Dmitri Sjostakovitsj: Zesde symfonie
door Floris Don 13 mei 2022 13 mei 2022
Als een vreemde romp zonder hoofd, zo werd Dmitri Sjostakovitsj’ Zesde symfonie getypeerd. Maar zo gemutileerd is het werk niet, betoogt musicoloog Floris Don.
De Zesde symfonie van Dmitri Sjostakovitsj heeft een unieke, licht verwarrende vorm. Het begint episch met een groot opgezet langzaam deel, dat monumentale verwachtingen schept voor het vervolg. Maar ingelost worden die verwachtingen niet. Op dat broeierige Largo volgt namelijk een kort kleurrijk Scherzo, dan een net zo korte fuif-Finale, en daarna is het liedje alweer uit.
Waar zijn de grote emoties van het begin gebleven? Dreigende luchten worden verjaagd met zorgeloos vuurwerk, na dit ‘traag-sneller-snelst’ blijft de luisteraar in lichte consternatie achter. Had Sjostakovitsj zijn Zesde beëindigd met nog een extra deel, bijvoorbeeld een emotionerend Adagio waarin een gepaste catharsis plaatsvindt, dan was de opzet grotendeels gelijk geweest aan die andere Zesde, Tsjaikovski’s ‘Pathétique’ (die ook nog in dezelfde toonsoort, b klein, staat). Het had de populariteit van Sjostakovitsj’ Zesde wellicht geholpen.
Vrijwel meteen begon de kritiek over de aparte structuur
Niettemin was de ontvangst bij de eerste uitvoeringen in 1939 enthousiast, juist ook met dank aan de circusfinale. Dat deel moest dirigent Jevgeni Mravinski in het Conservatorium van Moskou op verzoek van het publiek herhalen. Al begon ook vrijwel meteen de kritiek over de aparte structuur: ‘een vreemde romp zonder hoofd’, zo beschreef men de ongebruikelijke opbouw, die een beetje elitair en wereldvreemd overkwam. Een heroïsch slot à la Sjostakovitsj’ Vijfde was dit bepaald niet.
Er werd zelfs een bijzondere vergadering belegd om over het werk te discussiëren – al bleef dit, in tegenstelling tot eerdere controverses rondom Sjostakovitsj, zonder verdere consequenties voor de componist. Dirigent Leopold Stokowski leidde de buitenlandse première in de Verenigde Staten, een plaatopname volgde. Successen genoeg. Totdat de Sovjet-Unie in 1941 in oorlog raakte met nazi-Duitsland, Sjostakovitsj zijn veel epischer Zevende symfonie ‘Leningrad’ componeerde inclusief triomfantelijke finale, er met de Achtste nóg een groots oorlogsmonument volgde. Ondertussen raakte die Zesde met zijn lengte van een halfuurtje ondergesneeuwd.
Maar wie de partituur nader bekijkt ontdekt een slimme samenhang tussen de drie delen. Elk deel heeft een ABAB-opzet, als een sonatevorm met twee thema’s in expositie en reprise waarbij de doorwerking ontbreekt. En motieven, in het Largo geïntroduceerd, keren later in bijna onherkenbare vorm weer terug. Neem de grandioze openingsmaten, waarvan de eerste vier noten ook elders in de symfonie een structurele rol spelen.
Fig. 1: De eerste vier noten zullen later een structurele rol spelen
Ook het motief van zeven noten in de violen – tweemaal drie stijgende noten met een triller ertussen – is het opmerken waard, zoals later zal blijken.
Fig. 2: Ook dit motief in de violen zal later terugkomen
Op beide motieven wordt gevarieerd, in passages vol ‘espressivo’-markeringen. Karakteristiek is de ruimte die Sjostakovitsj aan de meer exotische orkestinstrumenten geeft, zoals een prominente solo voor piccolo. Die wordt begeleid door contrafagot, terwijl middenstemmen in de blazers tijdelijk zwijgen. Een dergelijke contrastrijke instrumentatie is typisch Sjostakovitsj.
Fig. 3: Karakteristiek contrastrijke instrumentatie
Na een luide climax waar de trompet het beginmotief uitschreeuwt en de pauken een ‘lang-kort-lang’ uitstoten, wordt het B-deel ingeluid door een desolate althobo.
Fig. 4: Motiefje in de pauken geldt als basis voor de daarop volgende althobosolo
Diens solo is gebaseerd op het basale paukmotief van zo-even, uitgesponnen tot een lange treurzang. De fluitist neemt het over, een volgende climax volgt, maar de energie ebt wederom weg en houtblazers zingen beurtelings als eenzame vogels in een uitgebrand landschap. De muziek lijkt stil te staan. Dan introduceert Sjostakovitsj, voor het eerst én voor het laatst in deze symfonie, de celesta: met haar hemelse flonkering wordt de solohoorn gewekt, die een broodnodig warmbloedige melodie blaast. Het A-deel keert terug, bijna troostrijk, waarna een vluchtige herinnering aan de desolate muziek van het B-deel dit Largo ten slotte ‘morendo’ [uitstervend] tot stilstand brengt.
‘Sjostakovitsj doet een Bachje, een briljant moment’
Dan is het wel even omschakelen naar het Allegro. Op een geplukt walsritme in de violen spint de Es-klarinet terloops virtuoos een zorgeloos thema. De virtuositeit neemt toe, de temperatuur stijgt, en – pats! – na een bekkenslag en een neerwaarts glissando klinkt daar warempel een hoornmotief dat zowel qua ritme als melodie veel wegheeft van het begin van de symfonie.
Fig. 5: Het hoornmotief herinnert sterk aan het viernootsmotief van voorbeeld 1
Het B-deel van dit scherzo wordt gedomineerd door een motief met telkens een aanstekelijk zwaar accent op het eind van de frase, alsof een dansende boer herhaaldelijk zijn laars de lucht in schopt. De terugkeer van het A-deel is weer zo’n briljant moment. Hier doet Sjostakovitsj een Bachje: fluit en basklarinet spelen de openingsmelodie van dit deel respectievelijk in gewone ligging en in de omkering.
Fig. 6: De openingsmelodie van het Allegro gecombineerd met zijn omkering
Wie nog hoopte op een heldhaftige finale ter meerdere glorie van de communistische mens, kan bij de eerste maten van het Presto de zaal wel verlaten. Een galopmotief brengt Gioachino Rossini’s Ouverture ‘Guillaume Tell’ in herinnering (muziek die Sjostakovitsj veel later uitgebreid zou citeren in zijn Vijftiende symfonie). Het is het startschot van een heerlijk zorgeloze muzikale roes. Afhankelijk van de tempokeuze van de dirigent wordt hier erg veel gevraagd van de stokvoering van de violisten. In het B-deel wordt de toon gezet door een marcatissimo (sterk geaccentueerd) gestreken motief, dat met zijn groepjes van telkens drie opwaartse noten overeenkomsten vertoont met voorbeeld 2 uit het Largo.
Fig. 7: Het motief vertoont met zijn groepjes van telkens drie opwaartse noten overeenkomsten met voorbeeld 2
Ook de triller maakt een comeback.
De soloviool doet nog een laatste poging de aandacht op het A-deel te vestigen. Al snel neemt de carnavalsdans van B de overhand, met het marcatissimo-motief in gevarieerde vorm nu triomfantelijk in de schallende hoorns. Ook de paukenist pakt nog even z’n moment, en dan is dit heerlijk dwarse opgewekte liedje uit.
De Zesde symfonie van Dmitri Sjostakovitsj heeft een unieke, licht verwarrende vorm. Het begint episch met een groot opgezet langzaam deel, dat monumentale verwachtingen schept voor het vervolg. Maar ingelost worden die verwachtingen niet. Op dat broeierige Largo volgt namelijk een kort kleurrijk Scherzo, dan een net zo korte fuif-Finale, en daarna is het liedje alweer uit.
Waar zijn de grote emoties van het begin gebleven? Dreigende luchten worden verjaagd met zorgeloos vuurwerk, na dit ‘traag-sneller-snelst’ blijft de luisteraar in lichte consternatie achter. Had Sjostakovitsj zijn Zesde beëindigd met nog een extra deel, bijvoorbeeld een emotionerend Adagio waarin een gepaste catharsis plaatsvindt, dan was de opzet grotendeels gelijk geweest aan die andere Zesde, Tsjaikovski’s ‘Pathétique’ (die ook nog in dezelfde toonsoort, b klein, staat). Het had de populariteit van Sjostakovitsj’ Zesde wellicht geholpen.
Vrijwel meteen begon de kritiek over de aparte structuur
Niettemin was de ontvangst bij de eerste uitvoeringen in 1939 enthousiast, juist ook met dank aan de circusfinale. Dat deel moest dirigent Jevgeni Mravinski in het Conservatorium van Moskou op verzoek van het publiek herhalen. Al begon ook vrijwel meteen de kritiek over de aparte structuur: ‘een vreemde romp zonder hoofd’, zo beschreef men de ongebruikelijke opbouw, die een beetje elitair en wereldvreemd overkwam. Een heroïsch slot à la Sjostakovitsj’ Vijfde was dit bepaald niet.
Er werd zelfs een bijzondere vergadering belegd om over het werk te discussiëren – al bleef dit, in tegenstelling tot eerdere controverses rondom Sjostakovitsj, zonder verdere consequenties voor de componist. Dirigent Leopold Stokowski leidde de buitenlandse première in de Verenigde Staten, een plaatopname volgde. Successen genoeg. Totdat de Sovjet-Unie in 1941 in oorlog raakte met nazi-Duitsland, Sjostakovitsj zijn veel epischer Zevende symfonie ‘Leningrad’ componeerde inclusief triomfantelijke finale, er met de Achtste nóg een groots oorlogsmonument volgde. Ondertussen raakte die Zesde met zijn lengte van een halfuurtje ondergesneeuwd.
Maar wie de partituur nader bekijkt ontdekt een slimme samenhang tussen de drie delen. Elk deel heeft een ABAB-opzet, als een sonatevorm met twee thema’s in expositie en reprise waarbij de doorwerking ontbreekt. En motieven, in het Largo geïntroduceerd, keren later in bijna onherkenbare vorm weer terug. Neem de grandioze openingsmaten, waarvan de eerste vier noten ook elders in de symfonie een structurele rol spelen.
Fig. 1: De eerste vier noten zullen later een structurele rol spelen
Ook het motief van zeven noten in de violen – tweemaal drie stijgende noten met een triller ertussen – is het opmerken waard, zoals later zal blijken.
Fig. 2: Ook dit motief in de violen zal later terugkomen
Op beide motieven wordt gevarieerd, in passages vol ‘espressivo’-markeringen. Karakteristiek is de ruimte die Sjostakovitsj aan de meer exotische orkestinstrumenten geeft, zoals een prominente solo voor piccolo. Die wordt begeleid door contrafagot, terwijl middenstemmen in de blazers tijdelijk zwijgen. Een dergelijke contrastrijke instrumentatie is typisch Sjostakovitsj.
Fig. 3: Karakteristiek contrastrijke instrumentatie
Na een luide climax waar de trompet het beginmotief uitschreeuwt en de pauken een ‘lang-kort-lang’ uitstoten, wordt het B-deel ingeluid door een desolate althobo.
Fig. 4: Motiefje in de pauken geldt als basis voor de daarop volgende althobosolo
Diens solo is gebaseerd op het basale paukmotief van zo-even, uitgesponnen tot een lange treurzang. De fluitist neemt het over, een volgende climax volgt, maar de energie ebt wederom weg en houtblazers zingen beurtelings als eenzame vogels in een uitgebrand landschap. De muziek lijkt stil te staan. Dan introduceert Sjostakovitsj, voor het eerst én voor het laatst in deze symfonie, de celesta: met haar hemelse flonkering wordt de solohoorn gewekt, die een broodnodig warmbloedige melodie blaast. Het A-deel keert terug, bijna troostrijk, waarna een vluchtige herinnering aan de desolate muziek van het B-deel dit Largo ten slotte ‘morendo’ [uitstervend] tot stilstand brengt.
‘Sjostakovitsj doet een Bachje, een briljant moment’
Dan is het wel even omschakelen naar het Allegro. Op een geplukt walsritme in de violen spint de Es-klarinet terloops virtuoos een zorgeloos thema. De virtuositeit neemt toe, de temperatuur stijgt, en – pats! – na een bekkenslag en een neerwaarts glissando klinkt daar warempel een hoornmotief dat zowel qua ritme als melodie veel wegheeft van het begin van de symfonie.
Fig. 5: Het hoornmotief herinnert sterk aan het viernootsmotief van voorbeeld 1
Het B-deel van dit scherzo wordt gedomineerd door een motief met telkens een aanstekelijk zwaar accent op het eind van de frase, alsof een dansende boer herhaaldelijk zijn laars de lucht in schopt. De terugkeer van het A-deel is weer zo’n briljant moment. Hier doet Sjostakovitsj een Bachje: fluit en basklarinet spelen de openingsmelodie van dit deel respectievelijk in gewone ligging en in de omkering.
Fig. 6: De openingsmelodie van het Allegro gecombineerd met zijn omkering
Wie nog hoopte op een heldhaftige finale ter meerdere glorie van de communistische mens, kan bij de eerste maten van het Presto de zaal wel verlaten. Een galopmotief brengt Gioachino Rossini’s Ouverture ‘Guillaume Tell’ in herinnering (muziek die Sjostakovitsj veel later uitgebreid zou citeren in zijn Vijftiende symfonie). Het is het startschot van een heerlijk zorgeloze muzikale roes. Afhankelijk van de tempokeuze van de dirigent wordt hier erg veel gevraagd van de stokvoering van de violisten. In het B-deel wordt de toon gezet door een marcatissimo (sterk geaccentueerd) gestreken motief, dat met zijn groepjes van telkens drie opwaartse noten overeenkomsten vertoont met voorbeeld 2 uit het Largo.
Fig. 7: Het motief vertoont met zijn groepjes van telkens drie opwaartse noten overeenkomsten met voorbeeld 2
Ook de triller maakt een comeback.
De soloviool doet nog een laatste poging de aandacht op het A-deel te vestigen. Al snel neemt de carnavalsdans van B de overhand, met het marcatissimo-motief in gevarieerde vorm nu triomfantelijk in de schallende hoorns. Ook de paukenist pakt nog even z’n moment, en dan is dit heerlijk dwarse opgewekte liedje uit.