Concertprogramma
Concertgebouworkest speelt Beethoven en Schumann
Concertstream 25 juni 2021 20.00 uur
Antonio Pappano dirigent
Igor Levit piano
Dit programma wordt kosteloos gestreamd via concertgebouworkest.nl en de Facebook- en YouTube-kanalen van het orkest.
Op concertgebouworkest.nl blijft de registratie tot een week na de première beschikbaar.
Ludwig van Beethoven 1770-1827
Pianoconcert nr. 3 in c kl.t., op. 37 (1800)
Allegro con brio
Largo
Rondo (Allegro)
Robert Schumann 1810-1856
Tweede symfonie in C gr.t., op. 61 (1945-46)
Sostenuto assai – Allegro, ma non troppo
Scherzo: Allegro vivace
Adagio espressivo
Allegro molto vivace
Antonio Pappano dirigent
Igor Levit piano
Dit programma wordt kosteloos gestreamd via concertgebouworkest.nl en de Facebook- en YouTube-kanalen van het orkest.
Op concertgebouworkest.nl blijft de registratie tot een week na de première beschikbaar.
Ludwig van Beethoven 1770-1827
Pianoconcert nr. 3 in c kl.t., op. 37 (1800)
Allegro con brio
Largo
Rondo (Allegro)
Robert Schumann 1810-1856
Tweede symfonie in C gr.t., op. 61 (1945-46)
Sostenuto assai – Allegro, ma non troppo
Scherzo: Allegro vivace
Adagio espressivo
Allegro molto vivace
Toelichting
Ludwig van Beethoven 1770-1827
Beethoven: Derde pianoconcert
Met zes strijkkwartetten achter de rug, twee symfonieën, vijftien pianosonates en drie pianoconcerten vertelde Ludwig van Beethoven eind 1802 enthousiast aan zijn vrienden dat hij met zijn muziek een nieuwe weg was ingeslagen. Hij doelde op een ‘heroïsche’ weg, met als sterkste voorbeelden de Derde symfonie ‘Eroica’ en het Derde pianoconcert.
Het Derde pianoconcert is meer een symfonie met piano. Het begint met een uitgebreide orkestinleiding van maar liefst 110 maten, zonder ook maar één noot van de piano. Een gedurfde vondst zonder enig precedent.
Het concert had een lange ontstaansgeschiedenis. De eerste schetsen kwamen al op papier in 1796. Maar bij de première in 1803 speelde Beethoven het werk zo goed als uit zijn hoofd. De pianopartij schreef hij pas een jaar later uit. En de virtuoze solocadens uit het eerste deel schreef hij pas in 1809, zo’n veertien jaar na de eerste schetsen.
De dag van de première, 5 april 1803, was zeer hectisch. Beethoven riep zijn leerling Ferdinand Ries om vijf uur ’s ochtends bij zich. Die trof de componist aan in bed, bedolven onder de papieren en koortsachtig schrijvend aan de partijen voor ’s avonds. De repetities begonnen om acht uur ’s ochtends in aanwezigheid van prins Lichnovsky. Tegen de middag waren de musici uitgeput en liet de prins grote manden met eten aanrukken om het moreel op te krikken. Er werd nog de hele middag gewerkt en het concert begon om zes uur.
Met zes strijkkwartetten achter de rug, twee symfonieën, vijftien pianosonates en drie pianoconcerten vertelde Ludwig van Beethoven eind 1802 enthousiast aan zijn vrienden dat hij met zijn muziek een nieuwe weg was ingeslagen. Hij doelde op een ‘heroïsche’ weg, met als sterkste voorbeelden de Derde symfonie ‘Eroica’ en het Derde pianoconcert.
Het Derde pianoconcert is meer een symfonie met piano. Het begint met een uitgebreide orkestinleiding van maar liefst 110 maten, zonder ook maar één noot van de piano. Een gedurfde vondst zonder enig precedent.
Het concert had een lange ontstaansgeschiedenis. De eerste schetsen kwamen al op papier in 1796. Maar bij de première in 1803 speelde Beethoven het werk zo goed als uit zijn hoofd. De pianopartij schreef hij pas een jaar later uit. En de virtuoze solocadens uit het eerste deel schreef hij pas in 1809, zo’n veertien jaar na de eerste schetsen.
De dag van de première, 5 april 1803, was zeer hectisch. Beethoven riep zijn leerling Ferdinand Ries om vijf uur ’s ochtends bij zich. Die trof de componist aan in bed, bedolven onder de papieren en koortsachtig schrijvend aan de partijen voor ’s avonds. De repetities begonnen om acht uur ’s ochtends in aanwezigheid van prins Lichnovsky. Tegen de middag waren de musici uitgeput en liet de prins grote manden met eten aanrukken om het moreel op te krikken. Er werd nog de hele middag gewerkt en het concert begon om zes uur.
Beethovens leerling Ignaz Seyfried sloeg bij het pianoconcert de pagina’s om. ‘Maar hemeltje lief’, rapporteerde Seyfried, ‘ik zag bijna alleen maar lege bladzijden, met hier en daar wat Egyptische hiëroglyfen die alleen Beethoven kon ontcijferen. Hij speelde de hele partij grotendeels uit het hoofd, want hij had geen tijd gehad die op te schrijven. Ik was als de dood dat ik fout zou omslaan en zijn kleine knikje niet zou zien. Beethoven was hierover zeer geamuseerd.’
Het concert begint met typisch beethoveniaanse eenvoud, met een simpel maar onheilspellend thema van vier maten. Maar Beethovens uitwerking, vooral van het klopmotief kort-kort-kort-lang (zoals ook in zijn Vijfde klinkt), is fantastisch. Het eerste deel is overladen met drama, maar tegelijk in zichzelf gekeerd. En de piano, die in de eerste 110 maten moest zwijgen, neemt verderop revanche. Na de indrukwekkende cadens blijft de piano tot de laatste maat van de coda van de partij. Dan volgt een zangerig Largo, met prachtige arabesken in de piano en lange spanningsbogen in het orkest. Het Rondo is ondanks de toonsoort c klein levenslustig en spits, vol plotselinge wendingen en onverwachte accenten. Aan het einde worden dramatiek en aandrang flink opgeschroefd, naar het voorbeeld van Mozarts Pianoconcert in c klein KV491 (1786), Beethovens lievelingsconcert.
Beethovens leerling Ignaz Seyfried sloeg bij het pianoconcert de pagina’s om. ‘Maar hemeltje lief’, rapporteerde Seyfried, ‘ik zag bijna alleen maar lege bladzijden, met hier en daar wat Egyptische hiëroglyfen die alleen Beethoven kon ontcijferen. Hij speelde de hele partij grotendeels uit het hoofd, want hij had geen tijd gehad die op te schrijven. Ik was als de dood dat ik fout zou omslaan en zijn kleine knikje niet zou zien. Beethoven was hierover zeer geamuseerd.’
Het concert begint met typisch beethoveniaanse eenvoud, met een simpel maar onheilspellend thema van vier maten. Maar Beethovens uitwerking, vooral van het klopmotief kort-kort-kort-lang (zoals ook in zijn Vijfde klinkt), is fantastisch. Het eerste deel is overladen met drama, maar tegelijk in zichzelf gekeerd. En de piano, die in de eerste 110 maten moest zwijgen, neemt verderop revanche. Na de indrukwekkende cadens blijft de piano tot de laatste maat van de coda van de partij. Dan volgt een zangerig Largo, met prachtige arabesken in de piano en lange spanningsbogen in het orkest. Het Rondo is ondanks de toonsoort c klein levenslustig en spits, vol plotselinge wendingen en onverwachte accenten. Aan het einde worden dramatiek en aandrang flink opgeschroefd, naar het voorbeeld van Mozarts Pianoconcert in c klein KV491 (1786), Beethovens lievelingsconcert.
Robert Schumann 1810-1856
Schumann: Tweede symfonie
In de tijd van Joseph Haydn en Wolfgang Amadeus Mozart was een symfonie nog amusementsmuziek, zij het van de hoogstaande soort. Ludwig van Beethoven maakte de symfonie tot een spiegel van de ziel en de maatschappij: muziek die conflict, strijd en triomf kan uitdrukken.
Latere componisten worstelden met die erfenis, want wat kon je er nog aan toevoegen? Robert Schumann wist dat hij geen symfonicus pur sang was, maar kon de verleiding niet weerstaan het te proberen – mede omdat zijn echtgenote – de pianovirtuoze Clara Wieck – al vroeg inzag dat zijn pianocomposities symfonisch potentieel hadden.
De symfonie die als nr. 2 werd uitgegeven (maar de derde is die hij voltooide) ontstond, aldus Schumann, in ‘een donkere tijd (…) Volgens mij kun je horen dat ik nog half ziek was. Pas in het slotdeel was ik weer mezelf.’ Het is dus autobiografisch gekleurde muziek; meer nog dan in de Eerste symfonie (‘Frühling’) en de Derde symfonie (‘Rheinische’) is de sfeer hoorbaar beïnvloed door levensomstandigheden en concrete indrukken.
Een jaar eerder had Schumann een psychische inzinking gehad toen hij Clara vergezelde op haar concerttournee door Rusland; naast een gevoel van minderwaardigheid schaarden zich waanvoorstellingen en onophoudelijke oorsuizingen. In een brief aan Felix Mendelssohn suggereerde Schumann dat de nieuwe symfonie groeide uit nadrukkelijke ‘paukenroffels en trompetten (in C)’ die hij in zijn hoofd hoorde.
In de tijd van Joseph Haydn en Wolfgang Amadeus Mozart was een symfonie nog amusementsmuziek, zij het van de hoogstaande soort. Ludwig van Beethoven maakte de symfonie tot een spiegel van de ziel en de maatschappij: muziek die conflict, strijd en triomf kan uitdrukken.
Latere componisten worstelden met die erfenis, want wat kon je er nog aan toevoegen? Robert Schumann wist dat hij geen symfonicus pur sang was, maar kon de verleiding niet weerstaan het te proberen – mede omdat zijn echtgenote – de pianovirtuoze Clara Wieck – al vroeg inzag dat zijn pianocomposities symfonisch potentieel hadden.
De symfonie die als nr. 2 werd uitgegeven (maar de derde is die hij voltooide) ontstond, aldus Schumann, in ‘een donkere tijd (…) Volgens mij kun je horen dat ik nog half ziek was. Pas in het slotdeel was ik weer mezelf.’ Het is dus autobiografisch gekleurde muziek; meer nog dan in de Eerste symfonie (‘Frühling’) en de Derde symfonie (‘Rheinische’) is de sfeer hoorbaar beïnvloed door levensomstandigheden en concrete indrukken.
Een jaar eerder had Schumann een psychische inzinking gehad toen hij Clara vergezelde op haar concerttournee door Rusland; naast een gevoel van minderwaardigheid schaarden zich waanvoorstellingen en onophoudelijke oorsuizingen. In een brief aan Felix Mendelssohn suggereerde Schumann dat de nieuwe symfonie groeide uit nadrukkelijke ‘paukenroffels en trompetten (in C)’ die hij in zijn hoofd hoorde.
De gedempte fanfare waarmee het werk begint – teder en tegelijkertijd enigszins dreigend – is een motto dat elders in de symfonie terugkeert, het duidelijkst in de finale. Hiermee lijkt Schumann een saluut te brengen aan Haydn, wiens laatste symfonie met hetzelfde blazersmotief begint.
Eigenlijk is de hele symfonie een dialoog met illustere voorbeelden: de invloed van Beethoven blijkt uit de dramatische contrasten in het begindeel en de triomfantelijke finale; het hyperbeweeglijke Scherzo doet sterk denken aan de elfachtige vioolpartijen van Mendelssohn; en de geest van Johann Sebastian Bach verschijnt in het Adagio, zowel in de lang uitgesponnen hoofdmelodie als in de fuga die zich halverwege plotseling aftekent.
Schumann: 'Pas in het slotdeel was ik weer mezelf'
Schumann maakte nooit een geheim van zijn inspiratiebronnen; ze accentueren zijn persoonlijke stijl. In de uitbundige melodiek van dit werk (en zijn volgende symfonie) was Schumann uniek, evenals in het scheppen van samenhang tussen de afzonderlijke delen. Volgens dirigent Leonard Bernstein had geen eerdere componist de symfonie als een organisch geheel beschouwd.
Inderdaad verwijzen de delen van Schumanns symfonieën voortdurend naar elkaar; hier, bijvoorbeeld, sluipt het hoofdthema van het Adagio als het ware via de achterdeur het slotdeel binnen. De sensatie dat hij zijn draai in het ontzagwekkende symfonische genre begon te vinden beurde Schumann op. Zijn volgende symfonie zou de vrucht zijn van een voorspoedige fase in zijn leven – de laatste.
De gedempte fanfare waarmee het werk begint – teder en tegelijkertijd enigszins dreigend – is een motto dat elders in de symfonie terugkeert, het duidelijkst in de finale. Hiermee lijkt Schumann een saluut te brengen aan Haydn, wiens laatste symfonie met hetzelfde blazersmotief begint.
Eigenlijk is de hele symfonie een dialoog met illustere voorbeelden: de invloed van Beethoven blijkt uit de dramatische contrasten in het begindeel en de triomfantelijke finale; het hyperbeweeglijke Scherzo doet sterk denken aan de elfachtige vioolpartijen van Mendelssohn; en de geest van Johann Sebastian Bach verschijnt in het Adagio, zowel in de lang uitgesponnen hoofdmelodie als in de fuga die zich halverwege plotseling aftekent.
Schumann: 'Pas in het slotdeel was ik weer mezelf'
Schumann maakte nooit een geheim van zijn inspiratiebronnen; ze accentueren zijn persoonlijke stijl. In de uitbundige melodiek van dit werk (en zijn volgende symfonie) was Schumann uniek, evenals in het scheppen van samenhang tussen de afzonderlijke delen. Volgens dirigent Leonard Bernstein had geen eerdere componist de symfonie als een organisch geheel beschouwd.
Inderdaad verwijzen de delen van Schumanns symfonieën voortdurend naar elkaar; hier, bijvoorbeeld, sluipt het hoofdthema van het Adagio als het ware via de achterdeur het slotdeel binnen. De sensatie dat hij zijn draai in het ontzagwekkende symfonische genre begon te vinden beurde Schumann op. Zijn volgende symfonie zou de vrucht zijn van een voorspoedige fase in zijn leven – de laatste.
Ludwig van Beethoven 1770-1827
Beethoven: Derde pianoconcert
Met zes strijkkwartetten achter de rug, twee symfonieën, vijftien pianosonates en drie pianoconcerten vertelde Ludwig van Beethoven eind 1802 enthousiast aan zijn vrienden dat hij met zijn muziek een nieuwe weg was ingeslagen. Hij doelde op een ‘heroïsche’ weg, met als sterkste voorbeelden de Derde symfonie ‘Eroica’ en het Derde pianoconcert.
Het Derde pianoconcert is meer een symfonie met piano. Het begint met een uitgebreide orkestinleiding van maar liefst 110 maten, zonder ook maar één noot van de piano. Een gedurfde vondst zonder enig precedent.
Het concert had een lange ontstaansgeschiedenis. De eerste schetsen kwamen al op papier in 1796. Maar bij de première in 1803 speelde Beethoven het werk zo goed als uit zijn hoofd. De pianopartij schreef hij pas een jaar later uit. En de virtuoze solocadens uit het eerste deel schreef hij pas in 1809, zo’n veertien jaar na de eerste schetsen.
De dag van de première, 5 april 1803, was zeer hectisch. Beethoven riep zijn leerling Ferdinand Ries om vijf uur ’s ochtends bij zich. Die trof de componist aan in bed, bedolven onder de papieren en koortsachtig schrijvend aan de partijen voor ’s avonds. De repetities begonnen om acht uur ’s ochtends in aanwezigheid van prins Lichnovsky. Tegen de middag waren de musici uitgeput en liet de prins grote manden met eten aanrukken om het moreel op te krikken. Er werd nog de hele middag gewerkt en het concert begon om zes uur.
Met zes strijkkwartetten achter de rug, twee symfonieën, vijftien pianosonates en drie pianoconcerten vertelde Ludwig van Beethoven eind 1802 enthousiast aan zijn vrienden dat hij met zijn muziek een nieuwe weg was ingeslagen. Hij doelde op een ‘heroïsche’ weg, met als sterkste voorbeelden de Derde symfonie ‘Eroica’ en het Derde pianoconcert.
Het Derde pianoconcert is meer een symfonie met piano. Het begint met een uitgebreide orkestinleiding van maar liefst 110 maten, zonder ook maar één noot van de piano. Een gedurfde vondst zonder enig precedent.
Het concert had een lange ontstaansgeschiedenis. De eerste schetsen kwamen al op papier in 1796. Maar bij de première in 1803 speelde Beethoven het werk zo goed als uit zijn hoofd. De pianopartij schreef hij pas een jaar later uit. En de virtuoze solocadens uit het eerste deel schreef hij pas in 1809, zo’n veertien jaar na de eerste schetsen.
De dag van de première, 5 april 1803, was zeer hectisch. Beethoven riep zijn leerling Ferdinand Ries om vijf uur ’s ochtends bij zich. Die trof de componist aan in bed, bedolven onder de papieren en koortsachtig schrijvend aan de partijen voor ’s avonds. De repetities begonnen om acht uur ’s ochtends in aanwezigheid van prins Lichnovsky. Tegen de middag waren de musici uitgeput en liet de prins grote manden met eten aanrukken om het moreel op te krikken. Er werd nog de hele middag gewerkt en het concert begon om zes uur.
Beethovens leerling Ignaz Seyfried sloeg bij het pianoconcert de pagina’s om. ‘Maar hemeltje lief’, rapporteerde Seyfried, ‘ik zag bijna alleen maar lege bladzijden, met hier en daar wat Egyptische hiëroglyfen die alleen Beethoven kon ontcijferen. Hij speelde de hele partij grotendeels uit het hoofd, want hij had geen tijd gehad die op te schrijven. Ik was als de dood dat ik fout zou omslaan en zijn kleine knikje niet zou zien. Beethoven was hierover zeer geamuseerd.’
Het concert begint met typisch beethoveniaanse eenvoud, met een simpel maar onheilspellend thema van vier maten. Maar Beethovens uitwerking, vooral van het klopmotief kort-kort-kort-lang (zoals ook in zijn Vijfde klinkt), is fantastisch. Het eerste deel is overladen met drama, maar tegelijk in zichzelf gekeerd. En de piano, die in de eerste 110 maten moest zwijgen, neemt verderop revanche. Na de indrukwekkende cadens blijft de piano tot de laatste maat van de coda van de partij. Dan volgt een zangerig Largo, met prachtige arabesken in de piano en lange spanningsbogen in het orkest. Het Rondo is ondanks de toonsoort c klein levenslustig en spits, vol plotselinge wendingen en onverwachte accenten. Aan het einde worden dramatiek en aandrang flink opgeschroefd, naar het voorbeeld van Mozarts Pianoconcert in c klein KV491 (1786), Beethovens lievelingsconcert.
Beethovens leerling Ignaz Seyfried sloeg bij het pianoconcert de pagina’s om. ‘Maar hemeltje lief’, rapporteerde Seyfried, ‘ik zag bijna alleen maar lege bladzijden, met hier en daar wat Egyptische hiëroglyfen die alleen Beethoven kon ontcijferen. Hij speelde de hele partij grotendeels uit het hoofd, want hij had geen tijd gehad die op te schrijven. Ik was als de dood dat ik fout zou omslaan en zijn kleine knikje niet zou zien. Beethoven was hierover zeer geamuseerd.’
Het concert begint met typisch beethoveniaanse eenvoud, met een simpel maar onheilspellend thema van vier maten. Maar Beethovens uitwerking, vooral van het klopmotief kort-kort-kort-lang (zoals ook in zijn Vijfde klinkt), is fantastisch. Het eerste deel is overladen met drama, maar tegelijk in zichzelf gekeerd. En de piano, die in de eerste 110 maten moest zwijgen, neemt verderop revanche. Na de indrukwekkende cadens blijft de piano tot de laatste maat van de coda van de partij. Dan volgt een zangerig Largo, met prachtige arabesken in de piano en lange spanningsbogen in het orkest. Het Rondo is ondanks de toonsoort c klein levenslustig en spits, vol plotselinge wendingen en onverwachte accenten. Aan het einde worden dramatiek en aandrang flink opgeschroefd, naar het voorbeeld van Mozarts Pianoconcert in c klein KV491 (1786), Beethovens lievelingsconcert.
Robert Schumann 1810-1856
Schumann: Tweede symfonie
In de tijd van Joseph Haydn en Wolfgang Amadeus Mozart was een symfonie nog amusementsmuziek, zij het van de hoogstaande soort. Ludwig van Beethoven maakte de symfonie tot een spiegel van de ziel en de maatschappij: muziek die conflict, strijd en triomf kan uitdrukken.
Latere componisten worstelden met die erfenis, want wat kon je er nog aan toevoegen? Robert Schumann wist dat hij geen symfonicus pur sang was, maar kon de verleiding niet weerstaan het te proberen – mede omdat zijn echtgenote – de pianovirtuoze Clara Wieck – al vroeg inzag dat zijn pianocomposities symfonisch potentieel hadden.
De symfonie die als nr. 2 werd uitgegeven (maar de derde is die hij voltooide) ontstond, aldus Schumann, in ‘een donkere tijd (…) Volgens mij kun je horen dat ik nog half ziek was. Pas in het slotdeel was ik weer mezelf.’ Het is dus autobiografisch gekleurde muziek; meer nog dan in de Eerste symfonie (‘Frühling’) en de Derde symfonie (‘Rheinische’) is de sfeer hoorbaar beïnvloed door levensomstandigheden en concrete indrukken.
Een jaar eerder had Schumann een psychische inzinking gehad toen hij Clara vergezelde op haar concerttournee door Rusland; naast een gevoel van minderwaardigheid schaarden zich waanvoorstellingen en onophoudelijke oorsuizingen. In een brief aan Felix Mendelssohn suggereerde Schumann dat de nieuwe symfonie groeide uit nadrukkelijke ‘paukenroffels en trompetten (in C)’ die hij in zijn hoofd hoorde.
In de tijd van Joseph Haydn en Wolfgang Amadeus Mozart was een symfonie nog amusementsmuziek, zij het van de hoogstaande soort. Ludwig van Beethoven maakte de symfonie tot een spiegel van de ziel en de maatschappij: muziek die conflict, strijd en triomf kan uitdrukken.
Latere componisten worstelden met die erfenis, want wat kon je er nog aan toevoegen? Robert Schumann wist dat hij geen symfonicus pur sang was, maar kon de verleiding niet weerstaan het te proberen – mede omdat zijn echtgenote – de pianovirtuoze Clara Wieck – al vroeg inzag dat zijn pianocomposities symfonisch potentieel hadden.
De symfonie die als nr. 2 werd uitgegeven (maar de derde is die hij voltooide) ontstond, aldus Schumann, in ‘een donkere tijd (…) Volgens mij kun je horen dat ik nog half ziek was. Pas in het slotdeel was ik weer mezelf.’ Het is dus autobiografisch gekleurde muziek; meer nog dan in de Eerste symfonie (‘Frühling’) en de Derde symfonie (‘Rheinische’) is de sfeer hoorbaar beïnvloed door levensomstandigheden en concrete indrukken.
Een jaar eerder had Schumann een psychische inzinking gehad toen hij Clara vergezelde op haar concerttournee door Rusland; naast een gevoel van minderwaardigheid schaarden zich waanvoorstellingen en onophoudelijke oorsuizingen. In een brief aan Felix Mendelssohn suggereerde Schumann dat de nieuwe symfonie groeide uit nadrukkelijke ‘paukenroffels en trompetten (in C)’ die hij in zijn hoofd hoorde.
De gedempte fanfare waarmee het werk begint – teder en tegelijkertijd enigszins dreigend – is een motto dat elders in de symfonie terugkeert, het duidelijkst in de finale. Hiermee lijkt Schumann een saluut te brengen aan Haydn, wiens laatste symfonie met hetzelfde blazersmotief begint.
Eigenlijk is de hele symfonie een dialoog met illustere voorbeelden: de invloed van Beethoven blijkt uit de dramatische contrasten in het begindeel en de triomfantelijke finale; het hyperbeweeglijke Scherzo doet sterk denken aan de elfachtige vioolpartijen van Mendelssohn; en de geest van Johann Sebastian Bach verschijnt in het Adagio, zowel in de lang uitgesponnen hoofdmelodie als in de fuga die zich halverwege plotseling aftekent.
Schumann: 'Pas in het slotdeel was ik weer mezelf'
Schumann maakte nooit een geheim van zijn inspiratiebronnen; ze accentueren zijn persoonlijke stijl. In de uitbundige melodiek van dit werk (en zijn volgende symfonie) was Schumann uniek, evenals in het scheppen van samenhang tussen de afzonderlijke delen. Volgens dirigent Leonard Bernstein had geen eerdere componist de symfonie als een organisch geheel beschouwd.
Inderdaad verwijzen de delen van Schumanns symfonieën voortdurend naar elkaar; hier, bijvoorbeeld, sluipt het hoofdthema van het Adagio als het ware via de achterdeur het slotdeel binnen. De sensatie dat hij zijn draai in het ontzagwekkende symfonische genre begon te vinden beurde Schumann op. Zijn volgende symfonie zou de vrucht zijn van een voorspoedige fase in zijn leven – de laatste.
De gedempte fanfare waarmee het werk begint – teder en tegelijkertijd enigszins dreigend – is een motto dat elders in de symfonie terugkeert, het duidelijkst in de finale. Hiermee lijkt Schumann een saluut te brengen aan Haydn, wiens laatste symfonie met hetzelfde blazersmotief begint.
Eigenlijk is de hele symfonie een dialoog met illustere voorbeelden: de invloed van Beethoven blijkt uit de dramatische contrasten in het begindeel en de triomfantelijke finale; het hyperbeweeglijke Scherzo doet sterk denken aan de elfachtige vioolpartijen van Mendelssohn; en de geest van Johann Sebastian Bach verschijnt in het Adagio, zowel in de lang uitgesponnen hoofdmelodie als in de fuga die zich halverwege plotseling aftekent.
Schumann: 'Pas in het slotdeel was ik weer mezelf'
Schumann maakte nooit een geheim van zijn inspiratiebronnen; ze accentueren zijn persoonlijke stijl. In de uitbundige melodiek van dit werk (en zijn volgende symfonie) was Schumann uniek, evenals in het scheppen van samenhang tussen de afzonderlijke delen. Volgens dirigent Leonard Bernstein had geen eerdere componist de symfonie als een organisch geheel beschouwd.
Inderdaad verwijzen de delen van Schumanns symfonieën voortdurend naar elkaar; hier, bijvoorbeeld, sluipt het hoofdthema van het Adagio als het ware via de achterdeur het slotdeel binnen. De sensatie dat hij zijn draai in het ontzagwekkende symfonische genre begon te vinden beurde Schumann op. Zijn volgende symfonie zou de vrucht zijn van een voorspoedige fase in zijn leven – de laatste.
Biografie
Antonio Pappano, piano
Antonio Pappano is muzikaal leider van het Royal Opera House Covent Garden in Londen sinds 2002 en is daarnaast dit seizoen begonnen als chef-dirigent van het London Symphony Orchestra. Bij het Orchestra dell’Accademia Nazionale di Santa Cecilia in Rome nam hij in 2023 na achttien jaar afscheid als muzikaal leider.
Antonio Pappano is een veelgevraagd gastdirigent bij ’s werelds beste orkesten, creëert als dirigent én als pianist een gestage stroom cd- en dvd-opnamen, en werkt mee aan programma’s voor de BBC, waarbij zijn introducties tot Italiaanse opera en Wagners Der Ring des Nibelungen een speciale vermelding verdienen.
De musicus werd in Londen geboren als kind van Italiaanse ouders. Toen hij dertien was, verhuisde het gezin naar de Verenigde Staten, waar hij piano, compositie en directie studeerde. Door zijn werk als repetitor en assistent-dirigent bij diverse operahuizen ontwikkelde Antonio Pappano zich al gauw tot een begenadigd operadirigent.
Hij leidde producties van onder andere de New York City Opera, de Lyric Opera of Chicago en de Bayreuther Festspiele. Zijn eerste vaste aanstelling als operadirigent was aan de Opera in Oslo, gevolgd door De Munt in Brussel.
Antonio Pappano debuteerde in 2004 bij het Concertgebouworkest en keerde daarna regelmatig terug. Onder de memorabele samenwerkingen vinden we het Prinsengrachtconcert in 2013 en Berlioz’ Grande messe des morts in mei 2019. De laatste samenwerking dateert van april 2022, toen Antonio Pappano het orkest leidde in werken van Debussy, Ravel en Szymanowski.
Igor Levit, piano
Igor Levit, geboren in Nizjni Novgorod en vanaf zijn achtste woonachtig in Duitsland, won in 2005 als jongste deelnemer vier prijzen op het Internationaal Arthur Rubinstein Concours in Tel Aviv. In 2009 studeerde hij af aan de Musikhochschule van Hannover, waar hij sinds voorjaar 2019 zelf les geeft.
In 2018 ontving de pianist de Gilmore Artist Award, en een jaar later kreeg hij voor zijn complete Beethovensonates een Opus Klassik en riep Gramophone hem uit tot ‘artist of the year’.
Bij Musical America werd Igor Levit ‘recording artist of the year 2020’, van BBC Music Magazine kreeg hij in 2022 twee awards voor On DSCH en eind 2023 verscheen het solo-album Fantasia. In 2021 bracht de musicus zijn eerste boek uit, House Concert. De titel refereert aan de 53-delige reeks Twitter-concerten die hem tijdens de covid-lockdown wereldwijd bekend maakten. In 2022 verscheen bovendien de documentaire Igor Levit – No Fear.
Voor zijn politieke commitment werd de musicus gelauwerd met de International Beethoven Prize (2019) en de ‘Statue B’ van het Internationaal Auschwitz Comité (2020), en in 2020 kreeg hij de Orde van Verdienste van de Bundesrepublik Deutschland.
Onder de muzikale hoogtepunten van het vorige concertseizoen waren solorecitals in Wenen, Berlijn, Milaan, Londen, Seoul, Tokio, Montréal, Toronto en New York, kamermuziek op de Schubertiade Schwarzenberg, een Bartókcyclus met het NDR Elbphilharmonieorchester, een Brahmscyclus met de Wiener Philharmoniker en optredens met de Berliner Barock Solisten, de Staatskapelle Berlin, de Sächsische Staatskapelle Dresden, de Los Angeles Philharmonic, The Cleveland Orchestra en de New York Philharmonic.
In mei 2024 cureerde Igor Levit de tweede editie van het Piano Fest in samenwerking met het Lucerne Festival, en met ingang van 2022/2023 is hij co-artistiek leider van de Heidelberger Frühling. In januari 2013 debuteerde Igor Levit als Rising Star in de Kleine Zaal, in april 2018 en maart 2021 soleerde hij bij het Concertgebouworkest en in november 2021 gaf hij zijn eerste solorecital in de Grote Zaal.