De Beethoven-challenge
door Rolf Hermsen 27 sep. 2022 27 september 2022
Pianist Thomas Beijer componeerde een derde deel bij Beethovens Sonate nr. 32, naar aanleiding van Peter Buwalda’s boek Otmars zonen. Auteur en componist schrijven gezamenlijk een nieuw hoofdstuk.
Bestaan er in de westerse wereld nog echte problemen? Dat is natuurlijk een absurde vraag, zeker tijdens een voortslepende pandemie. Maar toch: de boven ons gestelden hoor je nooit meer over problemen. Lastige zaken zien zij steevast als uitdagingen – ga eraan staan en kom zegevierend uit de strijd. Dat is ook de impliciete boodschap aan ons: niet zeuren maar aanpakken. Luctor et emergo. Het is een positieve benadering vanuit het maakbaarheidsprincipe, maar een échte uitdaging is wat anders. Die houdt een keuzemogelijkheid in. Wie wordt uitgedaagd, kan ook beleefd weigeren – thanks, but no thanks.
Hier een voorbeeld van een zuivere uitdaging: je wordt gebeld door iemand die vraagt of je een stuk van Ludwig van Beethoven wilt afmaken, een pianosonate die volgens sommigen onvoltooid is want hij heeft maar twee delen. Jij componeert toch? Ja. En je kunt die sonate nog zelf uitvoeren ook? Jawel.
Dan heb je als pianist/componist een keuze. Je kunt de uitdaging aangaan, maar je kunt ook bedanken voor de eer. Voor die laatste optie is erg veel te zeggen. In Beethovens schoenen gaan staan, dat is nogal wat. En nummer 32, opus 111, dat is zijn fameuze laatste pianosonate, een absoluut meesterwerk. De sonate heeft weliswaar twee delen maar dat wil absoluut niet zeggen dat er iets aan ontbreekt. Na het stormachtige eerste deel in c klein valt het stil en voert de componist de luisteraar in het tweede deel langzaam maar onweerstaanbaar in C groot richting de oneindigheid (de kortstondige overgang naar Es groot geeft de reis alleen maar extra momentum). De grote pianist Alfred Brendel vroeg zich af of er ergens in de pianoliteratuur een werk is te vinden dat de mystieke ervaring zo binnen handbereik brengt. Daar is weinig aan toe te voegen.
Maar in de uitdaging blijkt een dubbele bodem te zitten. Zij is onderdeel van een spel met de werkelijkheid. De pianist/componist hoeft zich niet voor te doen als een tweede Ludwig van Beethoven. Hij neemt de uitdaging aan.
Peter Buwalda heeft met zijn roman Otmars zonen een gelaagd werk geschreven waarin hij fictie met werkelijkheid mengt zoals een barman dranken tot een cocktail schudt (of roert). Een hoofdrolspeler in het verhaal, Dolf Appelqvist, is in het bezit gekomen van een ‘Beethovenschat’. Dat beweert hij tenminste. Het ‘verloren gewaande derde deel’ van de Sonate nr. 32 in c klein, opus 111 maakt deel uit van die schat. Appelqvist, pianist, brengt de nu complete driedelige sonate ook ten gehore – maar: is hij for real of een bedrieger?
Thomas Beijer is de pianist/componist die de driedelige sonate op een nader te bepalen datum gaat uitvoeren wanneer hij in de Scherpdenkers-serie het podium deelt met Buwalda. Beijer moet dan wel zelf voor dat derde deel zorgen. Daarvoor hoeft hij geen Beethoven te zijn, maar vereenzelvigt hij zich met de fictieve Dolf Appelqvist. Beijer bedenkt wat deze mogelijke bedrieger zou kunnen laten doorgaan voor een verloren gewaand Beethoven-manuscript. Dat is nog steeds een veeleisend stukje method acting in muziek, maar zonder de pretentie naadloos bij een van de allergrootsten aan te sluiten. De muziek die Beijer componeert bestaat als het ware alleen binnen de wereld van Otmars zonen en schampt onze werkelijkheid eenmalig.
Ook Thomas Beijer vindt opus 111 eigenlijk al volmaakt. Dat is de eerste drempel die hij achter zich heeft moeten laten. En dan. Moet het een middenstuk worden, een Scherzo tussen het majestueuze Allegro en het etherische Adagio? Nou nee. Het lijkt overmoedig, maar Beijer besluit toch een slotdeel te componeren. Hij heeft veel naar de late Beethoven geluisterd, met name de strijkkwartetten, en dat deed hem in eerste instantie overwegen bij wijze van derde deel een reusachtige fuga te construeren – drie kwartier stapelen, stapelen. Ook dit idee heeft hij afgestreept. Te veel werk voor de beschikbare tijd en voor het publiek waarschijnlijk ook geen lolletje. En dus pakt Beijer, vermomd als Appelqvistbeethoven, toch de draad op van het tere weefsel van het Adagio – verder in C groot, verder richting de eeuwigheid. In de late Beethoven ontwaakt als het ware de new age. Je kunt daar ook de humor van inzien en het is duidelijk dat het de componist van An die schöne blaue Döner daaraan niet ontbreekt. Het nieuwe slotdeel hoeft ook niet perfect te zijn, misschien juist onvolmaakt. Dat besef geeft wat lucht, maar ja – de ware componist kiest niet snel de korte bocht.
Een voordeel voor Thomas Beijer is dat hij niet alleen componeert en musiceert, maar ook schrijft. Hij voelt zich thuis in de wereld van de fictie, omdat hij er zelf in werkzaam is. In 2017 bracht Prometheus zijn debuutroman Geen jalapeños uit – ‘eigenlijk een novelle, maar de uitgever wilde ‘roman’ op de cover’. Binnenkort moet Beijers eerste non-fictiebundel uitkomen met persoonlijk getinte beschouwingen over muziek – ‘essays eigenlijk, maar dat mag er niet op van de uitgever, want essays verkopen niet’.
Bestaan er in de westerse wereld nog echte problemen? Dat is natuurlijk een absurde vraag, zeker tijdens een voortslepende pandemie. Maar toch: de boven ons gestelden hoor je nooit meer over problemen. Lastige zaken zien zij steevast als uitdagingen – ga eraan staan en kom zegevierend uit de strijd. Dat is ook de impliciete boodschap aan ons: niet zeuren maar aanpakken. Luctor et emergo. Het is een positieve benadering vanuit het maakbaarheidsprincipe, maar een échte uitdaging is wat anders. Die houdt een keuzemogelijkheid in. Wie wordt uitgedaagd, kan ook beleefd weigeren – thanks, but no thanks.
Hier een voorbeeld van een zuivere uitdaging: je wordt gebeld door iemand die vraagt of je een stuk van Ludwig van Beethoven wilt afmaken, een pianosonate die volgens sommigen onvoltooid is want hij heeft maar twee delen. Jij componeert toch? Ja. En je kunt die sonate nog zelf uitvoeren ook? Jawel.
Dan heb je als pianist/componist een keuze. Je kunt de uitdaging aangaan, maar je kunt ook bedanken voor de eer. Voor die laatste optie is erg veel te zeggen. In Beethovens schoenen gaan staan, dat is nogal wat. En nummer 32, opus 111, dat is zijn fameuze laatste pianosonate, een absoluut meesterwerk. De sonate heeft weliswaar twee delen maar dat wil absoluut niet zeggen dat er iets aan ontbreekt. Na het stormachtige eerste deel in c klein valt het stil en voert de componist de luisteraar in het tweede deel langzaam maar onweerstaanbaar in C groot richting de oneindigheid (de kortstondige overgang naar Es groot geeft de reis alleen maar extra momentum). De grote pianist Alfred Brendel vroeg zich af of er ergens in de pianoliteratuur een werk is te vinden dat de mystieke ervaring zo binnen handbereik brengt. Daar is weinig aan toe te voegen.
Maar in de uitdaging blijkt een dubbele bodem te zitten. Zij is onderdeel van een spel met de werkelijkheid. De pianist/componist hoeft zich niet voor te doen als een tweede Ludwig van Beethoven. Hij neemt de uitdaging aan.
Peter Buwalda heeft met zijn roman Otmars zonen een gelaagd werk geschreven waarin hij fictie met werkelijkheid mengt zoals een barman dranken tot een cocktail schudt (of roert). Een hoofdrolspeler in het verhaal, Dolf Appelqvist, is in het bezit gekomen van een ‘Beethovenschat’. Dat beweert hij tenminste. Het ‘verloren gewaande derde deel’ van de Sonate nr. 32 in c klein, opus 111 maakt deel uit van die schat. Appelqvist, pianist, brengt de nu complete driedelige sonate ook ten gehore – maar: is hij for real of een bedrieger?
Thomas Beijer is de pianist/componist die de driedelige sonate op een nader te bepalen datum gaat uitvoeren wanneer hij in de Scherpdenkers-serie het podium deelt met Buwalda. Beijer moet dan wel zelf voor dat derde deel zorgen. Daarvoor hoeft hij geen Beethoven te zijn, maar vereenzelvigt hij zich met de fictieve Dolf Appelqvist. Beijer bedenkt wat deze mogelijke bedrieger zou kunnen laten doorgaan voor een verloren gewaand Beethoven-manuscript. Dat is nog steeds een veeleisend stukje method acting in muziek, maar zonder de pretentie naadloos bij een van de allergrootsten aan te sluiten. De muziek die Beijer componeert bestaat als het ware alleen binnen de wereld van Otmars zonen en schampt onze werkelijkheid eenmalig.
Ook Thomas Beijer vindt opus 111 eigenlijk al volmaakt. Dat is de eerste drempel die hij achter zich heeft moeten laten. En dan. Moet het een middenstuk worden, een Scherzo tussen het majestueuze Allegro en het etherische Adagio? Nou nee. Het lijkt overmoedig, maar Beijer besluit toch een slotdeel te componeren. Hij heeft veel naar de late Beethoven geluisterd, met name de strijkkwartetten, en dat deed hem in eerste instantie overwegen bij wijze van derde deel een reusachtige fuga te construeren – drie kwartier stapelen, stapelen. Ook dit idee heeft hij afgestreept. Te veel werk voor de beschikbare tijd en voor het publiek waarschijnlijk ook geen lolletje. En dus pakt Beijer, vermomd als Appelqvistbeethoven, toch de draad op van het tere weefsel van het Adagio – verder in C groot, verder richting de eeuwigheid. In de late Beethoven ontwaakt als het ware de new age. Je kunt daar ook de humor van inzien en het is duidelijk dat het de componist van An die schöne blaue Döner daaraan niet ontbreekt. Het nieuwe slotdeel hoeft ook niet perfect te zijn, misschien juist onvolmaakt. Dat besef geeft wat lucht, maar ja – de ware componist kiest niet snel de korte bocht.
Een voordeel voor Thomas Beijer is dat hij niet alleen componeert en musiceert, maar ook schrijft. Hij voelt zich thuis in de wereld van de fictie, omdat hij er zelf in werkzaam is. In 2017 bracht Prometheus zijn debuutroman Geen jalapeños uit – ‘eigenlijk een novelle, maar de uitgever wilde ‘roman’ op de cover’. Binnenkort moet Beijers eerste non-fictiebundel uitkomen met persoonlijk getinte beschouwingen over muziek – ‘essays eigenlijk, maar dat mag er niet op van de uitgever, want essays verkopen niet’.