog was. Misschien zat hij er ook achter dat ze enigszins overmoedig werden opgedragen aan de tsaar van Rusland, Alexander I, die echter weinig interesse toonde.
De eerste van opus 30 is nooit populair geworden. De recensent wist er niet goed raad mee en gebruikte de term ‘middelmatig’ – en hij niet alleen. Misschien had Beethoven de reeks moeten openen met de meer tot de verbeelding sprekende vierdelige tweede sonate, in c klein, met in het vinnige openingsdeel appassionata-achtige klanken in de lage registers van de piano.
De overige delen zitten vol beethoveniaanse grappen. Als het sentimenteel dreigt te worden, grijpt Beethoven in met grillige frasen en tegennatuurlijke accenten, alsof hij zichzelf tot de orde roept. Lichter van sfeer is de derde sonate van deze set, driedelig en sprankelend van speelplezier. In de negentiende eeuw noemde men deze een tijdje ‘Eroica-sonate’, maar dat was iets te veel eer en de bijnaam raakte vergeten.
Duivels moeilijk
In het voorjaar van 1803 kwam een beroemd violist naar Wenen, genaamd Bridgetower – Beethoven noemde hem ‘Prischdauer’ (Engels was voor de Weners abacadabra en werd fonetisch genoteerd). Speciaal voor hem zette de componist een nieuwe vioolsonate op papier die nu ‘Kreutzersonate’ heet, opus 47. Het was een haastklus, maar de finale had Beethoven klaarliggen, overgebleven van opus 30.
De première klonk om acht uur 's ochtends
Hij schreef een lang openingsdeel, dat hij Bridgetower liet openen met duivels moeilijke akkoorden, en een verbindende reeks variaties. Op een goed bezocht ochtendconcert in de buitenlucht (acht uur ’s ochtends, jawel) klonk de première. Een leerling van Beethoven herinnerde zich dat hij om half vijf uit zijn bed werd gehaald om de vioolpartij uit te schrijven, de pianopartij speelde Beethoven uit zijn hoofd. Desondanks verliep het allemaal goed en het publiek verlangde naar een herhaling van de variaties.
Eén recensent was kritisch en noemde diezelfde variaties ‘merkwaardig’ en de finale ‘bizar’. Negatiever nog was de Franse pers, wat voor Beethoven teleurstellend was, want hij dacht erover een tournee door dat land te maken. Een ruzie met Bridgetower (om een vrouw) deed hem de sonate aan de Franse vioolvirtuoos Rodolphe Kreutzer opdragen, maar die borg de partituur ongespeeld op in de kast.
Stilte aan het sonatefront
Hierna was het een tijdje stil aan het sonatefront. De laatste vioolsonate werd opnieuw geschreven voor een rondreizend violist, de Fransman Pierre Rode. Die had al wat aan technische vaardigheden ingeboet toen hij in 1812 Wenen bezocht, althans volgens ooggetuige Louis Spohr, die zijn spel koel en gemaniëreerd vond.
Opnieuw was er tijdsdruk, maar die placht Beethovens creatieve impulsen extra aan te wakkeren. Aanleiding was een besloten concert op 29 december 1812, gegeven door Rode en aartshertog Rudolph, Beethovens adellijke compositieleerling. Een journalist was niet erg te spreken over het spel van Rode, maar de muziek beviel hem: ‘aansprekender, geestiger en vindingrijker dan alle voorgaande sonates’.
Beethovens vioolsonates
1797-8: 3 vioolsonates op. 12
1800-1: 2 vioolsonates op. 23 en 24 (Frühling)
1802: 3 vioolsonates op. 30
1803: vioolsonate op. 47 (Kreutzer)
1812: vioolsonate op. 96
Beethoven hield rekening met Rodes vaardigheden en hij schreef later dat hij daarom de finale ‘minder uitbundig’ had gemaakt. Dit werd dan ook geen allegro maar een lyrisch Poco allegretto – in onze oren maar matig beethoveniaans. Het Adagio espressivo (tweede deel) speelt lekker weg van blad. Eigenlijk is enkel het speelse Scherzo voor amateurs een struikelblok, met typisch beethoveniaanse metrische verschuivingen.
Evenmin als opus 47 de geschiedenis in ging als ‘Bridgetower-sonate’, wat eigenlijk voor de hand lag, raakte voor opus 96 de naam ‘Rode-sonate’ ingeburgerd, vermoedelijk omdat het in beide gevallen niet lekker bekt. Na 1812 heeft Beethoven zich niet meer met vioolsonates beziggehouden. Hoewel collega’s dat incidenteel nog wel deden, beschouwde hij het genre als vergane glorie.
De overige delen zitten vol beethoveniaanse grappen. Als het sentimenteel dreigt te worden, grijpt Beethoven in met grillige frasen en tegennatuurlijke accenten, alsof hij zichzelf tot de orde roept. Lichter van sfeer is de derde sonate van deze set, driedelig en sprankelend van speelplezier. In de negentiende eeuw noemde men deze een tijdje ‘Eroica-sonate’, maar dat was iets te veel eer en de bijnaam raakte vergeten.
Duivels moeilijk
In het voorjaar van 1803 kwam een beroemd violist naar Wenen, genaamd Bridgetower – Beethoven noemde hem ‘Prischdauer’ (Engels was voor de Weners abacadabra en werd fonetisch genoteerd). Speciaal voor hem zette de componist een nieuwe vioolsonate op papier die nu ‘Kreutzersonate’ heet, opus 47. Het was een haastklus, maar de finale had Beethoven klaarliggen, overgebleven van opus 30.
De première klonk om acht uur 's ochtends
Hij schreef een lang openingsdeel, dat hij Bridgetower liet openen met duivels moeilijke akkoorden, en een verbindende reeks variaties. Op een goed bezocht ochtendconcert in de buitenlucht (acht uur ’s ochtends, jawel) klonk de première. Een leerling van Beethoven herinnerde zich dat hij om half vijf uit zijn bed werd gehaald om de vioolpartij uit te schrijven, de pianopartij speelde Beethoven uit zijn hoofd. Desondanks verliep het allemaal goed en het publiek verlangde naar een herhaling van de variaties.
Eén recensent was kritisch en noemde diezelfde variaties ‘merkwaardig’ en de finale ‘bizar’. Negatiever nog was de Franse pers, wat voor Beethoven teleurstellend was, want hij dacht erover een tournee door dat land te maken. Een ruzie met Bridgetower (om een vrouw) deed hem de sonate aan de Franse vioolvirtuoos Rodolphe Kreutzer opdragen, maar die borg de partituur ongespeeld op in de kast.
Stilte aan het sonatefront
Hierna was het een tijdje stil aan het sonatefront. De laatste vioolsonate werd opnieuw geschreven voor een rondreizend violist, de Fransman Pierre Rode. Die had al wat aan technische vaardigheden ingeboet toen hij in 1812 Wenen bezocht, althans volgens ooggetuige Louis Spohr, die zijn spel koel en gemaniëreerd vond.
Opnieuw was er tijdsdruk, maar die placht Beethovens creatieve impulsen extra aan te wakkeren. Aanleiding was een besloten concert op 29 december 1812, gegeven door Rode en aartshertog Rudolph, Beethovens adellijke compositieleerling. Een journalist was niet erg te spreken over het spel van Rode, maar de muziek beviel hem: ‘aansprekender, geestiger en vindingrijker dan alle voorgaande sonates’.
Beethovens vioolsonates
1797-8: 3 vioolsonates op. 12
1800-1: 2 vioolsonates op. 23 en 24 (Frühling)
1802: 3 vioolsonates op. 30
1803: vioolsonate op. 47 (Kreutzer)
1812: vioolsonate op. 96
Beethoven hield rekening met Rodes vaardigheden en hij schreef later dat hij daarom de finale ‘minder uitbundig’ had gemaakt. Dit werd dan ook geen allegro maar een lyrisch Poco allegretto – in onze oren maar matig beethoveniaans. Het Adagio espressivo (tweede deel) speelt lekker weg van blad. Eigenlijk is enkel het speelse Scherzo voor amateurs een struikelblok, met typisch beethoveniaanse metrische verschuivingen.
Evenmin als opus 47 de geschiedenis in ging als ‘Bridgetower-sonate’, wat eigenlijk voor de hand lag, raakte voor opus 96 de naam ‘Rode-sonate’ ingeburgerd, vermoedelijk omdat het in beide gevallen niet lekker bekt. Na 1812 heeft Beethoven zich niet meer met vioolsonates beziggehouden. Hoewel collega’s dat incidenteel nog wel deden, beschouwde hij het genre als vergane glorie.