Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
achtergrond

De Deen in Nielsen

door Martijn Voorvelt
12 aug. 2021 12 augustus 2021

Carl Nielsen (1865-1931) is de beroemdste componist van Denemarken. Maar vertegenwoordigt hij ook een nationale stijl, een ‘Deense school’?

  • Carl Nielsen

    Detail van een gerestaureerde foto, ca. 1908

    Carl Nielsen

    Detail van een gerestaureerde foto, ca. 1908

  • Carl Nielsen

    Detail van een gerestaureerde foto, ca. 1908

    Carl Nielsen

    Detail van een gerestaureerde foto, ca. 1908

Ten zuiden van Odense op het Deense eiland Funen bevindt zich het vredige dorpje Nørre Lyndelse. Daar groeide Carl Nielsen op, omringd door de volksmuziek van het platteland. Zijn vader speelde op feesten en partijen. ‘Ik hoorde mijn vader viool en cornet spelen en mijn moeder zingen’, zou hij zich later herinneren, ‘en toen ik met mazelen in bed lag probeerde ik de viool uit’. Hij had talent, kreeg viool- en pianoles en begon op acht- of negenjarige leeftijd te componeren. Op zijn veertiende kreeg hij werk als bugelspeler en trombonist bij een in Odense gestationeerd legerbataljon; ondertussen bleef hij vioolspelen.

Na een geslaagde ontmoeting met de componist en conservatoriumdirecteur Niels Gade – ook oorspronkelijk een violist uit een arm milieu – vertrok Nielsen naar Kopenhagen om er compositie te studeren. De rumoerige stad, de culturele rijkdom, de wereldse Gade, alles was anders dan het eenvoudige rurale leven dat hij kende. Het contrast tussen die twee werelden zou zijn leven en werk altijd beïnvloeden, en trof doel: de Denen omarmden Nielsen als hun nationale componist. En dat is hij gebleven. Maar hoe Deens is zijn muziek eigenlijk?

Muziek in Denemarken

De muziek die sinds de vijftiende eeuw aan het Deense hof en in de theaters werd uitgevoerd was Duits en Italiaans. Er waren wel Deense componisten, maar iemand als Dietrich Buxtehude (1637-1707) vertegenwoordigde toch vooral de Noord-Duitse Barok.

Tegelijkertijd kent Denemarken een rijke geschiedenis van volksverhalen en -liederen, en in de achttiende eeuw begonnen componisten daar oog voor te krijgen. Dat leidde tot een heus Deens muziektheatergenre, het syngespil (zangspel). De volksthematiek is herkenbaar in titels als Høstgildet (De oogstviering) en Peters bryllup (Peters bruiloft), beide van Johann Abraham Peter Schultz – een Duitser, dat wel. Begin negentiende eeuw schreef ook zijn Deense leerling Christoph Ernst Friedrich Weyse (1774-1842) menig syngespil, naast cantates, kerstliedjes en kerkliederen die nog steeds populair zijn.

In die politiek roerige tijd gingen volkeren op zoek naar hun nationale muziek. De Italianen vonden haar in Verdi, de Polen in Chopin, de Tsjechen in Smetana, de Duitse eenwording kreeg een stem met Webers opera Der Freischütz (1821) en Wagner. De Denen hadden niet zo’n stercomponist, maar wel Elverhøj (Elfenheuvel): een syngespil uit 1828 van Friedrich Kuhlau, geschreven ter gelegenheid van een koninklijk huwelijk. Het zit vol Scandinavische volkswijsjes en bevat een arrangement van het Deense koninklijke volkslied. Succes verzekerd.

Tijdens de oorlogen om Sleeswijk-­Holstein – en vooral na de grote nederlaag tegen Duitsland in 1864 – laaide het nationalisme in Denemarken op. Muziek die in de geest van de Romantiek geïnspireerd was door Noorse sagen en lokale volksverhalen werd favoriet, evenals de als ‘Noords’ ervaren klank van eenvoudige, volksmuziekachtige melodieën met een rustige ritmiek, en donker georkestreerde mineurpassages. We horen het bij Johan Peter Emilius Hartmann (1805-1900) en in het vroege werk van diens bekendere schoonzoon, Niels Gade (1817-1890).

Gade nam echter steeds meer afstand van het nationalisme. Zijn missie was de Denen bekender te maken met de Europese muziekgeschiedenis. Zo verzorgde hij in 1875 – in navolging van zijn vriend en mentor Felix Mendelssohn – de eerste Deense uitvoering van Bachs Matthäus-Passion. In die geest leidde Gade talloze musici op, onder wie de Noor Edvard Grieg, en die jongeman uit de provincie, Carl Nielsen.

Namens alle mensen

In 1889 kwam Nielsen, vers van het conservatorium, in dienst van het Deens Koninklijk Orkest. Dat kwam goed van pas voor zijn carrière als componist, die een vlucht had genomen sinds het succes van zijn Suite voor strijkers een jaar eerder. In 1892 speelde hij als tweede violist zelf mee in de première van zijn Eerste symfonie. Hoewel die symfonie vier jaar later veel succes had in Berlijn, bleef een echte internationale doorbraak uit. De Denen begonnen Nielsen als volksheld te beschouwen; zijn tweede opera Maskarade (1906) geldt als dé opera van Denemarken.

Toch heeft Nielsens muziek weinig typisch Deense elementen. Zeker zijn symfonische werk is doorgaans energiek, sterk ritmisch, harmonisch rusteloos. Noordse volksverhalen en -melodieën zijn afwezig. Soms roept zijn muziek wel ruimtelijke, pastorale Deense landschappen op, met grote contrasten tussen licht en donker. Maar dat heeft vooral een autobiografische achtergrond: het rurale landschap van zijn jeugd speelt een belangrijke rol in bijvoorbeeld Fynsk Forår (‘Voorjaar op Funen’, 1922) en het tweede deel van de Derde symfonie (1912). Nationalisme had daar voor Nielsen niets mee te maken. Niet voor niets zijn de vocale solo’s in de Derde woordloos: de boodschap is universeel. Nielsen wilde dat zijn muziek namens alle mensen sprak.

En zowaar: de Derde symfonie trok internationaal de aandacht. Op 28 april 1912, twee maanden na de première, debuteerde Nielsen ermee als dirigent bij het Concertgebouworkest, waarna hij ook in Duitsland, Zweden en Finland werd uitgenodigd.

Ten zuiden van Odense op het Deense eiland Funen bevindt zich het vredige dorpje Nørre Lyndelse. Daar groeide Carl Nielsen op, omringd door de volksmuziek van het platteland. Zijn vader speelde op feesten en partijen. ‘Ik hoorde mijn vader viool en cornet spelen en mijn moeder zingen’, zou hij zich later herinneren, ‘en toen ik met mazelen in bed lag probeerde ik de viool uit’. Hij had talent, kreeg viool- en pianoles en begon op acht- of negenjarige leeftijd te componeren. Op zijn veertiende kreeg hij werk als bugelspeler en trombonist bij een in Odense gestationeerd legerbataljon; ondertussen bleef hij vioolspelen.

Na een geslaagde ontmoeting met de componist en conservatoriumdirecteur Niels Gade – ook oorspronkelijk een violist uit een arm milieu – vertrok Nielsen naar Kopenhagen om er compositie te studeren. De rumoerige stad, de culturele rijkdom, de wereldse Gade, alles was anders dan het eenvoudige rurale leven dat hij kende. Het contrast tussen die twee werelden zou zijn leven en werk altijd beïnvloeden, en trof doel: de Denen omarmden Nielsen als hun nationale componist. En dat is hij gebleven. Maar hoe Deens is zijn muziek eigenlijk?

Muziek in Denemarken

De muziek die sinds de vijftiende eeuw aan het Deense hof en in de theaters werd uitgevoerd was Duits en Italiaans. Er waren wel Deense componisten, maar iemand als Dietrich Buxtehude (1637-1707) vertegenwoordigde toch vooral de Noord-Duitse Barok.

Tegelijkertijd kent Denemarken een rijke geschiedenis van volksverhalen en -liederen, en in de achttiende eeuw begonnen componisten daar oog voor te krijgen. Dat leidde tot een heus Deens muziektheatergenre, het syngespil (zangspel). De volksthematiek is herkenbaar in titels als Høstgildet (De oogstviering) en Peters bryllup (Peters bruiloft), beide van Johann Abraham Peter Schultz – een Duitser, dat wel. Begin negentiende eeuw schreef ook zijn Deense leerling Christoph Ernst Friedrich Weyse (1774-1842) menig syngespil, naast cantates, kerstliedjes en kerkliederen die nog steeds populair zijn.

In die politiek roerige tijd gingen volkeren op zoek naar hun nationale muziek. De Italianen vonden haar in Verdi, de Polen in Chopin, de Tsjechen in Smetana, de Duitse eenwording kreeg een stem met Webers opera Der Freischütz (1821) en Wagner. De Denen hadden niet zo’n stercomponist, maar wel Elverhøj (Elfenheuvel): een syngespil uit 1828 van Friedrich Kuhlau, geschreven ter gelegenheid van een koninklijk huwelijk. Het zit vol Scandinavische volkswijsjes en bevat een arrangement van het Deense koninklijke volkslied. Succes verzekerd.

Tijdens de oorlogen om Sleeswijk-­Holstein – en vooral na de grote nederlaag tegen Duitsland in 1864 – laaide het nationalisme in Denemarken op. Muziek die in de geest van de Romantiek geïnspireerd was door Noorse sagen en lokale volksverhalen werd favoriet, evenals de als ‘Noords’ ervaren klank van eenvoudige, volksmuziekachtige melodieën met een rustige ritmiek, en donker georkestreerde mineurpassages. We horen het bij Johan Peter Emilius Hartmann (1805-1900) en in het vroege werk van diens bekendere schoonzoon, Niels Gade (1817-1890).

Gade nam echter steeds meer afstand van het nationalisme. Zijn missie was de Denen bekender te maken met de Europese muziekgeschiedenis. Zo verzorgde hij in 1875 – in navolging van zijn vriend en mentor Felix Mendelssohn – de eerste Deense uitvoering van Bachs Matthäus-Passion. In die geest leidde Gade talloze musici op, onder wie de Noor Edvard Grieg, en die jongeman uit de provincie, Carl Nielsen.

Namens alle mensen

In 1889 kwam Nielsen, vers van het conservatorium, in dienst van het Deens Koninklijk Orkest. Dat kwam goed van pas voor zijn carrière als componist, die een vlucht had genomen sinds het succes van zijn Suite voor strijkers een jaar eerder. In 1892 speelde hij als tweede violist zelf mee in de première van zijn Eerste symfonie. Hoewel die symfonie vier jaar later veel succes had in Berlijn, bleef een echte internationale doorbraak uit. De Denen begonnen Nielsen als volksheld te beschouwen; zijn tweede opera Maskarade (1906) geldt als dé opera van Denemarken.

Toch heeft Nielsens muziek weinig typisch Deense elementen. Zeker zijn symfonische werk is doorgaans energiek, sterk ritmisch, harmonisch rusteloos. Noordse volksverhalen en -melodieën zijn afwezig. Soms roept zijn muziek wel ruimtelijke, pastorale Deense landschappen op, met grote contrasten tussen licht en donker. Maar dat heeft vooral een autobiografische achtergrond: het rurale landschap van zijn jeugd speelt een belangrijke rol in bijvoorbeeld Fynsk Forår (‘Voorjaar op Funen’, 1922) en het tweede deel van de Derde symfonie (1912). Nationalisme had daar voor Nielsen niets mee te maken. Niet voor niets zijn de vocale solo’s in de Derde woordloos: de boodschap is universeel. Nielsen wilde dat zijn muziek namens alle mensen sprak.

En zowaar: de Derde symfonie trok internationaal de aandacht. Op 28 april 1912, twee maanden na de première, debuteerde Nielsen ermee als dirigent bij het Concertgebouworkest, waarna hij ook in Duitsland, Zweden en Finland werd uitgenodigd.

  • Carl Nielsen

    Carl Nielsen

  • Carl Nielsen

    Carl Nielsen

Universeel pleidooi

De Vierde symfonie, ‘Het onuitwisbare’ uit 1916 was nog succesvoller, en zou uitgroeien tot Nielsens meest gespeelde symfonie. In 1920 dirigeerde hij het werk bij zijn tweede bezoek aan het Concertgebouworkest. Het Nederlandse publiek hoorde geen spoor meer van de milde Noordse ­Romantiek van Gade, Grieg en andere Scandinavische componisten. Tegen de achtergrond van de Eerste Wereld­oorlog had Nielsen met dit werk een krachtig universeel pleidooi voor menselijkheid geschapen. Dramatisch hoogtepunt is het duet – of beter: duel – tussen twee paukenisten.

In deze periode speelde Nielsen een grote rol bij de herwaardering van oude Deense volksliederen, juist door ze te ontdoen van hun romantische inkleding. Om de liederen op een zo authentiek mogelijke wijze onder de aandacht te brengen, publiceerde hij in 1917 samen met collega Thomas Laub een invloedrijke bundel volksliedjes. Ook zou hij in latere jaren veel eenvoudige, op volksmuziek geïnspireerde liederen schrijven, die in eigen land nog altijd een vaderlandslievende snaar raken.

‘Als er ooit muziek van een andere planeet bestond, dan is dit het wel’

Zijn symfonische muziek bleef daar echter los van staan. Die werd alleen maar persoonlijker en raakte ver verwijderd van folklore. ‘Als er ooit muziek van een andere planeet bestond, dan is dit het wel’, schreef de Britse musicoloog Robert Layton over Nielsens late werk.

Framing

Na het voltooien van zijn Zesde symfonie – zijn laatste – in 1925 toonde Nielsen zich teleurgesteld in het feit dat zijn oeuvre in een nationalistisch licht werd gezien. ‘Niets is desastreuzer voor muziek dan nationalisme’, vond hij. Dat Nielsen desondanks nog altijd geldt als een nationaal symbool, en zijn muziek als ‘typisch Deens’, is onder meer een resultaat van de negentiende-eeuwse retoriek die tot lang na de Tweede Wereldoorlog nog bleef bepalen hoe componisten werden gezien. Tegenwoordig zouden we zeggen: Nielsen is geframed als nationalist.

Nielsen is geframed als natio­nalist

Er speelt nog iets anders mee. Volgens de musicologe Sarah ­Gutsche-Miller is zijn zo persoonlijke stijl juist de muziek van Denemarken gewórden doordat ze door jongere componisten werd overgenomen. ‘Omdat Nielsens composities […] een belangrijke impact hadden op veel Scandinavische componisten in de eerste helft van de twintigste eeuw, werd zijn symfonische stijl en klank geassocieerd met Scandinavië; de Noordse eigenschappen van Nielsens muziek waren deels een latere attributie of constructie.’ Zo maakte hij school, tegen zijn zin.

Moegestreden

Dat Nielsen in eigen land op handen werd gedragen, ervoer hij als een belemmering van zijn internationale erkenning. Daarnaast kende zijn leven veel persoonlijke tegenslagen. Moegestreden schreef hij in een krantenartikel ter gelegenheid van de festiviteiten rond zijn zestigste verjaardag: ‘Als ik mijn leven over zou kunnen doen, zou ik elke gedachte aan Kunst uit mijn hoofd bannen en me laten opleiden tot handelaar, of een ander nuttig vak leren dat tot zichtbare resultaten leidt. Wat levert het mij op dat de hele wereld me erkent, maar zich uit de voeten maakt en me met mijn koopwaar laat zitten totdat alles instort en ik tot mijn schande ontdek dat ik heb geleefd als een domme dromer […]. Nee, het is geen benijdenswaardig lot een kunstenaar te zijn.’

Universeel pleidooi

De Vierde symfonie, ‘Het onuitwisbare’ uit 1916 was nog succesvoller, en zou uitgroeien tot Nielsens meest gespeelde symfonie. In 1920 dirigeerde hij het werk bij zijn tweede bezoek aan het Concertgebouworkest. Het Nederlandse publiek hoorde geen spoor meer van de milde Noordse ­Romantiek van Gade, Grieg en andere Scandinavische componisten. Tegen de achtergrond van de Eerste Wereld­oorlog had Nielsen met dit werk een krachtig universeel pleidooi voor menselijkheid geschapen. Dramatisch hoogtepunt is het duet – of beter: duel – tussen twee paukenisten.

In deze periode speelde Nielsen een grote rol bij de herwaardering van oude Deense volksliederen, juist door ze te ontdoen van hun romantische inkleding. Om de liederen op een zo authentiek mogelijke wijze onder de aandacht te brengen, publiceerde hij in 1917 samen met collega Thomas Laub een invloedrijke bundel volksliedjes. Ook zou hij in latere jaren veel eenvoudige, op volksmuziek geïnspireerde liederen schrijven, die in eigen land nog altijd een vaderlandslievende snaar raken.

‘Als er ooit muziek van een andere planeet bestond, dan is dit het wel’

Zijn symfonische muziek bleef daar echter los van staan. Die werd alleen maar persoonlijker en raakte ver verwijderd van folklore. ‘Als er ooit muziek van een andere planeet bestond, dan is dit het wel’, schreef de Britse musicoloog Robert Layton over Nielsens late werk.

Framing

Na het voltooien van zijn Zesde symfonie – zijn laatste – in 1925 toonde Nielsen zich teleurgesteld in het feit dat zijn oeuvre in een nationalistisch licht werd gezien. ‘Niets is desastreuzer voor muziek dan nationalisme’, vond hij. Dat Nielsen desondanks nog altijd geldt als een nationaal symbool, en zijn muziek als ‘typisch Deens’, is onder meer een resultaat van de negentiende-eeuwse retoriek die tot lang na de Tweede Wereldoorlog nog bleef bepalen hoe componisten werden gezien. Tegenwoordig zouden we zeggen: Nielsen is geframed als nationalist.

Nielsen is geframed als natio­nalist

Er speelt nog iets anders mee. Volgens de musicologe Sarah ­Gutsche-Miller is zijn zo persoonlijke stijl juist de muziek van Denemarken gewórden doordat ze door jongere componisten werd overgenomen. ‘Omdat Nielsens composities […] een belangrijke impact hadden op veel Scandinavische componisten in de eerste helft van de twintigste eeuw, werd zijn symfonische stijl en klank geassocieerd met Scandinavië; de Noordse eigenschappen van Nielsens muziek waren deels een latere attributie of constructie.’ Zo maakte hij school, tegen zijn zin.

Moegestreden

Dat Nielsen in eigen land op handen werd gedragen, ervoer hij als een belemmering van zijn internationale erkenning. Daarnaast kende zijn leven veel persoonlijke tegenslagen. Moegestreden schreef hij in een krantenartikel ter gelegenheid van de festiviteiten rond zijn zestigste verjaardag: ‘Als ik mijn leven over zou kunnen doen, zou ik elke gedachte aan Kunst uit mijn hoofd bannen en me laten opleiden tot handelaar, of een ander nuttig vak leren dat tot zichtbare resultaten leidt. Wat levert het mij op dat de hele wereld me erkent, maar zich uit de voeten maakt en me met mijn koopwaar laat zitten totdat alles instort en ik tot mijn schande ontdek dat ik heb geleefd als een domme dromer […]. Nee, het is geen benijdenswaardig lot een kunstenaar te zijn.’

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.