Concertprogramma
Opening Night
Westerpark Amsterdam 09 september 2022 20.30 uur
Concertgebouworkest
Alain Altinoglu dirigent
Víkingur Ólafsson piano
Martin Fröst klarinet (artist in residence)
In tegenstelling tot eerder aangekondigd, zal niet Ravels Pianoconcert in G, maar het Pianoconcert van Edvard Grieg worden gespeeld.
John Adams (1947)
Short Ride in a Fast Machine (1986)
fanfare voor orkest
Edvard Grieg (1843-1907)
Pianoconcert in a kl.t., op. 16 (1868)
Allegro molto moderato
Adagio
Allegro moderato molto e marcato
diverse componisten
Dance Mosaic (samenstelling Martin en Göran Fröst)
voor klarinet en orkest
Johannes Brahms (1833-1897): Hongaarse dans nr. 1 voor orkest, WoO 1 (1854-55)
Göran Fröst (1974) en Martin Fröst (1970): Nomadic Dances
Anders Hillborg (1954): Hyper Exit (2015)
Béla Bartók (1881-1945): Pê-loc, nr. 3 uit ‘Roemeense volksdansen’, Sz. 68 (1917)
Béla Bartók: Poargă românească, nr. 5 uit ‘Roemeense volksdansen’
Béla Bartók: Mărunţel, nr. 6 uit ‘Roemeense volksdansen’
Göran Fröst (1974): Klezmer Dance nr. 2
Nomadic Dances, Hyper Exit en Klezmer Dance nr. 2: eerste uitvoeringen door het Concertgebouworkest
Leonard Bernstein (1918-1990)
Symfonische dansen uit ‘West Side Story’ (1957, suite 1960)
Prologue – Somewhere – Scherzo – Mambo – Cha-Cha – Meeting Scene – Cool, Fugue – Rumble - Finale
er is geen pauze
einde ± 21.50 uur
Concertgebouworkest
Alain Altinoglu dirigent
Víkingur Ólafsson piano
Martin Fröst klarinet (artist in residence)
In tegenstelling tot eerder aangekondigd, zal niet Ravels Pianoconcert in G, maar het Pianoconcert van Edvard Grieg worden gespeeld.
John Adams (1947)
Short Ride in a Fast Machine (1986)
fanfare voor orkest
Edvard Grieg (1843-1907)
Pianoconcert in a kl.t., op. 16 (1868)
Allegro molto moderato
Adagio
Allegro moderato molto e marcato
diverse componisten
Dance Mosaic (samenstelling Martin en Göran Fröst)
voor klarinet en orkest
Johannes Brahms (1833-1897): Hongaarse dans nr. 1 voor orkest, WoO 1 (1854-55)
Göran Fröst (1974) en Martin Fröst (1970): Nomadic Dances
Anders Hillborg (1954): Hyper Exit (2015)
Béla Bartók (1881-1945): Pê-loc, nr. 3 uit ‘Roemeense volksdansen’, Sz. 68 (1917)
Béla Bartók: Poargă românească, nr. 5 uit ‘Roemeense volksdansen’
Béla Bartók: Mărunţel, nr. 6 uit ‘Roemeense volksdansen’
Göran Fröst (1974): Klezmer Dance nr. 2
Nomadic Dances, Hyper Exit en Klezmer Dance nr. 2: eerste uitvoeringen door het Concertgebouworkest
Leonard Bernstein (1918-1990)
Symfonische dansen uit ‘West Side Story’ (1957, suite 1960)
Prologue – Somewhere – Scherzo – Mambo – Cha-Cha – Meeting Scene – Cool, Fugue – Rumble - Finale
er is geen pauze
einde ± 21.50 uur
Toelichting
Dit concert door het Concertgebouworkest vormt het feestelijke startschot van een seizoen vol bijzondere artistieke samenwerkingen. De Franse dirigent Alain Altinoglu leidt een programma met Scandinavische trekken en warmbloedige dansritmes. Het orkest stelt twee uitzonderlijke solisten aan u voor: klarinettist Martin Fröst, dit seizoen artist in residence van het Concertgebouworkest, en pianist Víkingur Ólafsson - artist in residence van de Philharmonie in Essen, waar dit programma op 10 september ook gespeeld wordt. Daarmee gaat een residency van het Concertgebouworkest in die concertzaal van start: gedurende het seizoen 2022/2023 zal het orkest meerdere symfonische en kamermuziekconcerten in Essen verzorgen.
Dit concert door het Concertgebouworkest vormt het feestelijke startschot van een seizoen vol bijzondere artistieke samenwerkingen. De Franse dirigent Alain Altinoglu leidt een programma met Scandinavische trekken en warmbloedige dansritmes. Het orkest stelt twee uitzonderlijke solisten aan u voor: klarinettist Martin Fröst, dit seizoen artist in residence van het Concertgebouworkest, en pianist Víkingur Ólafsson - artist in residence van de Philharmonie in Essen, waar dit programma op 10 september ook gespeeld wordt. Daarmee gaat een residency van het Concertgebouworkest in die concertzaal van start: gedurende het seizoen 2022/2023 zal het orkest meerdere symfonische en kamermuziekconcerten in Essen verzorgen.
John Adams (1947)
Short Ride in a Fast Machine
Onbewogen luisteren naar John Adams’ Short Ride in a Fast Machine is onmogelijk; het moet één van de meest fysiek aanstekelijke orkestwerken aller tijden zijn. Met zijn strakke ritmische puls en korte, herhaalde motiefjes is het duidelijk verwant aan de minimal music die in de jaren zestig opbloeide. Maar Adams koppelt ze aan een dramatische spanningsopbouw die minimal-pioniers als Steve Reich en Philip Glass nadrukkelijk vermeden, en hij combineert ze schaamteloos met de zwelgende orkestklank van Wagner en Mahler. Voeg daarbij zijn liefde voor jazz – hoorbaar in de bigband-achtige blazerspartijen – en het beeld van de moderne Amerikaanse componist is compleet. Adams put vrijelijk uit elke muziekstroming die hem bevalt, zonder zich druk te maken over stijlzuiverheid.
Met zo’n instelling kun je op het randje van roekeloosheid belanden. Bij Short Ride gaf hij het volgende commentaar: ‘Ken je dat gevoel? Je wordt uitgenodigd voor een rit in een fantastische sportwagen, en even later heb je er spijt van.’
Onbewogen luisteren naar John Adams’ Short Ride in a Fast Machine is onmogelijk; het moet één van de meest fysiek aanstekelijke orkestwerken aller tijden zijn. Met zijn strakke ritmische puls en korte, herhaalde motiefjes is het duidelijk verwant aan de minimal music die in de jaren zestig opbloeide. Maar Adams koppelt ze aan een dramatische spanningsopbouw die minimal-pioniers als Steve Reich en Philip Glass nadrukkelijk vermeden, en hij combineert ze schaamteloos met de zwelgende orkestklank van Wagner en Mahler. Voeg daarbij zijn liefde voor jazz – hoorbaar in de bigband-achtige blazerspartijen – en het beeld van de moderne Amerikaanse componist is compleet. Adams put vrijelijk uit elke muziekstroming die hem bevalt, zonder zich druk te maken over stijlzuiverheid.
Met zo’n instelling kun je op het randje van roekeloosheid belanden. Bij Short Ride gaf hij het volgende commentaar: ‘Ken je dat gevoel? Je wordt uitgenodigd voor een rit in een fantastische sportwagen, en even later heb je er spijt van.’
Edvard Grieg 1843-1907
Pianoconcert
Het Pianoconcert in a klein van Edvard Grieg behoort met de pianoconcerten van Liszt, Chopin, Schumann, Brahms en Tsjaikovski tot de beste negentiende-eeuwse voorbeelden van het genre. Toen Grieg het schreef, was hij nog een jonge man die zich op door hem bewonderde voorgangers oriënteerde. Van Schumann en diens pianoconcert, eveneens in a klein, heeft hij veel afgekeken. Na de ontdekking van de Noorse volksmuziek groeide Grieg in de loop van zijn carrière uit tot de eerste componist die zijn Scandinavische vaderland een eigen klank heeft gegeven. De romantische, eveneens door volkstradities geïnspireerde muziek van Schumann vormde daartoe slechts de opmaat.
Grieg had Schumanns concert als vijftienjarige in 1858 in Leipzig gehoord, met Clara Schumann achter de piano. De imposante opening, het dromerige middendeel en de burleske finale: Griegs pianoconcert vertoont zowel qua opzet als in stilistische details en de toon veel overeenkomsten met dat van Schumann. Toch wijzen karakteristieke, uit de Noorse volksmuziek afkomstige melodische wendingen vooruit naar Griegs latere oeuvre. Dit geldt met name voor het meeslepende, op motieven uit de Noorse Halling-dans gebaseerde laatste deel.
Het Pianoconcert in a klein van Edvard Grieg behoort met de pianoconcerten van Liszt, Chopin, Schumann, Brahms en Tsjaikovski tot de beste negentiende-eeuwse voorbeelden van het genre. Toen Grieg het schreef, was hij nog een jonge man die zich op door hem bewonderde voorgangers oriënteerde. Van Schumann en diens pianoconcert, eveneens in a klein, heeft hij veel afgekeken. Na de ontdekking van de Noorse volksmuziek groeide Grieg in de loop van zijn carrière uit tot de eerste componist die zijn Scandinavische vaderland een eigen klank heeft gegeven. De romantische, eveneens door volkstradities geïnspireerde muziek van Schumann vormde daartoe slechts de opmaat.
Grieg had Schumanns concert als vijftienjarige in 1858 in Leipzig gehoord, met Clara Schumann achter de piano. De imposante opening, het dromerige middendeel en de burleske finale: Griegs pianoconcert vertoont zowel qua opzet als in stilistische details en de toon veel overeenkomsten met dat van Schumann. Toch wijzen karakteristieke, uit de Noorse volksmuziek afkomstige melodische wendingen vooruit naar Griegs latere oeuvre. Dit geldt met name voor het meeslepende, op motieven uit de Noorse Halling-dans gebaseerde laatste deel.
Diverse componisten: Dance Mosaic
Klarinettist Martin Fröst stelde een feestelijk dansmozaïek samen uit korte stukken van halverwege de negentiende eeuw tot nu. Ze zijn gebaseerd op traditionele muziek uit de Balkan en Oost-Europa, al zijn niet alle melodieën authentiek. Zo liet Johannes Brahms zich voor zijn 21 Hongaarse dansen inspireren door melodieën die hij leerde kennen via de violist Eduard Reményi; slechts een deel daarvan betrof authentieke volksmelodieën, de rest was verzonnen door Reményi, en Brahms verzon er nog drie bij (nrs. 11, 14 en 16).
Fröst koos voor Hongaarse dans nr. 1 in een orkestratie van zijn broer Göran Fröst. Van hem klinkt ook een van de Klezmer Dances, gebaseerd op de Jiddische bruiloftsmuziek uit Oost-Europa die sinds de jaren 1970 een enorme populariteit geniet. Zowel de Nomadic Dances van de broers Fröst als Hyper Exit van de Zweed Anders Hillborg zijn korte opzwepende werken waarin klezmer- en andere Oost-Europese dansmelodieën aaneen worden geknoopt.
Rond 1900 kwam er meer aandacht voor de authenticiteit van de inmiddels langzaam verdwijnende Europese volksculturen. Als verzamelaar en onderzoeker van volksmuziek speelde Béla Bartók daarbij een cruciale rol. De Hongaar verwerkte ook regelmatig volksmuziek in zijn eigen composities. Zoals in de Roemeense volksdansen, die hij in 1915 voor piano schreef en twee jaar later orkestreerde. Bartók baseerde de muziek op traditionele melodieën die door herders uit Transsylvanië op fluit of viool werden gespeeld. Dat gebied hoorde toen nog bij Hongarije, maar werd in 1920 ingelijfd door Roemenië, waarna Bartók de woorden ‘uit Hongarije’ uit de titel schrapte. We horen drie delen. Pê-loc (‘Op één plek’) is een door oosterse blaasinstrumenten beïnvloede dans uit Igriş in het westelijkste puntje van Roemenië. Dan volgen twee snelle dansen die naadloos in elkaar overgaan en waarvan de melodieën hun oorsprong vinden in respectievelijk Beiuş en het dorp Neagra in het meer oostelijk gelegen Lunca Bradului.
Met deze volksdansen wijst het Concertgebouworkest alvast vooruit op Bartóks Danssuite, die op 14 en 15 september in Het Concertgebouw en op 24 september in Boedapest worden geleid door Bartóks landgenoot Iván Fischer.
Klarinettist Martin Fröst stelde een feestelijk dansmozaïek samen uit korte stukken van halverwege de negentiende eeuw tot nu. Ze zijn gebaseerd op traditionele muziek uit de Balkan en Oost-Europa, al zijn niet alle melodieën authentiek. Zo liet Johannes Brahms zich voor zijn 21 Hongaarse dansen inspireren door melodieën die hij leerde kennen via de violist Eduard Reményi; slechts een deel daarvan betrof authentieke volksmelodieën, de rest was verzonnen door Reményi, en Brahms verzon er nog drie bij (nrs. 11, 14 en 16).
Fröst koos voor Hongaarse dans nr. 1 in een orkestratie van zijn broer Göran Fröst. Van hem klinkt ook een van de Klezmer Dances, gebaseerd op de Jiddische bruiloftsmuziek uit Oost-Europa die sinds de jaren 1970 een enorme populariteit geniet. Zowel de Nomadic Dances van de broers Fröst als Hyper Exit van de Zweed Anders Hillborg zijn korte opzwepende werken waarin klezmer- en andere Oost-Europese dansmelodieën aaneen worden geknoopt.
Rond 1900 kwam er meer aandacht voor de authenticiteit van de inmiddels langzaam verdwijnende Europese volksculturen. Als verzamelaar en onderzoeker van volksmuziek speelde Béla Bartók daarbij een cruciale rol. De Hongaar verwerkte ook regelmatig volksmuziek in zijn eigen composities. Zoals in de Roemeense volksdansen, die hij in 1915 voor piano schreef en twee jaar later orkestreerde. Bartók baseerde de muziek op traditionele melodieën die door herders uit Transsylvanië op fluit of viool werden gespeeld. Dat gebied hoorde toen nog bij Hongarije, maar werd in 1920 ingelijfd door Roemenië, waarna Bartók de woorden ‘uit Hongarije’ uit de titel schrapte. We horen drie delen. Pê-loc (‘Op één plek’) is een door oosterse blaasinstrumenten beïnvloede dans uit Igriş in het westelijkste puntje van Roemenië. Dan volgen twee snelle dansen die naadloos in elkaar overgaan en waarvan de melodieën hun oorsprong vinden in respectievelijk Beiuş en het dorp Neagra in het meer oostelijk gelegen Lunca Bradului.
Met deze volksdansen wijst het Concertgebouworkest alvast vooruit op Bartóks Danssuite, die op 14 en 15 september in Het Concertgebouw en op 24 september in Boedapest worden geleid door Bartóks landgenoot Iván Fischer.
Leonard Bernstein 1918-1990
Symfonische dansen uit ‘West Side Story’
De eeuwigheidswaarde van West Side Story werd vorig jaar weer eens duidelijk gedemonstreerd. Steven Spielberg hoefde de musical uit 1956 niet opzichtig te moderniseren om er een overrompelende film van te maken. De oorspronkelijke makers – choreograaf Jerome Robbins en componist Leonard Bernstein – deden destijds een meesterzet door Shakespeares toneelstuk Romeo en Julia te moderniseren tot een verhaal over New-Yorkse jeugdbendes. Hun tijdssprong was aanzienlijk groter dan die van Spielberg, maar verliefdheid die door roeien en ruiten gaat is van alle tijden, evenals territoriumdrift en geweld.
De eeuwigheidswaarde van West Side Story werd vorig jaar weer eens duidelijk gedemonstreerd. Steven Spielberg hoefde de musical uit 1956 niet opzichtig te moderniseren om er een overrompelende film van te maken. De oorspronkelijke makers – choreograaf Jerome Robbins en componist Leonard Bernstein – deden destijds een meesterzet door Shakespeares toneelstuk Romeo en Julia te moderniseren tot een verhaal over New-Yorkse jeugdbendes. Hun tijdssprong was aanzienlijk groter dan die van Spielberg, maar verliefdheid die door roeien en ruiten gaat is van alle tijden, evenals territoriumdrift en geweld.
Nog nooit had een Broadway-musical de tijdgeest zo dicht benaderd; in het rap uitdijende New York konden theatermakers hun ogen niet langer sluiten voor jeugdcriminaliteit en immigranten-problematiek. Robbins’ choreografie maakte een onuitwisbare indruk, zeker in de confronterende groepsscènes. Maar goede dansmuziek kan op zichzelf staan. Bernsteins suggestieve noten hebben eigenlijk geen beeld nodig.
De eigentijdse setting en de controverses tussen verschillende New-Yorkse culturen prikkelden Bernstein om stilistisch alles uit de kast te halen: romantiek, modernistische dissonanten, popcultuur en Latijns-Amerikaanse dansen komen hier samen op een manier die volkomen logisch en overtuigend klinkt. Zijn arrangeur Sid Ramin zei later: ‘Geen andere componist kon zo'n geslaagde combinatie maken van balletmuziek, klassieke fuga's, jazzy deuntjes, ontroerende lovesongs en cabaret-achtige humor.’
Nog nooit had een Broadway-musical de tijdgeest zo dicht benaderd; in het rap uitdijende New York konden theatermakers hun ogen niet langer sluiten voor jeugdcriminaliteit en immigranten-problematiek. Robbins’ choreografie maakte een onuitwisbare indruk, zeker in de confronterende groepsscènes. Maar goede dansmuziek kan op zichzelf staan. Bernsteins suggestieve noten hebben eigenlijk geen beeld nodig.
De eigentijdse setting en de controverses tussen verschillende New-Yorkse culturen prikkelden Bernstein om stilistisch alles uit de kast te halen: romantiek, modernistische dissonanten, popcultuur en Latijns-Amerikaanse dansen komen hier samen op een manier die volkomen logisch en overtuigend klinkt. Zijn arrangeur Sid Ramin zei later: ‘Geen andere componist kon zo'n geslaagde combinatie maken van balletmuziek, klassieke fuga's, jazzy deuntjes, ontroerende lovesongs en cabaret-achtige humor.’
Dit concert door het Concertgebouworkest vormt het feestelijke startschot van een seizoen vol bijzondere artistieke samenwerkingen. De Franse dirigent Alain Altinoglu leidt een programma met Scandinavische trekken en warmbloedige dansritmes. Het orkest stelt twee uitzonderlijke solisten aan u voor: klarinettist Martin Fröst, dit seizoen artist in residence van het Concertgebouworkest, en pianist Víkingur Ólafsson - artist in residence van de Philharmonie in Essen, waar dit programma op 10 september ook gespeeld wordt. Daarmee gaat een residency van het Concertgebouworkest in die concertzaal van start: gedurende het seizoen 2022/2023 zal het orkest meerdere symfonische en kamermuziekconcerten in Essen verzorgen.
Dit concert door het Concertgebouworkest vormt het feestelijke startschot van een seizoen vol bijzondere artistieke samenwerkingen. De Franse dirigent Alain Altinoglu leidt een programma met Scandinavische trekken en warmbloedige dansritmes. Het orkest stelt twee uitzonderlijke solisten aan u voor: klarinettist Martin Fröst, dit seizoen artist in residence van het Concertgebouworkest, en pianist Víkingur Ólafsson - artist in residence van de Philharmonie in Essen, waar dit programma op 10 september ook gespeeld wordt. Daarmee gaat een residency van het Concertgebouworkest in die concertzaal van start: gedurende het seizoen 2022/2023 zal het orkest meerdere symfonische en kamermuziekconcerten in Essen verzorgen.
John Adams (1947)
Short Ride in a Fast Machine
Onbewogen luisteren naar John Adams’ Short Ride in a Fast Machine is onmogelijk; het moet één van de meest fysiek aanstekelijke orkestwerken aller tijden zijn. Met zijn strakke ritmische puls en korte, herhaalde motiefjes is het duidelijk verwant aan de minimal music die in de jaren zestig opbloeide. Maar Adams koppelt ze aan een dramatische spanningsopbouw die minimal-pioniers als Steve Reich en Philip Glass nadrukkelijk vermeden, en hij combineert ze schaamteloos met de zwelgende orkestklank van Wagner en Mahler. Voeg daarbij zijn liefde voor jazz – hoorbaar in de bigband-achtige blazerspartijen – en het beeld van de moderne Amerikaanse componist is compleet. Adams put vrijelijk uit elke muziekstroming die hem bevalt, zonder zich druk te maken over stijlzuiverheid.
Met zo’n instelling kun je op het randje van roekeloosheid belanden. Bij Short Ride gaf hij het volgende commentaar: ‘Ken je dat gevoel? Je wordt uitgenodigd voor een rit in een fantastische sportwagen, en even later heb je er spijt van.’
Onbewogen luisteren naar John Adams’ Short Ride in a Fast Machine is onmogelijk; het moet één van de meest fysiek aanstekelijke orkestwerken aller tijden zijn. Met zijn strakke ritmische puls en korte, herhaalde motiefjes is het duidelijk verwant aan de minimal music die in de jaren zestig opbloeide. Maar Adams koppelt ze aan een dramatische spanningsopbouw die minimal-pioniers als Steve Reich en Philip Glass nadrukkelijk vermeden, en hij combineert ze schaamteloos met de zwelgende orkestklank van Wagner en Mahler. Voeg daarbij zijn liefde voor jazz – hoorbaar in de bigband-achtige blazerspartijen – en het beeld van de moderne Amerikaanse componist is compleet. Adams put vrijelijk uit elke muziekstroming die hem bevalt, zonder zich druk te maken over stijlzuiverheid.
Met zo’n instelling kun je op het randje van roekeloosheid belanden. Bij Short Ride gaf hij het volgende commentaar: ‘Ken je dat gevoel? Je wordt uitgenodigd voor een rit in een fantastische sportwagen, en even later heb je er spijt van.’
Edvard Grieg 1843-1907
Pianoconcert
Het Pianoconcert in a klein van Edvard Grieg behoort met de pianoconcerten van Liszt, Chopin, Schumann, Brahms en Tsjaikovski tot de beste negentiende-eeuwse voorbeelden van het genre. Toen Grieg het schreef, was hij nog een jonge man die zich op door hem bewonderde voorgangers oriënteerde. Van Schumann en diens pianoconcert, eveneens in a klein, heeft hij veel afgekeken. Na de ontdekking van de Noorse volksmuziek groeide Grieg in de loop van zijn carrière uit tot de eerste componist die zijn Scandinavische vaderland een eigen klank heeft gegeven. De romantische, eveneens door volkstradities geïnspireerde muziek van Schumann vormde daartoe slechts de opmaat.
Grieg had Schumanns concert als vijftienjarige in 1858 in Leipzig gehoord, met Clara Schumann achter de piano. De imposante opening, het dromerige middendeel en de burleske finale: Griegs pianoconcert vertoont zowel qua opzet als in stilistische details en de toon veel overeenkomsten met dat van Schumann. Toch wijzen karakteristieke, uit de Noorse volksmuziek afkomstige melodische wendingen vooruit naar Griegs latere oeuvre. Dit geldt met name voor het meeslepende, op motieven uit de Noorse Halling-dans gebaseerde laatste deel.
Het Pianoconcert in a klein van Edvard Grieg behoort met de pianoconcerten van Liszt, Chopin, Schumann, Brahms en Tsjaikovski tot de beste negentiende-eeuwse voorbeelden van het genre. Toen Grieg het schreef, was hij nog een jonge man die zich op door hem bewonderde voorgangers oriënteerde. Van Schumann en diens pianoconcert, eveneens in a klein, heeft hij veel afgekeken. Na de ontdekking van de Noorse volksmuziek groeide Grieg in de loop van zijn carrière uit tot de eerste componist die zijn Scandinavische vaderland een eigen klank heeft gegeven. De romantische, eveneens door volkstradities geïnspireerde muziek van Schumann vormde daartoe slechts de opmaat.
Grieg had Schumanns concert als vijftienjarige in 1858 in Leipzig gehoord, met Clara Schumann achter de piano. De imposante opening, het dromerige middendeel en de burleske finale: Griegs pianoconcert vertoont zowel qua opzet als in stilistische details en de toon veel overeenkomsten met dat van Schumann. Toch wijzen karakteristieke, uit de Noorse volksmuziek afkomstige melodische wendingen vooruit naar Griegs latere oeuvre. Dit geldt met name voor het meeslepende, op motieven uit de Noorse Halling-dans gebaseerde laatste deel.
Diverse componisten: Dance Mosaic
Klarinettist Martin Fröst stelde een feestelijk dansmozaïek samen uit korte stukken van halverwege de negentiende eeuw tot nu. Ze zijn gebaseerd op traditionele muziek uit de Balkan en Oost-Europa, al zijn niet alle melodieën authentiek. Zo liet Johannes Brahms zich voor zijn 21 Hongaarse dansen inspireren door melodieën die hij leerde kennen via de violist Eduard Reményi; slechts een deel daarvan betrof authentieke volksmelodieën, de rest was verzonnen door Reményi, en Brahms verzon er nog drie bij (nrs. 11, 14 en 16).
Fröst koos voor Hongaarse dans nr. 1 in een orkestratie van zijn broer Göran Fröst. Van hem klinkt ook een van de Klezmer Dances, gebaseerd op de Jiddische bruiloftsmuziek uit Oost-Europa die sinds de jaren 1970 een enorme populariteit geniet. Zowel de Nomadic Dances van de broers Fröst als Hyper Exit van de Zweed Anders Hillborg zijn korte opzwepende werken waarin klezmer- en andere Oost-Europese dansmelodieën aaneen worden geknoopt.
Rond 1900 kwam er meer aandacht voor de authenticiteit van de inmiddels langzaam verdwijnende Europese volksculturen. Als verzamelaar en onderzoeker van volksmuziek speelde Béla Bartók daarbij een cruciale rol. De Hongaar verwerkte ook regelmatig volksmuziek in zijn eigen composities. Zoals in de Roemeense volksdansen, die hij in 1915 voor piano schreef en twee jaar later orkestreerde. Bartók baseerde de muziek op traditionele melodieën die door herders uit Transsylvanië op fluit of viool werden gespeeld. Dat gebied hoorde toen nog bij Hongarije, maar werd in 1920 ingelijfd door Roemenië, waarna Bartók de woorden ‘uit Hongarije’ uit de titel schrapte. We horen drie delen. Pê-loc (‘Op één plek’) is een door oosterse blaasinstrumenten beïnvloede dans uit Igriş in het westelijkste puntje van Roemenië. Dan volgen twee snelle dansen die naadloos in elkaar overgaan en waarvan de melodieën hun oorsprong vinden in respectievelijk Beiuş en het dorp Neagra in het meer oostelijk gelegen Lunca Bradului.
Met deze volksdansen wijst het Concertgebouworkest alvast vooruit op Bartóks Danssuite, die op 14 en 15 september in Het Concertgebouw en op 24 september in Boedapest worden geleid door Bartóks landgenoot Iván Fischer.
Klarinettist Martin Fröst stelde een feestelijk dansmozaïek samen uit korte stukken van halverwege de negentiende eeuw tot nu. Ze zijn gebaseerd op traditionele muziek uit de Balkan en Oost-Europa, al zijn niet alle melodieën authentiek. Zo liet Johannes Brahms zich voor zijn 21 Hongaarse dansen inspireren door melodieën die hij leerde kennen via de violist Eduard Reményi; slechts een deel daarvan betrof authentieke volksmelodieën, de rest was verzonnen door Reményi, en Brahms verzon er nog drie bij (nrs. 11, 14 en 16).
Fröst koos voor Hongaarse dans nr. 1 in een orkestratie van zijn broer Göran Fröst. Van hem klinkt ook een van de Klezmer Dances, gebaseerd op de Jiddische bruiloftsmuziek uit Oost-Europa die sinds de jaren 1970 een enorme populariteit geniet. Zowel de Nomadic Dances van de broers Fröst als Hyper Exit van de Zweed Anders Hillborg zijn korte opzwepende werken waarin klezmer- en andere Oost-Europese dansmelodieën aaneen worden geknoopt.
Rond 1900 kwam er meer aandacht voor de authenticiteit van de inmiddels langzaam verdwijnende Europese volksculturen. Als verzamelaar en onderzoeker van volksmuziek speelde Béla Bartók daarbij een cruciale rol. De Hongaar verwerkte ook regelmatig volksmuziek in zijn eigen composities. Zoals in de Roemeense volksdansen, die hij in 1915 voor piano schreef en twee jaar later orkestreerde. Bartók baseerde de muziek op traditionele melodieën die door herders uit Transsylvanië op fluit of viool werden gespeeld. Dat gebied hoorde toen nog bij Hongarije, maar werd in 1920 ingelijfd door Roemenië, waarna Bartók de woorden ‘uit Hongarije’ uit de titel schrapte. We horen drie delen. Pê-loc (‘Op één plek’) is een door oosterse blaasinstrumenten beïnvloede dans uit Igriş in het westelijkste puntje van Roemenië. Dan volgen twee snelle dansen die naadloos in elkaar overgaan en waarvan de melodieën hun oorsprong vinden in respectievelijk Beiuş en het dorp Neagra in het meer oostelijk gelegen Lunca Bradului.
Met deze volksdansen wijst het Concertgebouworkest alvast vooruit op Bartóks Danssuite, die op 14 en 15 september in Het Concertgebouw en op 24 september in Boedapest worden geleid door Bartóks landgenoot Iván Fischer.
Leonard Bernstein 1918-1990
Symfonische dansen uit ‘West Side Story’
De eeuwigheidswaarde van West Side Story werd vorig jaar weer eens duidelijk gedemonstreerd. Steven Spielberg hoefde de musical uit 1956 niet opzichtig te moderniseren om er een overrompelende film van te maken. De oorspronkelijke makers – choreograaf Jerome Robbins en componist Leonard Bernstein – deden destijds een meesterzet door Shakespeares toneelstuk Romeo en Julia te moderniseren tot een verhaal over New-Yorkse jeugdbendes. Hun tijdssprong was aanzienlijk groter dan die van Spielberg, maar verliefdheid die door roeien en ruiten gaat is van alle tijden, evenals territoriumdrift en geweld.
De eeuwigheidswaarde van West Side Story werd vorig jaar weer eens duidelijk gedemonstreerd. Steven Spielberg hoefde de musical uit 1956 niet opzichtig te moderniseren om er een overrompelende film van te maken. De oorspronkelijke makers – choreograaf Jerome Robbins en componist Leonard Bernstein – deden destijds een meesterzet door Shakespeares toneelstuk Romeo en Julia te moderniseren tot een verhaal over New-Yorkse jeugdbendes. Hun tijdssprong was aanzienlijk groter dan die van Spielberg, maar verliefdheid die door roeien en ruiten gaat is van alle tijden, evenals territoriumdrift en geweld.
Nog nooit had een Broadway-musical de tijdgeest zo dicht benaderd; in het rap uitdijende New York konden theatermakers hun ogen niet langer sluiten voor jeugdcriminaliteit en immigranten-problematiek. Robbins’ choreografie maakte een onuitwisbare indruk, zeker in de confronterende groepsscènes. Maar goede dansmuziek kan op zichzelf staan. Bernsteins suggestieve noten hebben eigenlijk geen beeld nodig.
De eigentijdse setting en de controverses tussen verschillende New-Yorkse culturen prikkelden Bernstein om stilistisch alles uit de kast te halen: romantiek, modernistische dissonanten, popcultuur en Latijns-Amerikaanse dansen komen hier samen op een manier die volkomen logisch en overtuigend klinkt. Zijn arrangeur Sid Ramin zei later: ‘Geen andere componist kon zo'n geslaagde combinatie maken van balletmuziek, klassieke fuga's, jazzy deuntjes, ontroerende lovesongs en cabaret-achtige humor.’
Nog nooit had een Broadway-musical de tijdgeest zo dicht benaderd; in het rap uitdijende New York konden theatermakers hun ogen niet langer sluiten voor jeugdcriminaliteit en immigranten-problematiek. Robbins’ choreografie maakte een onuitwisbare indruk, zeker in de confronterende groepsscènes. Maar goede dansmuziek kan op zichzelf staan. Bernsteins suggestieve noten hebben eigenlijk geen beeld nodig.
De eigentijdse setting en de controverses tussen verschillende New-Yorkse culturen prikkelden Bernstein om stilistisch alles uit de kast te halen: romantiek, modernistische dissonanten, popcultuur en Latijns-Amerikaanse dansen komen hier samen op een manier die volkomen logisch en overtuigend klinkt. Zijn arrangeur Sid Ramin zei later: ‘Geen andere componist kon zo'n geslaagde combinatie maken van balletmuziek, klassieke fuga's, jazzy deuntjes, ontroerende lovesongs en cabaret-achtige humor.’
Biografie
Alain Altinoglu, dirigent
Alain Altinoglu studeerde in zijn geboortestad Parijs aan het Conservatoire National Supérieur de Musique, waar hij inmiddels zelf orkestdirectie doceert. Sinds 2016 is hij muziekdirecteur van de Brusselse Munt: hij leidt er operaproducties en is chef-dirigent van het Symfonieorkest van De Munt. Sinds seizoen 2021/2022 staat hij bovendien aan het roer van het hr-Sinfonieorchester Frankfurt.
Alain Altinoglu was onder meer te gast bij de Berliner Philharmoniker, de Wiener Philharmoniker, het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks, het London Symphony Orchestra, het Tonhalle-Orchester Zürich, de meeste grote Amerikaanse orkesten en alle belangrijke orkesten van Parijs.
Onder de operaproducties onder zijn leiding vinden we Massenets Werther bij de Metropolitan Opera in New York, Verdi’s Macbeth bij de Wiener Staatsoper, Mozarts Don Giovanni in het Royal Opera House Covent Garden in Londen en Der fliegende Holländer van Wagner in het Opernhaus Zürich. Ook leidde Alain Altinoglu opera’s op de festivals van Bayreuth, Salzburg, Orange en Aix-en-Provence.
Bij het Concertgebouworkest maakte hij zijn debuut in maart 2020 met werken van Rihm, Ravel en Franck. Naast zijn dirigentenbestaan houdt Alain Altinoglu zich als pianist met liedrepertoire bezig, onder andere met zijn echtgenote, mezzosopraan Nora Gubisch.
Víkingur Ólafsson, piano
Víkingur Ólafsson kreeg zijn eerste pianolessen van zijn moeder en studeerde aan de Juilliard School in New York bij Jerome Lowenthal en Robert McDonald.
De sterk conceptuele solo-albums die hij uitbracht – Philip Glass Piano Works (2017), Johann Sebastian Bach (2018), Debussy Rameau (2020), Mozart & Contemporaries (2021) en From Afar (2022) – werden in totaal meer dan 260 miljoen keer gestreamd. De IJslandse pianist werd door muziekblad Gramophone uitgeroepen tot Artist of the Year 2019, kreeg tweemaal van Opus Klassik de Solo Recording Instrumental Award en maakte met zijn Bach-dubbel-cd volgens BBC Music Magazine het Album of the Year.
De IJslandse pianist werd door muziekblad Gramophone uitgeroepen tot Artist of the Year 2019, kreeg tweemaal van O%shy;pus Klassik de Solo Recording Instrumental Award en maakte met zijn Bach-dubbel-cd volgens BBC Music Magazine het Album of the Year. De IJslandse pianist maakte verschillende series voor radio en televisie, en was drie maanden lang artist in residence van het kunstprogramma Front Row van BBC Radio 4. Naast de vele solorecitals die hij wereldwijd geeft, wordt Víkingur Ólafsson uitgenodigd door ‘s werelds meest befaamde orkesten.
In Het Concertgebouw soleerde hij in de NTR ZaterdagMatinee van 7 maart 2020 onder leiding van John Adams in diens nieuwe pianoconcert Must the Devil Have All the Good Tunes?, en in april 2021 speelde hij met het Concertgebouworkest onder leiding van Paavo Järvi Mozarts Pianoconcert nr. 24 in c klein. In maart 2022 gaf hij een solorecital in de Grote Zaal en bij het Concertgebouworkest keerde hij in september terug voor de seizoensopening met een openluchtconcert in het Westerpark.
Martin Fröst, klarinet
De Zweedse klarinettist Martin Fröst bouwde een grote carrière op als kamermusicus, solist en dirigent.
Hij soleerde bij orkesten als de New York Philharmonic, de Los Angeles Philharmonic, het Gewandhausorchester Leipzig, de Münchner Philharmoniker en het NDR Elbphilharmonie Orchester.
Bij het Concertgebouworkest debuteerde hij in 2014. Dit seizoen soleert hij bij het orkest als artist in residence in onder meer premières van Anna Clyne en Sally Beamish en speelt hij kamermuziek met orkestleden (afgelopen maart in de serie Bijlmer Klassiek en op 11 april in de Kleine Zaal).
Martin Fröst staat bekend als iemand die de wereld van de klassieke muziek graag uitdaagt en opschudt. Hij ontwikkelde innovatieve presentaties van nieuw en bestaand repertoire in combinatie met bijvoorbeeld dans, beeld, spraak en koorzang. Componisten als Kalevi Aho, Anders Hillborg, Krzysztof Penderecki, Karin Rehnqvist en Bent Sørensen schreven nieuwe werken voor hem; op zijn repertoire staat ook muziek van Mozart, Brahms, Nielsen, Copland en Messiaen.
Als dirigent leidde Martin Fröst onder meer het Oslo Filharmonisch Orkest en het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Stockholm; sinds 2019 is hij chef-dirigent van het Swedish Chamber Orchestra. Martin Fröst was artistiek leider van kamermuziekfestivals in Zweden (Vinterfest) en Noorwegen (Internationaal Kamermuziekfestival Stavanger).