Dmitri Sjostakovitsj en zijn muzikale vrienden
door Piet De Loof 15 apr. 2024 15 april 2024
Veel grote componisten hadden hun uitverkoren solisten. Die stonden hen bij met raad en daad en de muziek werd hen soms letterlijk op het lijf geschreven. Ook Dmitri Sjostakovitsj had zijn favorieten, maar liet zich zelden door hen leiden, net zomin als door de Sovjetautoriteiten. Alleen hijzelf hield zijn pen vast.
Veelzeggend is de anekdote die Mstislav ‘Slava’ Rostropovitsj meermaals smakelijk opdiste. De cellist (tevens dirigent) had de aandacht van Sjostakovitsj getrokken met uitmuntende vertolkingen van diens Cellosonate en droomde ervan ooit een celloconcert van de meester als eerste te mogen uitvoeren. Toen ‘Slava’ ging skiën met Nina, de vrouw van de componist, zag hij zijn kans schoon. ‘Wat kan ik nog meer doen om de meester ervan te overtuigen een celloconcert voor mij te schrijven?’, vroeg hij. Nina gaf een simpele maar gouden raad: ‘Hem er vooral niet om vragen.’
Rostropovitsj kreeg zijn celloconcert in 1959 en nee, hij had er niet om hoeven vragen. Integendeel, het was Sjostakovitsj die de cellist bijna smeekte of hij zijn Eerste celloconcert alstublieft aan hem mocht opdragen. Waarna Rostropovitsj zich opsloot in een hotelkamer en in drie dagen tijd de solopartij uit het hoofd leerde. Het ontzag van de componist voor de cellist was groot – voor de metronoomaanduidingen op de partituur zou hij zich baseren op zijn uitvoeringen. Rostropovitsj was een van die topmuzikanten voor wie Sjostakovitsj enorm respect toonde, op het dweperige af, maar zonder zich te laten leiden door hun vragen of opdrachten. Hij bleef baas in eigen partituur.
Het Eerste celloconcert volgt de krijtlijnen van het Eerste vioolconcert, dat Sjostakovitsj tien jaar eerder schreef voor David Oistrach. De twee hadden elkaar uitgebreid leren kennen in 1935, toen ze als lid van een elitegroepje sovjet-musici op tournee waren in Turkije. Het klikte meteen. Zoon Igor Oistrach schreef daarover: ‘Ze behoorden tot een generatie die je zou kunnen omschrijven als de scheppers van de Sovjet-muziekcultuur. Wat hen, behalve wederzijdse bewondering, ook verbond, waren gelijkaardige karaktertrekken, zoals een volledige overgave aan de kunst, een compromisloze houding en een extreem sterk plichtsbesef.’
In 1948 nodigde Sjostakovitsj de violist uit om zijn pas voltooide Eerste vioolconcert te laten horen. Oistrach had er vooraf geen noot van gezien. Sjostakovitsj ging nog liever te rade bij een compositiestudent van hem, Veniamin Basner, van oorsprong violist. In de biografie van Elizabeth Wilson getuigt Basner hoe Sjostakovitsj hem terloops vroeg om enkele dubbelgrepen en octaven uit te proberen – Basner bestierf het van de zenuwen. Later woonde Basner elke repetitie voor de première bij: ‘Ik herinner me hoe Oistrach de componist vroeg om na de enorme cadens op het eind van het derde deel minstens de eerste acht maten van het slotdeel aan het orkest te laten. ‘Zodat ik toch even het zweet van mijn voorhoofd kan wissen.’ Meteen zei Sjostakovitsj: ‘Natuurlijk, natuurlijk, waarom heb ik er niet aan gedacht.’ (…) Sjostakovitsj hield rekening met elke redelijke vraag van een solist. Anderzijds weigerde hij pertinent om iets te veranderen dat de structuur van het werk zou aantasten. Ik ben zeker dat hij nooit één enkele maat uit een symfonie heeft geschrapt.’
Veelzeggend is de anekdote die Mstislav ‘Slava’ Rostropovitsj meermaals smakelijk opdiste. De cellist (tevens dirigent) had de aandacht van Sjostakovitsj getrokken met uitmuntende vertolkingen van diens Cellosonate en droomde ervan ooit een celloconcert van de meester als eerste te mogen uitvoeren. Toen ‘Slava’ ging skiën met Nina, de vrouw van de componist, zag hij zijn kans schoon. ‘Wat kan ik nog meer doen om de meester ervan te overtuigen een celloconcert voor mij te schrijven?’, vroeg hij. Nina gaf een simpele maar gouden raad: ‘Hem er vooral niet om vragen.’
Rostropovitsj kreeg zijn celloconcert in 1959 en nee, hij had er niet om hoeven vragen. Integendeel, het was Sjostakovitsj die de cellist bijna smeekte of hij zijn Eerste celloconcert alstublieft aan hem mocht opdragen. Waarna Rostropovitsj zich opsloot in een hotelkamer en in drie dagen tijd de solopartij uit het hoofd leerde. Het ontzag van de componist voor de cellist was groot – voor de metronoomaanduidingen op de partituur zou hij zich baseren op zijn uitvoeringen. Rostropovitsj was een van die topmuzikanten voor wie Sjostakovitsj enorm respect toonde, op het dweperige af, maar zonder zich te laten leiden door hun vragen of opdrachten. Hij bleef baas in eigen partituur.
Het Eerste celloconcert volgt de krijtlijnen van het Eerste vioolconcert, dat Sjostakovitsj tien jaar eerder schreef voor David Oistrach. De twee hadden elkaar uitgebreid leren kennen in 1935, toen ze als lid van een elitegroepje sovjet-musici op tournee waren in Turkije. Het klikte meteen. Zoon Igor Oistrach schreef daarover: ‘Ze behoorden tot een generatie die je zou kunnen omschrijven als de scheppers van de Sovjet-muziekcultuur. Wat hen, behalve wederzijdse bewondering, ook verbond, waren gelijkaardige karaktertrekken, zoals een volledige overgave aan de kunst, een compromisloze houding en een extreem sterk plichtsbesef.’
In 1948 nodigde Sjostakovitsj de violist uit om zijn pas voltooide Eerste vioolconcert te laten horen. Oistrach had er vooraf geen noot van gezien. Sjostakovitsj ging nog liever te rade bij een compositiestudent van hem, Veniamin Basner, van oorsprong violist. In de biografie van Elizabeth Wilson getuigt Basner hoe Sjostakovitsj hem terloops vroeg om enkele dubbelgrepen en octaven uit te proberen – Basner bestierf het van de zenuwen. Later woonde Basner elke repetitie voor de première bij: ‘Ik herinner me hoe Oistrach de componist vroeg om na de enorme cadens op het eind van het derde deel minstens de eerste acht maten van het slotdeel aan het orkest te laten. ‘Zodat ik toch even het zweet van mijn voorhoofd kan wissen.’ Meteen zei Sjostakovitsj: ‘Natuurlijk, natuurlijk, waarom heb ik er niet aan gedacht.’ (…) Sjostakovitsj hield rekening met elke redelijke vraag van een solist. Anderzijds weigerde hij pertinent om iets te veranderen dat de structuur van het werk zou aantasten. Ik ben zeker dat hij nooit één enkele maat uit een symfonie heeft geschrapt.’
Sjostakovitsj voltooide het Eerste vioolconcert in 1948, op het moment dat de Zjdanov-doctrine de Sovjet-componisten in een wurggreep hield. Die dicteerde dat muziek het volk moest dienen en niet moeilijk of experimenteel mocht zijn. Sjostakovitsj was een van de grote namen die onder vuur kwam te liggen. Daardoor zou het vioolconcert pas zeven jaar later zijn première beleven, zeven jaren waarin Sjostakovitsj zich wél door Oistrach liet adviseren en hij het concert herzag, zeven jaren waarin hij zichzelf en zijn familie van levensonderhoud voorzag door het schrijven van patriottische cantates.
Het brengt ons bij de aloude discussie over wie Sjostakovitsj nu écht was: een gladde collaborateur die erin slaagde om uit de vuurlinie te blijven, of een dissident die in zijn composities met cynische muzikale grapjes het regime belachelijk maakte. ‘Geen van beide’, zegt Francis Maes. Hij is hoogleraar muziekgeschiedenis aan de Universiteit Gent en auteur van het standaardwerk Geschiedenis van de Russische muziek: van Glinka tot Sjostakovitsj (Sun, 2006). ‘Over Sjostakovitsj ontstond eind vorige eeuw het beeld van een verbitterde dissident, gebukt onder de dreiging en de machinaties van het Sovjetregime. Dat beeld is intussen gecorrigeerd. Natuurlijk heeft hij aan het begin van zijn carrière werken in opdracht geschreven, maar vanaf zijn mature periode staat hij echt op zijn creatieve autonomie. En die mature periode begint bij hem vroeg: eigenlijk al vanaf zijn cellosonate, toen hij nog geen dertig was. Sjostakovitsj was geen componist die voortdurend componeerde vanuit een politiek bewustzijn – zo was hij niet. Dat is ongetwijfeld gebeurd, maar vaak is het ook het gevolg van onze eigen invulling. Neem nu de Negende symfonie. De oorlog is gedaan, iedereen verwacht een triomfantelijke ‘negende’, maar nee: hij schrijft iets helemaal anders. Was dat een provocatie? Ik denk het niet. Het was gewoon waar zijn creatieve energie op dat moment toe had geleid. Sjostakovitsj was in de eerste plaats een volbloed musicus, die het levende podium zocht. Hij had nood aan een diepgaande connectie met – vaak jongere – muzikanten en liet zich door hen inspireren.’
Het meest treffende voorbeeld van zo’n vruchtbare samenwerking was die met het Beethoven Kwartet. Sjostakovitsj ontmoette de vier in 1938, toen ze in Moskou zijn Eerste strijkkwartet speelden. Het was het begin van een decennialange samenwerking en een hechte vriendschap. Het Beethoven Kwartet zou zo goed als alle kwartetten voor het eerst uitvoeren: van nummer 2 tot nummer 14. Toen cellist Sergei Shirinsky stierf tijdens de repetities voor het Vijftiende strijkkwartet, moest een ander kwartet invallen. Hoezeer de componist aan de vier strijkers verknocht was, mag blijken uit het feit dat hij verschillende kwartetten aan een van de vier leden opdroeg. Met die vier muzikanten kon Sjostakovitsj muzikaal alles bereiken wat hij wilde en ze waren hem dan ook ontzettend dierbaar. Altviolist Fyodor Drushnin, in 1964 bij het kwartet gekomen, herinnert zich hoe de repetities meestal plaatsvonden bij de eerste violist thuis, of bij Sjostakovitsj thuis – in hetzelfde appartementenblok: ‘De relaxte sfeer had een weldadig effect op Dmitri. Hij was kalm en geconcentreerd, glimlachte, was altijd in voor een grap. Als hij onder vreemden was, was hij vaak erg gespannen. Zijn lichaam trilde, zijn mond kreeg iets droevigs en zijn ogen straalden zo’n beklemmende tragische energie uit dat hij er bijna angstaanjagend uitzag’, schrijft de altist met enige zin voor dramatiek.
Minder bekend was de hechte band met dirigent Jevgeni Mravinsky. Amper 34 jaar oud dirigeerde hij de première van Sjostakovitsj’ Vijfde symfonie. Een heikele kwestie, aangezien de componist na de opera Lady Macbeth van Mtsensk en zijn Vierde symfonie uit de gratie was gevallen. Voor Mravinsky was het als opkomend dirigent aan het hoofd van het Filharmonisch Orkest van Leningrad evenmin een peulenschil, maar hij was wel de man om het te doen. Hij had al nauw samengewerkt met de componist en stond hoog aangeschreven bij het establishment. Wie kon deze symfonie beter brengen dan hij, dit ‘antwoord van een sovjetkunstenaar op gerechtvaardigde kritiek’, zoals de dubbelzinnige ondertitel luidde. De triomfantelijke première van de Vijfde was voor Mravinsky het begin van maar liefst vijftig jaar chef-dirigentschap van het Filharmonisch Orkest van Leningrad. Nog altijd wordt hij vereenzelvigd met de Vijfde symfonie – luister naar een opname en je begrijpt waarom. Na de Vijfde zou hij nog verschillende symfonieën van Sjostakovitsj voor het eerst uitvoeren, het toont aan hoeveel vertrouwen de componist en de dirigent in elkaar hadden. Net als bij Rostropovitsj, Oistrach en het Beethoven Kwartet is dat het sleutelwoord: vertrouwen in het genie van de componist, die op zijn beurt zijn werk toevertrouwde aan de topmusici die het alle eer aandeden.
Sjostakovitsj voltooide het Eerste vioolconcert in 1948, op het moment dat de Zjdanov-doctrine de Sovjet-componisten in een wurggreep hield. Die dicteerde dat muziek het volk moest dienen en niet moeilijk of experimenteel mocht zijn. Sjostakovitsj was een van de grote namen die onder vuur kwam te liggen. Daardoor zou het vioolconcert pas zeven jaar later zijn première beleven, zeven jaren waarin Sjostakovitsj zich wél door Oistrach liet adviseren en hij het concert herzag, zeven jaren waarin hij zichzelf en zijn familie van levensonderhoud voorzag door het schrijven van patriottische cantates.
Het brengt ons bij de aloude discussie over wie Sjostakovitsj nu écht was: een gladde collaborateur die erin slaagde om uit de vuurlinie te blijven, of een dissident die in zijn composities met cynische muzikale grapjes het regime belachelijk maakte. ‘Geen van beide’, zegt Francis Maes. Hij is hoogleraar muziekgeschiedenis aan de Universiteit Gent en auteur van het standaardwerk Geschiedenis van de Russische muziek: van Glinka tot Sjostakovitsj (Sun, 2006). ‘Over Sjostakovitsj ontstond eind vorige eeuw het beeld van een verbitterde dissident, gebukt onder de dreiging en de machinaties van het Sovjetregime. Dat beeld is intussen gecorrigeerd. Natuurlijk heeft hij aan het begin van zijn carrière werken in opdracht geschreven, maar vanaf zijn mature periode staat hij echt op zijn creatieve autonomie. En die mature periode begint bij hem vroeg: eigenlijk al vanaf zijn cellosonate, toen hij nog geen dertig was. Sjostakovitsj was geen componist die voortdurend componeerde vanuit een politiek bewustzijn – zo was hij niet. Dat is ongetwijfeld gebeurd, maar vaak is het ook het gevolg van onze eigen invulling. Neem nu de Negende symfonie. De oorlog is gedaan, iedereen verwacht een triomfantelijke ‘negende’, maar nee: hij schrijft iets helemaal anders. Was dat een provocatie? Ik denk het niet. Het was gewoon waar zijn creatieve energie op dat moment toe had geleid. Sjostakovitsj was in de eerste plaats een volbloed musicus, die het levende podium zocht. Hij had nood aan een diepgaande connectie met – vaak jongere – muzikanten en liet zich door hen inspireren.’
Het meest treffende voorbeeld van zo’n vruchtbare samenwerking was die met het Beethoven Kwartet. Sjostakovitsj ontmoette de vier in 1938, toen ze in Moskou zijn Eerste strijkkwartet speelden. Het was het begin van een decennialange samenwerking en een hechte vriendschap. Het Beethoven Kwartet zou zo goed als alle kwartetten voor het eerst uitvoeren: van nummer 2 tot nummer 14. Toen cellist Sergei Shirinsky stierf tijdens de repetities voor het Vijftiende strijkkwartet, moest een ander kwartet invallen. Hoezeer de componist aan de vier strijkers verknocht was, mag blijken uit het feit dat hij verschillende kwartetten aan een van de vier leden opdroeg. Met die vier muzikanten kon Sjostakovitsj muzikaal alles bereiken wat hij wilde en ze waren hem dan ook ontzettend dierbaar. Altviolist Fyodor Drushnin, in 1964 bij het kwartet gekomen, herinnert zich hoe de repetities meestal plaatsvonden bij de eerste violist thuis, of bij Sjostakovitsj thuis – in hetzelfde appartementenblok: ‘De relaxte sfeer had een weldadig effect op Dmitri. Hij was kalm en geconcentreerd, glimlachte, was altijd in voor een grap. Als hij onder vreemden was, was hij vaak erg gespannen. Zijn lichaam trilde, zijn mond kreeg iets droevigs en zijn ogen straalden zo’n beklemmende tragische energie uit dat hij er bijna angstaanjagend uitzag’, schrijft de altist met enige zin voor dramatiek.
Minder bekend was de hechte band met dirigent Jevgeni Mravinsky. Amper 34 jaar oud dirigeerde hij de première van Sjostakovitsj’ Vijfde symfonie. Een heikele kwestie, aangezien de componist na de opera Lady Macbeth van Mtsensk en zijn Vierde symfonie uit de gratie was gevallen. Voor Mravinsky was het als opkomend dirigent aan het hoofd van het Filharmonisch Orkest van Leningrad evenmin een peulenschil, maar hij was wel de man om het te doen. Hij had al nauw samengewerkt met de componist en stond hoog aangeschreven bij het establishment. Wie kon deze symfonie beter brengen dan hij, dit ‘antwoord van een sovjetkunstenaar op gerechtvaardigde kritiek’, zoals de dubbelzinnige ondertitel luidde. De triomfantelijke première van de Vijfde was voor Mravinsky het begin van maar liefst vijftig jaar chef-dirigentschap van het Filharmonisch Orkest van Leningrad. Nog altijd wordt hij vereenzelvigd met de Vijfde symfonie – luister naar een opname en je begrijpt waarom. Na de Vijfde zou hij nog verschillende symfonieën van Sjostakovitsj voor het eerst uitvoeren, het toont aan hoeveel vertrouwen de componist en de dirigent in elkaar hadden. Net als bij Rostropovitsj, Oistrach en het Beethoven Kwartet is dat het sleutelwoord: vertrouwen in het genie van de componist, die op zijn beurt zijn werk toevertrouwde aan de topmusici die het alle eer aandeden.