Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Concertprogramma

Concertprogramma

Busch Trio: Beethoven, Mozart en Ravel

Busch Trio: Beethoven, Mozart en Ravel

Kleine Zaal
04 oktober 2023
20.15 uur

Print dit programma

Busch Trio:
Mathieu van Bellen viool
Omri Epstein piano
Ori Epstein cello

Dit concert maakt deel uit van de serie Pianotrio’s.

Ook interessant:
- Wat maakt Franse muziek zo Frans? (deel 2)

Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791)

Pianotrio in Bes gr.t., KV 502 (1786)
Allegro
Larghetto
Allegretto

Ludwig van Beethoven (1770-1827)

Pianotrio in Bes gr.t., op. 11 (1797) ‘Gassenhauer’
oorspronkelijk voor klarinettrio
Allegro con brio
Adagio
Tema, pria ch’io l’impegno: Allegretto

pauze ± 21.00 uur

Maurice Ravel (1875-1937)

Pianotrio in a kl.t. (1914)
Modéré
Pantoum: Assez vif
Passacaille: Très large
Finale: Animé

einde ± 21.50 uur

Kleine Zaal 04 oktober 2023 20.15 uur

Busch Trio:
Mathieu van Bellen viool
Omri Epstein piano
Ori Epstein cello

Dit concert maakt deel uit van de serie Pianotrio’s.

Ook interessant:
- Wat maakt Franse muziek zo Frans? (deel 2)

Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791)

Pianotrio in Bes gr.t., KV 502 (1786)
Allegro
Larghetto
Allegretto

Ludwig van Beethoven (1770-1827)

Pianotrio in Bes gr.t., op. 11 (1797) ‘Gassenhauer’
oorspronkelijk voor klarinettrio
Allegro con brio
Adagio
Tema, pria ch’io l’impegno: Allegretto

pauze ± 21.00 uur

Maurice Ravel (1875-1937)

Pianotrio in a kl.t. (1914)
Modéré
Pantoum: Assez vif
Passacaille: Très large
Finale: Animé

einde ± 21.50 uur

Toelichting

Wolfgang Amadeus Mozart 1756-1791

Mozart: Pianotrio

door Agnes van der Horst

Al op zijn achtste had de kleine Wolfgang Amadeus Mozart zes klaviertrio’s gecomponeerd. Ze heetten toen nog, naar het gebruik van de tijd, So­nates pour le Clavecin qui peuvent se jouer avec l’accompagnement de Violon, ou flûte Traversière et d’un Violoncelle. De werken (KV 10-15) werden in 1764 in Londen uitgegeven en zijn, zoals ook de titel aangeeft, in feite composities voor piano met een kleine bijrol voor de viool. En de cello, ach, die kon ook net zo goed worden weggelaten. Binnen enkele decennia evolueerden dergelijke kamermuziekstukjes voor amateurs langzaam maar zeker tot echte klaviertrio’s voor de meer geoefende speler, met gelijkwaardige rollen voor piano en strijkers.

De laatste vijf pianotrio’s die Mozart schreef zijn dan ook niet te vergelijken met die vroege werken. In het Piano­tri­o in Bes groot, KV 502, dat hij volgens de door hemzelf opgestelde ‘Verzeichnis aller meiner Werke’ op 18 november 1786 voltooide, zijn de klavierspeler en de violist gelijkwaardige partners en de cellist komt dicht bij die status in de buurt. De drie delen, hoe verschillend van elkaar ook, ademen een geest van nobelheid en kalmte, gemengd met milde humor en speelsheid. Het Allegro heeft, hoewel licht van toon, een academische ondertoon. Het is met allure opgezet en de virtuoos is in dit deel ongetwijfeld de pianist. De ­violist neemt met de inzet van het kleine intieme tweede thema het voortouw.

Het tweede deel is een zangerig rondo, sterk van expressie en bijna orkestraal gedacht, vol zangerige melodieën die uitnodigen tot bloemrijke versieringen. De finale is ook een rondo, dat begint met een bijna onbenullig, eenvoudig themaatje, dat – typisch voor Mozart – onvermoede muzikale mogelijkheden blijkt te bevatten.

Al op zijn achtste had de kleine Wolfgang Amadeus Mozart zes klaviertrio’s gecomponeerd. Ze heetten toen nog, naar het gebruik van de tijd, So­nates pour le Clavecin qui peuvent se jouer avec l’accompagnement de Violon, ou flûte Traversière et d’un Violoncelle. De werken (KV 10-15) werden in 1764 in Londen uitgegeven en zijn, zoals ook de titel aangeeft, in feite composities voor piano met een kleine bijrol voor de viool. En de cello, ach, die kon ook net zo goed worden weggelaten. Binnen enkele decennia evolueerden dergelijke kamermuziekstukjes voor amateurs langzaam maar zeker tot echte klaviertrio’s voor de meer geoefende speler, met gelijkwaardige rollen voor piano en strijkers.

De laatste vijf pianotrio’s die Mozart schreef zijn dan ook niet te vergelijken met die vroege werken. In het Piano­tri­o in Bes groot, KV 502, dat hij volgens de door hemzelf opgestelde ‘Verzeichnis aller meiner Werke’ op 18 november 1786 voltooide, zijn de klavierspeler en de violist gelijkwaardige partners en de cellist komt dicht bij die status in de buurt. De drie delen, hoe verschillend van elkaar ook, ademen een geest van nobelheid en kalmte, gemengd met milde humor en speelsheid. Het Allegro heeft, hoewel licht van toon, een academische ondertoon. Het is met allure opgezet en de virtuoos is in dit deel ongetwijfeld de pianist. De ­violist neemt met de inzet van het kleine intieme tweede thema het voortouw.

Het tweede deel is een zangerig rondo, sterk van expressie en bijna orkestraal gedacht, vol zangerige melodieën die uitnodigen tot bloemrijke versieringen. De finale is ook een rondo, dat begint met een bijna onbenullig, eenvoudig themaatje, dat – typisch voor Mozart – onvermoede muzikale mogelijkheden blijkt te bevatten.

  • The Trio, Tokyo

    door Lilla Cabot Perry, 1898

    The Trio, Tokyo

    door Lilla Cabot Perry, 1898

  • The Trio, Tokyo

    door Lilla Cabot Perry, 1898

    The Trio, Tokyo

    door Lilla Cabot Perry, 1898

door Agnes van der Horst

Ludwig van Beethoven 1770-1827

Beethoven: Pianotrio

door Frits de Haen

Klarinettist Joseph Beer was degene die Beethoven in zijn achterhoofd had toen hij zijn Vierde pianotrio in Bes groot schreef. Het pianotrio ontleent zijn bijnaam ‘Gassenhauer’ aan het thema voor de variaties die het laatste deel vormen. Dat thema is afkomstig uit een opera van een destijds beroemde tijdgenoot: Joseph Weigl. Het terzet ‘Pria ch’io l’impegno’ uit diens opera L’amor marinaro, ossia Il corsaro was dérmate populair dat tal van componisten erop zouden variëren – zo ging ook Paganini ermee aan de haal in zijn So­nate met variaties uit 1828. Vandaar de bijnaam ‘Gassenhauer’: een deuntje dat in de Gasse (‘steeg’) gezongen wordt – wij zouden zeggen: een hit, of zelfs een oorwurm. Beethovens negen variaties verraden hoe bedreven hij was in de kunst van het improviseren.

Dat blijkt ook uit de confrontatie met collega-pianist Daniel Steibelt. Die daagde Beethoven uit door, kort na de première van opus 11, te improviseren over het Weigl-thema. Beethoven nam de handschoen op, pakte de cellopartij van Steibelts net daarvoor uitgevoerde kwin­tet, zette die omgekeerd op de pianolessenaar en begon daarover te improviseren.

Eerst met één vinger, vervolgens uitlopend in virtuoze omspelingen. Volgens tijdgenoten moet Steibelt razend zijn opgestapt – hij zou sindsdien Beethoven stelselmatig ontlopen hebben. Beethovens variatie­reeks over Weigls terzet begint met een variatie voor piano-solo, dan volgt er eentje voor cello en klarinet, om pas daarna alle drie instrumenten te presenteren. Tijdgenoten waren niet allemaal even enthousiast over het werk: de ­Allgemeine Musikalische Zeitung noemde het ‘schwierig und unnaturlich’. Dat heeft de populariteit van het trio niet in de weg gestaan. Het wordt tegenwoordig ook vaak uitgevoerd met viool in plaats van klarinet en heeft zo een plaats gekregen tussen Beethovens pianotrio’s.

Klarinettist Joseph Beer was degene die Beethoven in zijn achterhoofd had toen hij zijn Vierde pianotrio in Bes groot schreef. Het pianotrio ontleent zijn bijnaam ‘Gassenhauer’ aan het thema voor de variaties die het laatste deel vormen. Dat thema is afkomstig uit een opera van een destijds beroemde tijdgenoot: Joseph Weigl. Het terzet ‘Pria ch’io l’impegno’ uit diens opera L’amor marinaro, ossia Il corsaro was dérmate populair dat tal van componisten erop zouden variëren – zo ging ook Paganini ermee aan de haal in zijn So­nate met variaties uit 1828. Vandaar de bijnaam ‘Gassenhauer’: een deuntje dat in de Gasse (‘steeg’) gezongen wordt – wij zouden zeggen: een hit, of zelfs een oorwurm. Beethovens negen variaties verraden hoe bedreven hij was in de kunst van het improviseren.

Dat blijkt ook uit de confrontatie met collega-pianist Daniel Steibelt. Die daagde Beethoven uit door, kort na de première van opus 11, te improviseren over het Weigl-thema. Beethoven nam de handschoen op, pakte de cellopartij van Steibelts net daarvoor uitgevoerde kwin­tet, zette die omgekeerd op de pianolessenaar en begon daarover te improviseren.

Eerst met één vinger, vervolgens uitlopend in virtuoze omspelingen. Volgens tijdgenoten moet Steibelt razend zijn opgestapt – hij zou sindsdien Beethoven stelselmatig ontlopen hebben. Beethovens variatie­reeks over Weigls terzet begint met een variatie voor piano-solo, dan volgt er eentje voor cello en klarinet, om pas daarna alle drie instrumenten te presenteren. Tijdgenoten waren niet allemaal even enthousiast over het werk: de ­Allgemeine Musikalische Zeitung noemde het ‘schwierig und unnaturlich’. Dat heeft de populariteit van het trio niet in de weg gestaan. Het wordt tegenwoordig ook vaak uitgevoerd met viool in plaats van klarinet en heeft zo een plaats gekregen tussen Beethovens pianotrio’s.

door Frits de Haen

Maurice Ravel 1875-1937

Ravel: Pianotrio

door Liesbeth Houtman

‘Men moet een goed verstand hebben en durf, maar geen hart.’ Deze veelgeciteerde uitspraak van Maurice Ravel is bij uitstek van toepassing op zijn Pianotrio in a klein uit 1914. Toen een leerling kwam informeren hoe het werk vorderde, was het antwoord: ‘Mijn trio is voltooid, ik moet er alleen nog de thema’s voor vinden.’ Dit klinkt bijna ongelooflijk, maar kennelijk had Ravel de vorm al tot in detail uitgewerkt, nog vóór hij aan de inhoud begon.

De structuur voor het eerste deel vond hij in een oude Baskische volksdans, die voor het tweede deel in het pantoum, een versvorm van oosterse origine, en die voor het derde deel in de barokke passacaglia. De Finale grijpt deels terug op het openingsdeel. De vrij zwevende harmoniek en melodiek doen denken aan de muziek van ­Debussy.

Juist die tweespalt tussen klassieke vormvastheid en vernieuwings­drift is kenmerkend voor Ravel. Overigens voltooide Ravel zijn enige pianotrio vlak voordat hij zijn componistenbestaan tijdelijk vaarwelzei. De Eerste Wereldoorlog was inmiddels in alle hevigheid losgebarsten en als vrachtwagenchauffeur diende hij de jaren daarna in het Franse leger. 

‘Men moet een goed verstand hebben en durf, maar geen hart.’ Deze veelgeciteerde uitspraak van Maurice Ravel is bij uitstek van toepassing op zijn Pianotrio in a klein uit 1914. Toen een leerling kwam informeren hoe het werk vorderde, was het antwoord: ‘Mijn trio is voltooid, ik moet er alleen nog de thema’s voor vinden.’ Dit klinkt bijna ongelooflijk, maar kennelijk had Ravel de vorm al tot in detail uitgewerkt, nog vóór hij aan de inhoud begon.

De structuur voor het eerste deel vond hij in een oude Baskische volksdans, die voor het tweede deel in het pantoum, een versvorm van oosterse origine, en die voor het derde deel in de barokke passacaglia. De Finale grijpt deels terug op het openingsdeel. De vrij zwevende harmoniek en melodiek doen denken aan de muziek van ­Debussy.

Juist die tweespalt tussen klassieke vormvastheid en vernieuwings­drift is kenmerkend voor Ravel. Overigens voltooide Ravel zijn enige pianotrio vlak voordat hij zijn componistenbestaan tijdelijk vaarwelzei. De Eerste Wereldoorlog was inmiddels in alle hevigheid losgebarsten en als vrachtwagenchauffeur diende hij de jaren daarna in het Franse leger. 

door Liesbeth Houtman

Wolfgang Amadeus Mozart 1756-1791

Mozart: Pianotrio

door Agnes van der Horst

Al op zijn achtste had de kleine Wolfgang Amadeus Mozart zes klaviertrio’s gecomponeerd. Ze heetten toen nog, naar het gebruik van de tijd, So­nates pour le Clavecin qui peuvent se jouer avec l’accompagnement de Violon, ou flûte Traversière et d’un Violoncelle. De werken (KV 10-15) werden in 1764 in Londen uitgegeven en zijn, zoals ook de titel aangeeft, in feite composities voor piano met een kleine bijrol voor de viool. En de cello, ach, die kon ook net zo goed worden weggelaten. Binnen enkele decennia evolueerden dergelijke kamermuziekstukjes voor amateurs langzaam maar zeker tot echte klaviertrio’s voor de meer geoefende speler, met gelijkwaardige rollen voor piano en strijkers.

De laatste vijf pianotrio’s die Mozart schreef zijn dan ook niet te vergelijken met die vroege werken. In het Piano­tri­o in Bes groot, KV 502, dat hij volgens de door hemzelf opgestelde ‘Verzeichnis aller meiner Werke’ op 18 november 1786 voltooide, zijn de klavierspeler en de violist gelijkwaardige partners en de cellist komt dicht bij die status in de buurt. De drie delen, hoe verschillend van elkaar ook, ademen een geest van nobelheid en kalmte, gemengd met milde humor en speelsheid. Het Allegro heeft, hoewel licht van toon, een academische ondertoon. Het is met allure opgezet en de virtuoos is in dit deel ongetwijfeld de pianist. De ­violist neemt met de inzet van het kleine intieme tweede thema het voortouw.

Het tweede deel is een zangerig rondo, sterk van expressie en bijna orkestraal gedacht, vol zangerige melodieën die uitnodigen tot bloemrijke versieringen. De finale is ook een rondo, dat begint met een bijna onbenullig, eenvoudig themaatje, dat – typisch voor Mozart – onvermoede muzikale mogelijkheden blijkt te bevatten.

Al op zijn achtste had de kleine Wolfgang Amadeus Mozart zes klaviertrio’s gecomponeerd. Ze heetten toen nog, naar het gebruik van de tijd, So­nates pour le Clavecin qui peuvent se jouer avec l’accompagnement de Violon, ou flûte Traversière et d’un Violoncelle. De werken (KV 10-15) werden in 1764 in Londen uitgegeven en zijn, zoals ook de titel aangeeft, in feite composities voor piano met een kleine bijrol voor de viool. En de cello, ach, die kon ook net zo goed worden weggelaten. Binnen enkele decennia evolueerden dergelijke kamermuziekstukjes voor amateurs langzaam maar zeker tot echte klaviertrio’s voor de meer geoefende speler, met gelijkwaardige rollen voor piano en strijkers.

De laatste vijf pianotrio’s die Mozart schreef zijn dan ook niet te vergelijken met die vroege werken. In het Piano­tri­o in Bes groot, KV 502, dat hij volgens de door hemzelf opgestelde ‘Verzeichnis aller meiner Werke’ op 18 november 1786 voltooide, zijn de klavierspeler en de violist gelijkwaardige partners en de cellist komt dicht bij die status in de buurt. De drie delen, hoe verschillend van elkaar ook, ademen een geest van nobelheid en kalmte, gemengd met milde humor en speelsheid. Het Allegro heeft, hoewel licht van toon, een academische ondertoon. Het is met allure opgezet en de virtuoos is in dit deel ongetwijfeld de pianist. De ­violist neemt met de inzet van het kleine intieme tweede thema het voortouw.

Het tweede deel is een zangerig rondo, sterk van expressie en bijna orkestraal gedacht, vol zangerige melodieën die uitnodigen tot bloemrijke versieringen. De finale is ook een rondo, dat begint met een bijna onbenullig, eenvoudig themaatje, dat – typisch voor Mozart – onvermoede muzikale mogelijkheden blijkt te bevatten.

  • The Trio, Tokyo

    door Lilla Cabot Perry, 1898

    The Trio, Tokyo

    door Lilla Cabot Perry, 1898

  • The Trio, Tokyo

    door Lilla Cabot Perry, 1898

    The Trio, Tokyo

    door Lilla Cabot Perry, 1898

door Agnes van der Horst

Ludwig van Beethoven 1770-1827

Beethoven: Pianotrio

door Frits de Haen

Klarinettist Joseph Beer was degene die Beethoven in zijn achterhoofd had toen hij zijn Vierde pianotrio in Bes groot schreef. Het pianotrio ontleent zijn bijnaam ‘Gassenhauer’ aan het thema voor de variaties die het laatste deel vormen. Dat thema is afkomstig uit een opera van een destijds beroemde tijdgenoot: Joseph Weigl. Het terzet ‘Pria ch’io l’impegno’ uit diens opera L’amor marinaro, ossia Il corsaro was dérmate populair dat tal van componisten erop zouden variëren – zo ging ook Paganini ermee aan de haal in zijn So­nate met variaties uit 1828. Vandaar de bijnaam ‘Gassenhauer’: een deuntje dat in de Gasse (‘steeg’) gezongen wordt – wij zouden zeggen: een hit, of zelfs een oorwurm. Beethovens negen variaties verraden hoe bedreven hij was in de kunst van het improviseren.

Dat blijkt ook uit de confrontatie met collega-pianist Daniel Steibelt. Die daagde Beethoven uit door, kort na de première van opus 11, te improviseren over het Weigl-thema. Beethoven nam de handschoen op, pakte de cellopartij van Steibelts net daarvoor uitgevoerde kwin­tet, zette die omgekeerd op de pianolessenaar en begon daarover te improviseren.

Eerst met één vinger, vervolgens uitlopend in virtuoze omspelingen. Volgens tijdgenoten moet Steibelt razend zijn opgestapt – hij zou sindsdien Beethoven stelselmatig ontlopen hebben. Beethovens variatie­reeks over Weigls terzet begint met een variatie voor piano-solo, dan volgt er eentje voor cello en klarinet, om pas daarna alle drie instrumenten te presenteren. Tijdgenoten waren niet allemaal even enthousiast over het werk: de ­Allgemeine Musikalische Zeitung noemde het ‘schwierig und unnaturlich’. Dat heeft de populariteit van het trio niet in de weg gestaan. Het wordt tegenwoordig ook vaak uitgevoerd met viool in plaats van klarinet en heeft zo een plaats gekregen tussen Beethovens pianotrio’s.

Klarinettist Joseph Beer was degene die Beethoven in zijn achterhoofd had toen hij zijn Vierde pianotrio in Bes groot schreef. Het pianotrio ontleent zijn bijnaam ‘Gassenhauer’ aan het thema voor de variaties die het laatste deel vormen. Dat thema is afkomstig uit een opera van een destijds beroemde tijdgenoot: Joseph Weigl. Het terzet ‘Pria ch’io l’impegno’ uit diens opera L’amor marinaro, ossia Il corsaro was dérmate populair dat tal van componisten erop zouden variëren – zo ging ook Paganini ermee aan de haal in zijn So­nate met variaties uit 1828. Vandaar de bijnaam ‘Gassenhauer’: een deuntje dat in de Gasse (‘steeg’) gezongen wordt – wij zouden zeggen: een hit, of zelfs een oorwurm. Beethovens negen variaties verraden hoe bedreven hij was in de kunst van het improviseren.

Dat blijkt ook uit de confrontatie met collega-pianist Daniel Steibelt. Die daagde Beethoven uit door, kort na de première van opus 11, te improviseren over het Weigl-thema. Beethoven nam de handschoen op, pakte de cellopartij van Steibelts net daarvoor uitgevoerde kwin­tet, zette die omgekeerd op de pianolessenaar en begon daarover te improviseren.

Eerst met één vinger, vervolgens uitlopend in virtuoze omspelingen. Volgens tijdgenoten moet Steibelt razend zijn opgestapt – hij zou sindsdien Beethoven stelselmatig ontlopen hebben. Beethovens variatie­reeks over Weigls terzet begint met een variatie voor piano-solo, dan volgt er eentje voor cello en klarinet, om pas daarna alle drie instrumenten te presenteren. Tijdgenoten waren niet allemaal even enthousiast over het werk: de ­Allgemeine Musikalische Zeitung noemde het ‘schwierig und unnaturlich’. Dat heeft de populariteit van het trio niet in de weg gestaan. Het wordt tegenwoordig ook vaak uitgevoerd met viool in plaats van klarinet en heeft zo een plaats gekregen tussen Beethovens pianotrio’s.

door Frits de Haen

Maurice Ravel 1875-1937

Ravel: Pianotrio

door Liesbeth Houtman

‘Men moet een goed verstand hebben en durf, maar geen hart.’ Deze veelgeciteerde uitspraak van Maurice Ravel is bij uitstek van toepassing op zijn Pianotrio in a klein uit 1914. Toen een leerling kwam informeren hoe het werk vorderde, was het antwoord: ‘Mijn trio is voltooid, ik moet er alleen nog de thema’s voor vinden.’ Dit klinkt bijna ongelooflijk, maar kennelijk had Ravel de vorm al tot in detail uitgewerkt, nog vóór hij aan de inhoud begon.

De structuur voor het eerste deel vond hij in een oude Baskische volksdans, die voor het tweede deel in het pantoum, een versvorm van oosterse origine, en die voor het derde deel in de barokke passacaglia. De Finale grijpt deels terug op het openingsdeel. De vrij zwevende harmoniek en melodiek doen denken aan de muziek van ­Debussy.

Juist die tweespalt tussen klassieke vormvastheid en vernieuwings­drift is kenmerkend voor Ravel. Overigens voltooide Ravel zijn enige pianotrio vlak voordat hij zijn componistenbestaan tijdelijk vaarwelzei. De Eerste Wereldoorlog was inmiddels in alle hevigheid losgebarsten en als vrachtwagenchauffeur diende hij de jaren daarna in het Franse leger. 

‘Men moet een goed verstand hebben en durf, maar geen hart.’ Deze veelgeciteerde uitspraak van Maurice Ravel is bij uitstek van toepassing op zijn Pianotrio in a klein uit 1914. Toen een leerling kwam informeren hoe het werk vorderde, was het antwoord: ‘Mijn trio is voltooid, ik moet er alleen nog de thema’s voor vinden.’ Dit klinkt bijna ongelooflijk, maar kennelijk had Ravel de vorm al tot in detail uitgewerkt, nog vóór hij aan de inhoud begon.

De structuur voor het eerste deel vond hij in een oude Baskische volksdans, die voor het tweede deel in het pantoum, een versvorm van oosterse origine, en die voor het derde deel in de barokke passacaglia. De Finale grijpt deels terug op het openingsdeel. De vrij zwevende harmoniek en melodiek doen denken aan de muziek van ­Debussy.

Juist die tweespalt tussen klassieke vormvastheid en vernieuwings­drift is kenmerkend voor Ravel. Overigens voltooide Ravel zijn enige pianotrio vlak voordat hij zijn componistenbestaan tijdelijk vaarwelzei. De Eerste Wereldoorlog was inmiddels in alle hevigheid losgebarsten en als vrachtwagenchauffeur diende hij de jaren daarna in het Franse leger. 

door Liesbeth Houtman

Biografie

Busch Trio, trio

Het Busch Trio werd geformeerd in 2012 aan het Royal College of Music in Londen door de Nederlandse violist Mathieu van Bellen en de Israëlische broers Ori en Omri Epstein. Het is vernoemd naar Adolf Busch (1891-1952), op wiens voormalige instrument, een Guadagnini uit 1783, Mathieu van Bellen speelt. Busch is een voorbeeld voor het trio, en met Rudolf Serkin (piano) en Hermann Busch (cello) maakte hij in 1935 een legendarische opname van Schuberts Pianotrio in Es groot dat ook behoort tot het kernrepertoire van het Busch Trio.

Vormend waren ook een periode aan de Koningin Elisabeth Kapel in Brussel en lessen van Eberhard Feltz, András Schiff en het Artemis Quartett. In 2016 kreeg het Busch Trio de Kersjesprijs. Na de debuut-cd met pianotrio’s van Dvořák verschenen albums met Dvořáks pianokwartetten (met altviolist Miguel da Silva) en –kwintetten (met Da Silva en violiste Maria Milstein) en met werken van Schubert. Het pianotrio maakte zijn opwachting in Bozar in Brussel, het Théâtre des Champs-Elysées in Parijs en het South Bank Centre en Wigmore Hall in Londen.

Ook was het te gast op het Edinburgh Festival, tourde het in China en de Verenigde Staten en voerde het met Sin­fonia Varsovia onder leiding van Karina Canellakis Beethovens Tripelconcert uit. Het Busch Trio debuteerde in de Kleine Zaal op 14 februari 2016 en speelde er voor het laatst op 1 november vorig jaar. Bijzonder is dat het Busch Trio weliswaar niet tot de vertegenwoordigers van de historische uitvoeringspraktijk behoort, maar dat ter wille van een ander soort intonatie viool en cello wel met darmsnaren bespannen zijn.