Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
achtergrond

De unieke stem van Luigi Dallapiccola

door Carine Alders
26 sep. 2022 26 september 2022

Partita was de grote internationale doorbraak van de Italiaanse componist Luigi Dallapiccola. Maar na 1945 raakte het werk in de vergetelheid. Onterecht, vindt dirigent Gianandrea Noseda. ‘Dallapiccola is een belangrijke figuur in de Italiaanse klassieke muziek.’ Waarom?

Hoewel hij een centrale schakel in de muziek­geschiedenis van zijn land is, werd Luigi Dallapiccola niet bepaald in het culturele hart van Italië geboren. Als er een trein stopte, moest de conducteur in drie talen de halte omroepen: Mitterburg! Pazin! Pisino! Dallapiccola’s geboortestreek Istrië lag in 1904 in het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk, het gezin maakte deel uit van een kleine Italiaanse minderheid.

Toen tien jaar later de Eerste Wereldoorlog uitbrak, werd vader Pio – Italiaans nationalist en daarom onbetrouwbaar onderdaan – ontslagen als hoofd van het gymnasium en moest het gezin gedwongen verhuizen naar Graz. En zo waren de eerste opera’s die de tiener Luigi zag niet de Italiaanse klassiekers van Verdi of Puccini, maar Wagner, Mozart en Weber. Na de oorlog werd Pisino Italiaans, het gezin keerde terug en Luigi vervolgde zijn muzikale opleiding in Triëst, waar hij niet alleen de muziek van Debussy leerde kennen, maar ook de oude Italiaanse polyfonisten.

In 1922 vertrok de jonge musicus-­in-wording naar Florence, maar tot zijn schrik vond hij daar niet het bruisende centrum van de nieuwste muzikale ontwikkelingen waar hij van gedroomd had. ‘De stad Florence is doof voor muziek’, klaagde hij. Met de nodige overdrijving, want door de uitvoering van Schönbergs Pierrot Lunaire in datzelfde Florence, georganiseerd door de Vereniging voor Nieuwe Muziek van Alfredo Casella en gedirigeerd door Schönberg zelf, besloot Dallapiccola componist te worden.

Hoewel hij een centrale schakel in de muziek­geschiedenis van zijn land is, werd Luigi Dallapiccola niet bepaald in het culturele hart van Italië geboren. Als er een trein stopte, moest de conducteur in drie talen de halte omroepen: Mitterburg! Pazin! Pisino! Dallapiccola’s geboortestreek Istrië lag in 1904 in het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk, het gezin maakte deel uit van een kleine Italiaanse minderheid.

Toen tien jaar later de Eerste Wereldoorlog uitbrak, werd vader Pio – Italiaans nationalist en daarom onbetrouwbaar onderdaan – ontslagen als hoofd van het gymnasium en moest het gezin gedwongen verhuizen naar Graz. En zo waren de eerste opera’s die de tiener Luigi zag niet de Italiaanse klassiekers van Verdi of Puccini, maar Wagner, Mozart en Weber. Na de oorlog werd Pisino Italiaans, het gezin keerde terug en Luigi vervolgde zijn muzikale opleiding in Triëst, waar hij niet alleen de muziek van Debussy leerde kennen, maar ook de oude Italiaanse polyfonisten.

In 1922 vertrok de jonge musicus-­in-wording naar Florence, maar tot zijn schrik vond hij daar niet het bruisende centrum van de nieuwste muzikale ontwikkelingen waar hij van gedroomd had. ‘De stad Florence is doof voor muziek’, klaagde hij. Met de nodige overdrijving, want door de uitvoering van Schönbergs Pierrot Lunaire in datzelfde Florence, georganiseerd door de Vereniging voor Nieuwe Muziek van Alfredo Casella en gedirigeerd door Schönberg zelf, besloot Dallapiccola componist te worden.

  • Luigi Dallapiccola in 1926

    Luigi Dallapiccola in 1926

  • Gianandrea Noseda op de bok bij het Concertgebouworkest

    januari 2021, foto: Milagro Elstak

    Gianandrea Noseda op de bok bij het Concertgebouworkest

    januari 2021, foto: Milagro Elstak

  • Luigi Dallapiccola in 1926

    Luigi Dallapiccola in 1926

  • Gianandrea Noseda op de bok bij het Concertgebouworkest

    januari 2021, foto: Milagro Elstak

    Gianandrea Noseda op de bok bij het Concertgebouworkest

    januari 2021, foto: Milagro Elstak

Par­tita (1930-32) was Dallapiccola’s eerste compositie voor orkest. De première vond plaats in Florence op 2 april 1934, tijdens een festival van de International Society for Contemporary Music. Dallapiccola was verreweg de jongste componist op het programma. Gianandrea Noseda over dit vroege orkestwerk: ‘Het is heel vakkundig geschreven, ook in architectonische zin. Je krijgt niet de indruk dat dit het eerste orkestwerk is dat Dallapiccola componeerde, zijn hand van componeren is al heel vast.’

Vocale expressie

‘Italië wordt altijd gezien als een land van opera­componisten. Maar eigenlijk hadden we in de twintigste eeuw een fantastische groep componisten van orkestmuziek, te beginnen met de generatie van Respighi, Casella en Malipiero. Vervolgens de generatie van Dallapiccola, Ghedini en Petrassi, en de daaropvolgende generatie van Maderna, Nono, Berio. Maar dat wil niet zeggen dat deze componisten los staan van de operatraditie. Ze componeerden ook opera’s en het vocale element is in hun instrumentale muziek zeer aanwezig. Er is altijd een noodzaak om te zingen, zelfs zonder stem, een noodzaak tot expressiviteit, om de instrumentale lijnen als vocale lijnen te zien.

‘Er is altijd een noodzaak om te zingen, zelfs zonder stem’

Zelfs als Dallapiccola later twaalftoonstechniek gebruikt (ofwel dodecafonie), past hij deze zeer expressief toe. Zijn latere Variaties voor orkest zijn totaal dodecafonisch, maar je voelt een verbinding met bijvoorbeeld een lamentatie uit de Barok, de expressieve versieringen met halve tonen. Er is altijd een communicatief element, zijn muziek is altijd een taal van emoties. Misschien is dat toch de Italiaanse achtergrond van Dallapiccola.’

‘Ik denk dat je kunt zeggen dat Dallapiccola dit belang van communicatie tussen componist en publiek, voortbouwend op oude tradities, doorgegeven heeft aan de volgende generatie. Bruno Maderna heeft ook muziek uit het verleden georkestreerd, zoals het fantastische Music of Gaiety (1970), gebaseerd op Engelse virginaalmuziek uit de zeventiende eeuw. En dat geldt ook voor Luciano Berio, die zich niet alleen liet inspireren door Bachs Die Kunst der Fuge, maar ook door The Beatles.’

Internationaal aanzien

Mede dankzij het succes van Par­tita opende zich een internatio­naal podium voor Dallapiccola. Op 29 maart 1935 klonk zijn muziek in Amsterdam, op een concert van de Nederlandse Vereniging voor Hedendaagse Muziek. De Nederlandse zangeres Ré Koster zong de sopraanpartij in het Divertimento in Quattro Esercize en in september van dat jaar maakte ze deel uit van het ensemble dat dit werk onder leiding van Casella uitvoerde tijdens het festival voor moderne muziek in Praag. Een andere Nederlandse zangeres, Hélène Ludolph, zong dezelfde sopraanpartij bij de Britse première voor de BBC.

‘Dallapiccola’s muziek was lang van het podium verbannen’

Gianandrea Noseda begrijpt wel dat er een klik was tussen de Nederlandse zangeressen en de muziek van Dallapiccola: ‘Zijn muziek heeft een element van spirituele puurheid, een combinatie van protestant en katholiek. Aan de ene kant de serieuze ernst en tegelijk brengt hij er een zekere lichtheid in. Het zou kunnen dat dat juist Noord-Europese mensen aanspreekt. Een element van discipline, in combinatie met momenten van absolute extraversie. In Dallapiccola vind je beide elementen.’

Vergetelheid

Ondanks de succesvolle uitvoering van Par­tita in het Italië van voor de oorlog, raakte het werk na 1945 in de vergetelheid, op enkele uitvoeringen door de Italiaanse radio-orkesten in de late jaren 1950 na.

Volgens Noseda heeft het met het fascisme te maken: ‘Het probleem met de periode die we in Italië de ‘Ventennio’ noemen, de twintig jaar dat het fascisme regeerde, is dat alle muziek uit die tijd op een zijspoor gezet is.’ Dit lot trof ook de muziek van Ottorino Respighi, een componist die louter om zijn muzikale voorkeuren van fascisme beticht werd. Hij bouwde net als Dallapiccola voort op oude tradities. Noseda: ‘Metamor­phoseon is een thema met variaties op twaalf Gregoriaanse kerktoonladders en werd in dezelfde periode geschreven als Par­tita. Ook deze muziek was lang van het podium verbannen.’

Par­tita (1930-32) was Dallapiccola’s eerste compositie voor orkest. De première vond plaats in Florence op 2 april 1934, tijdens een festival van de International Society for Contemporary Music. Dallapiccola was verreweg de jongste componist op het programma. Gianandrea Noseda over dit vroege orkestwerk: ‘Het is heel vakkundig geschreven, ook in architectonische zin. Je krijgt niet de indruk dat dit het eerste orkestwerk is dat Dallapiccola componeerde, zijn hand van componeren is al heel vast.’

Vocale expressie

‘Italië wordt altijd gezien als een land van opera­componisten. Maar eigenlijk hadden we in de twintigste eeuw een fantastische groep componisten van orkestmuziek, te beginnen met de generatie van Respighi, Casella en Malipiero. Vervolgens de generatie van Dallapiccola, Ghedini en Petrassi, en de daaropvolgende generatie van Maderna, Nono, Berio. Maar dat wil niet zeggen dat deze componisten los staan van de operatraditie. Ze componeerden ook opera’s en het vocale element is in hun instrumentale muziek zeer aanwezig. Er is altijd een noodzaak om te zingen, zelfs zonder stem, een noodzaak tot expressiviteit, om de instrumentale lijnen als vocale lijnen te zien.

‘Er is altijd een noodzaak om te zingen, zelfs zonder stem’

Zelfs als Dallapiccola later twaalftoonstechniek gebruikt (ofwel dodecafonie), past hij deze zeer expressief toe. Zijn latere Variaties voor orkest zijn totaal dodecafonisch, maar je voelt een verbinding met bijvoorbeeld een lamentatie uit de Barok, de expressieve versieringen met halve tonen. Er is altijd een communicatief element, zijn muziek is altijd een taal van emoties. Misschien is dat toch de Italiaanse achtergrond van Dallapiccola.’

‘Ik denk dat je kunt zeggen dat Dallapiccola dit belang van communicatie tussen componist en publiek, voortbouwend op oude tradities, doorgegeven heeft aan de volgende generatie. Bruno Maderna heeft ook muziek uit het verleden georkestreerd, zoals het fantastische Music of Gaiety (1970), gebaseerd op Engelse virginaalmuziek uit de zeventiende eeuw. En dat geldt ook voor Luciano Berio, die zich niet alleen liet inspireren door Bachs Die Kunst der Fuge, maar ook door The Beatles.’

Internationaal aanzien

Mede dankzij het succes van Par­tita opende zich een internatio­naal podium voor Dallapiccola. Op 29 maart 1935 klonk zijn muziek in Amsterdam, op een concert van de Nederlandse Vereniging voor Hedendaagse Muziek. De Nederlandse zangeres Ré Koster zong de sopraanpartij in het Divertimento in Quattro Esercize en in september van dat jaar maakte ze deel uit van het ensemble dat dit werk onder leiding van Casella uitvoerde tijdens het festival voor moderne muziek in Praag. Een andere Nederlandse zangeres, Hélène Ludolph, zong dezelfde sopraanpartij bij de Britse première voor de BBC.

‘Dallapiccola’s muziek was lang van het podium verbannen’

Gianandrea Noseda begrijpt wel dat er een klik was tussen de Nederlandse zangeressen en de muziek van Dallapiccola: ‘Zijn muziek heeft een element van spirituele puurheid, een combinatie van protestant en katholiek. Aan de ene kant de serieuze ernst en tegelijk brengt hij er een zekere lichtheid in. Het zou kunnen dat dat juist Noord-Europese mensen aanspreekt. Een element van discipline, in combinatie met momenten van absolute extraversie. In Dallapiccola vind je beide elementen.’

Vergetelheid

Ondanks de succesvolle uitvoering van Par­tita in het Italië van voor de oorlog, raakte het werk na 1945 in de vergetelheid, op enkele uitvoeringen door de Italiaanse radio-orkesten in de late jaren 1950 na.

Volgens Noseda heeft het met het fascisme te maken: ‘Het probleem met de periode die we in Italië de ‘Ventennio’ noemen, de twintig jaar dat het fascisme regeerde, is dat alle muziek uit die tijd op een zijspoor gezet is.’ Dit lot trof ook de muziek van Ottorino Respighi, een componist die louter om zijn muzikale voorkeuren van fascisme beticht werd. Hij bouwde net als Dallapiccola voort op oude tradities. Noseda: ‘Metamor­phoseon is een thema met variaties op twaalf Gregoriaanse kerktoonladders en werd in dezelfde periode geschreven als Par­tita. Ook deze muziek was lang van het podium verbannen.’

  • Luigi Dallapiccola

    Luigi Dallapiccola

  • Luigi Dallapiccola

    Luigi Dallapiccola

Dallapiccola’s beschermheer Casella viel compleet uit de gratie omdat hij zich niet op tijd en duidelijk had uitgesproken tegen het fascisme. Ook al heeft Dallapiccola zich er wel krachtig tegen uitgesproken, alleen al het feit dat Par­tita in die periode gecomponeerd is, betekende dat de muziek na de oorlog besmet was. Nu hebben we voldoende afstand van deze periode en kunnen we ons concentreren op de muziek.’

Zijn latere stijl

Misschien lag het naar de achtergrond verdwijnen van Par­tita ook aan Dallapiccola zelf. Zijn muzikale taal had zich na de oorlog verder ontwikkeld. Hij was de eerste Italiaanse componist die het twaalftoonssysteem volledig omarmde. Zijn opera Il prigioniero – begonnen in de oorlog uit protest – schreef hij volledig met behulp van deze techniek.

Noseda beaamt de mogelijkheid: ‘Ik denk dat zijn muzikale taal ook steeds geraffineerder werd, zonder het expressieve element te verliezen. De muziek werd transparanter, minder uitbundig en minder vol van Caravaggio-kleuren, een meer verfijnde stijl. Je zou de latere stijl gedistilleerd kunnen noemen, zoals grappa. Zijn laatste werken zijn het meest intens, kernachtig, zonder franje. Wat hij met zijn muziek wilde zeggen was zo specifiek, hij kon het maar op één manier in klank vertalen. Natuurlijk maakte hij een ontwikkeling door, maar het blijft altijd de unieke stem van Dallapiccola, van het eerste werk Par­tita tot het laatste werk dat hij componeerde.’

Gianandrea dirigeert én vertelt alles over Dallapiccola’s Par­tita op 13 en 14 oktober tijdens Concertgebouworkest In Depth.

Meer over het programma in dit interview met Noseda.

Dallapiccola’s beschermheer Casella viel compleet uit de gratie omdat hij zich niet op tijd en duidelijk had uitgesproken tegen het fascisme. Ook al heeft Dallapiccola zich er wel krachtig tegen uitgesproken, alleen al het feit dat Par­tita in die periode gecomponeerd is, betekende dat de muziek na de oorlog besmet was. Nu hebben we voldoende afstand van deze periode en kunnen we ons concentreren op de muziek.’

Zijn latere stijl

Misschien lag het naar de achtergrond verdwijnen van Par­tita ook aan Dallapiccola zelf. Zijn muzikale taal had zich na de oorlog verder ontwikkeld. Hij was de eerste Italiaanse componist die het twaalftoonssysteem volledig omarmde. Zijn opera Il prigioniero – begonnen in de oorlog uit protest – schreef hij volledig met behulp van deze techniek.

Noseda beaamt de mogelijkheid: ‘Ik denk dat zijn muzikale taal ook steeds geraffineerder werd, zonder het expressieve element te verliezen. De muziek werd transparanter, minder uitbundig en minder vol van Caravaggio-kleuren, een meer verfijnde stijl. Je zou de latere stijl gedistilleerd kunnen noemen, zoals grappa. Zijn laatste werken zijn het meest intens, kernachtig, zonder franje. Wat hij met zijn muziek wilde zeggen was zo specifiek, hij kon het maar op één manier in klank vertalen. Natuurlijk maakte hij een ontwikkeling door, maar het blijft altijd de unieke stem van Dallapiccola, van het eerste werk Par­tita tot het laatste werk dat hij componeerde.’

Gianandrea dirigeert én vertelt alles over Dallapiccola’s Par­tita op 13 en 14 oktober tijdens Concertgebouworkest In Depth.

Meer over het programma in dit interview met Noseda.

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.