Concertprogramma
Erin Morley, Huw Montague Rendall en Malcolm Martineau: Wolfs Italienisches Liederbuch
Kleine Zaal 26 november 2024 20.15 uur
Erin Morley sopraan
Huw Montague Rendall bariton
Malcolm Martineau piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Vocaal 1.
Zangteksten zijn gratis verkrijgbaar aan de zaal.
Hugo Wolf (1860-1903)
Italienisches Liederbuch
Boek 1 (1891-92):
Auch kleine Dinge
Mir ward gesagt, du reisest in die Ferne
Ihr seid die Allerschönste
Gesegnet sei, durch den die Welt entstund
Selig ihr Blinden
Wer rief dich denn?
Der Mond hat eine schwere Klag’ erhoben
Nun lass uns Frieden schliessen
Dass doch gemalt all’ deine Reize wären
Du denkst mit einem Fädchen
Wie lange schon war immer mein Verlangen
Nein, junger Herr
Hoffärtig seid Ihr, schönes Kind
Geselle, woll’n wir uns in Kutten hüllen
Mein Liebster ist so klein
Ihr jungen Leute
Und willst du deinen Liebsten sterben sehen
Heb’ auf dein blondes Haupt
Wir haben beide
Mein Liebster singt
Man sagt mir, deine Mutter woll’ es nicht
Ein Ständchen Euch zu bringen
pauze ± 21.00 uur
Boek 2 (1896):
Was für ein Lied soll dir gesungen werden
Ich esse nun mein Brot nicht trocken mehr
Mein Liebster hat zu Tische mich geladen
Ich liess mir sagen
Schon streckt’ ich aus im Bett die müden Glieder
Du sagst mir dass ich keine Fürstin sei
Wohl kenn’ ich Euren Stand
Lass sie nur geh’n
Wie soll ich fröhlich sein
Was soll der Zorn
Sterb’ ich, so hüllt in Blumen meine Glieder
Und steht Ihr früh am Morgen auf
Benedeit die sel’ge Mutter
Wenn du, mein Liebster, steigst zum Himmel auf
Wie viele Zeit verlor’ ich
Wenn du mich mit den Augen streifst
Gesegnet sei das Grün
O wär’ dein Haus durchsichtig wie ein Glas
Heut’ Nacht erhob ich mich um Mitternacht
Nicht länger kann ich singen
Schweig’ einmal still
O wüsstest du, wie viel ich deinetwegen
Verschling’ der Abgrund
Ich hab’ in Penna einen Liebsten wohnen
einde ± 22.15 uur
Erin Morley sopraan
Huw Montague Rendall bariton
Malcolm Martineau piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Vocaal 1.
Zangteksten zijn gratis verkrijgbaar aan de zaal.
Hugo Wolf (1860-1903)
Italienisches Liederbuch
Boek 1 (1891-92):
Auch kleine Dinge
Mir ward gesagt, du reisest in die Ferne
Ihr seid die Allerschönste
Gesegnet sei, durch den die Welt entstund
Selig ihr Blinden
Wer rief dich denn?
Der Mond hat eine schwere Klag’ erhoben
Nun lass uns Frieden schliessen
Dass doch gemalt all’ deine Reize wären
Du denkst mit einem Fädchen
Wie lange schon war immer mein Verlangen
Nein, junger Herr
Hoffärtig seid Ihr, schönes Kind
Geselle, woll’n wir uns in Kutten hüllen
Mein Liebster ist so klein
Ihr jungen Leute
Und willst du deinen Liebsten sterben sehen
Heb’ auf dein blondes Haupt
Wir haben beide
Mein Liebster singt
Man sagt mir, deine Mutter woll’ es nicht
Ein Ständchen Euch zu bringen
pauze ± 21.00 uur
Boek 2 (1896):
Was für ein Lied soll dir gesungen werden
Ich esse nun mein Brot nicht trocken mehr
Mein Liebster hat zu Tische mich geladen
Ich liess mir sagen
Schon streckt’ ich aus im Bett die müden Glieder
Du sagst mir dass ich keine Fürstin sei
Wohl kenn’ ich Euren Stand
Lass sie nur geh’n
Wie soll ich fröhlich sein
Was soll der Zorn
Sterb’ ich, so hüllt in Blumen meine Glieder
Und steht Ihr früh am Morgen auf
Benedeit die sel’ge Mutter
Wenn du, mein Liebster, steigst zum Himmel auf
Wie viele Zeit verlor’ ich
Wenn du mich mit den Augen streifst
Gesegnet sei das Grün
O wär’ dein Haus durchsichtig wie ein Glas
Heut’ Nacht erhob ich mich um Mitternacht
Nicht länger kann ich singen
Schweig’ einmal still
O wüsstest du, wie viel ich deinetwegen
Verschling’ der Abgrund
Ich hab’ in Penna einen Liebsten wohnen
einde ± 22.15 uur
Toelichting
Hugo Wolf (1860-1903)
Toelichting
Vanaf het begin van de Duitse Romantiek bestond onder schrijvers en letterkundigen veel belangstelling voor alles wat met de volksgeest te maken had. De volkspoëzie en het volkslied kregen de status van zuivere kunstvormen die in hun oorspronkelijke eenvoud voor het nageslacht bewaard moesten worden. Binnen en buiten het Duitse taalgebied gingen deskundigen op pad om de veelal mondeling overgeleverde volksgedichten op schrift vast te leggen. Talrijke bundels kwamen op de markt en vonden aftrek bij een relatief breed publiek, zoals in 1805 en 1808 de twee delen van Des Knaben Wunderhorn waar Gustav Mahler ruim tachtig jaar later zoveel inspiratie uit zou putten.
Ook Hugo Wolf, leeftijd- en studiegenoot van Mahler op het conservatorium van Wenen, toonde interesse voor het onderwerp. In 1889-90 zette hij 44 Spaanse volksgedichten in Duitse vertaling op muziek. Kort nadat hij dit Spanisches Liederbuch voltooid had, legde hij zich toe op de Italiaanse volkspoëzie. In drie korte periodes van intense arbeid (najaar 1890, najaar 1891 en voorjaar 1896) componeerde hij 46 liederen die samen het Italienisches Liederbuch vormen. De cyclus, die in twee delen verscheen, vertoont veel innerlijke samenhang en stilistische homogeniteit. Nergens in de muziek blijkt dat er een kloof van bijna zes jaar bestaat tussen het begin en het eind van het compositieproces.
Vanaf het begin van de Duitse Romantiek bestond onder schrijvers en letterkundigen veel belangstelling voor alles wat met de volksgeest te maken had. De volkspoëzie en het volkslied kregen de status van zuivere kunstvormen die in hun oorspronkelijke eenvoud voor het nageslacht bewaard moesten worden. Binnen en buiten het Duitse taalgebied gingen deskundigen op pad om de veelal mondeling overgeleverde volksgedichten op schrift vast te leggen. Talrijke bundels kwamen op de markt en vonden aftrek bij een relatief breed publiek, zoals in 1805 en 1808 de twee delen van Des Knaben Wunderhorn waar Gustav Mahler ruim tachtig jaar later zoveel inspiratie uit zou putten.
Ook Hugo Wolf, leeftijd- en studiegenoot van Mahler op het conservatorium van Wenen, toonde interesse voor het onderwerp. In 1889-90 zette hij 44 Spaanse volksgedichten in Duitse vertaling op muziek. Kort nadat hij dit Spanisches Liederbuch voltooid had, legde hij zich toe op de Italiaanse volkspoëzie. In drie korte periodes van intense arbeid (najaar 1890, najaar 1891 en voorjaar 1896) componeerde hij 46 liederen die samen het Italienisches Liederbuch vormen. De cyclus, die in twee delen verscheen, vertoont veel innerlijke samenhang en stilistische homogeniteit. Nergens in de muziek blijkt dat er een kloof van bijna zes jaar bestaat tussen het begin en het eind van het compositieproces.
Wolf haalde zijn tekstmateriaal voor het Italienisches Liederbuch uit de gelijknamige anthologie van anonieme gedichten die de schrijver, vertaler en latere Nobelprijswinnaar Paul Heyse in 1860 had gepubliceerd. Deze beknopte gedichten behoren allemaal tot het genre van het Toscaanse ‘rispetto’ of het verwante Venetiaanse ‘vilotta’, en hebben als exclusief onderwerp – hoe kan het anders – de liefde. Heyse had ze gevonden in Italiaanse bundels van volksliederen die vanaf 1841 waren verschenen. De cyclus als geheel vertelt geen afgerond verhaal. Er is geen sprake van enige dramatische opbouw, maar van losse scènes, waarvan sommige een concrete situatie uitbeelden en andere een meer algemene betekenis hebben. In deze laatste categorie bevinden zich opvallend veel liederen met een religieuze connotatie, een onmiskenbaar teken dat we ons in het gelovige zuiden bevinden. Zo vertelt een man dat zijn minnares haar schoonheid en zaligheid van God heeft gekregen, terwijl een andere beschrijft hoe een heidense prins zich onmiddellijk tot het christendom zou bekeren als hij zijn geliefde kon aanschouwen. Op grond van de tekstinhoud is ongeveer een derde van de liederen voor een man bedoeld en iets meer voor een vrouw. In tenminste tien gevallen geeft de tekst geen eenduidige informatie over de gewenste vertolker. Deze tussencategorie bevat filosofisch getinte teksten waarbij de nadruk op verzoening en vrede ligt, zoals Nun lass uns Frieden schliessen en Wir haben beide lange Zeit geschwiegen.
De afwisseling tussen man en vrouw als ik-persoon versterkt de spanning tussen de seksen. Het valt hierbij op dat de vrouw over het algemeen het spel van liefde en verleiding met ijzeren hand leidt. De assertieve schone in Du denkst mit einem Fädchen mich zu fangen meldt op vrij directe toon dat haar aanbidder kansloos is. In Nein, junger Herr eist een andere dame dat haar minnaar helemaal voor haar kiest. En wat te denken van deze vrouwelijke Don Giovanni, die in het wervelende slotdeel Ich hab’ in Penna einen Liebsten wohnen de uitgebreide catalogus van haar minnaars droogjes declameert?
In deze context hebben de mannen het niet makkelijk, zeker wanneer ze ook rekening moeten houden met de moeder van hun geliefde. Zij voelen zich doorgaans machteloos, maar weten ook de schoonheid van hun geliefde op ontroerende wijze te beschrijven. Hun fijngevoelige en enigszins onderdanige gedrag staat in ieder geval mijlenver verwijderd van het vermeende machogedrag dat we tegenwoordig met de Italiaanse mannen associëren.
‘De gedichten hebben als exclusief onderwerp – hoe kan het anders – de liefde.’
De muziek van het Italienisches Liederbuch vertoont geen spoor van de couleur locale die zo’n grote rol speelde in de Spaanse tegenhanger. Wolf kiest voor sobere zettingen en wijkt nauwelijks af van zijn voorkeur voor een recitatief-achtige declamatie. De meeste liederen zijn ingetogen, met hooguit een kortstondige opleving aan het begin van de laatste tekstregel.
Zoals vaker bij Wolf draagt de pianobegeleiding vaak een eigen boodschap, waardoor het verhaal benadrukt of juist gerelativeerd wordt. Het naspel in de pianopartij spreekt af en toe boekdelen. In Wie lange schon war immer mein Verlangen krijgt bijvoorbeeld de bleke violist eindelijk gestalte met breekbare, onhandige motieven. En in de slotmaten van Schweig’ einmal still horen we onmiskenbaar de ezel die met grote melodische sprongen een denkbeeldige serenade uitvoert.
Ondanks talrijke humoristische momenten, zowel in de tekst als in de muziek, ademt Wolfs liedcyclus als geheel een bepaalde melancholie. Of de componist veel van zijn persoonlijke beleving in zijn muziek heeft verwerkt, blijft een punt van speculatie. Vermoedelijk heeft hij het tedere openingslied van het tweede deel, Was für ein Lied soll dir gesungen werden?, bedoeld als een eerbetoon aan Melanie Köchert, de getrouwde vrouw met wie hij lange tijd een relatie had en die hem tot zijn vroegtijdige dood aan de gevolgen van syfilis zou blijven steunen.
In het Italienisches Liederbuch toont Wolf zich net als in de rest van zijn vocale muziek een trouwe dienaar van de tekst. Een instelling die bevestigd wordt door een curieus detail uit zijn eigen concertpraktijk als liedbegeleider. Voordat hij de eerste tonen van een lied op de piano aansloeg, droeg hij steevast de tekst luidkeels voor. Dan wist hij zeker dat het publiek goed voorbereid was. Het maakte hem daarbij niet uit of het betreffende gedicht afkomstig was van Goethe, van Mörike of van een anonieme Italiaanse volksdichter.
Wolf haalde zijn tekstmateriaal voor het Italienisches Liederbuch uit de gelijknamige anthologie van anonieme gedichten die de schrijver, vertaler en latere Nobelprijswinnaar Paul Heyse in 1860 had gepubliceerd. Deze beknopte gedichten behoren allemaal tot het genre van het Toscaanse ‘rispetto’ of het verwante Venetiaanse ‘vilotta’, en hebben als exclusief onderwerp – hoe kan het anders – de liefde. Heyse had ze gevonden in Italiaanse bundels van volksliederen die vanaf 1841 waren verschenen. De cyclus als geheel vertelt geen afgerond verhaal. Er is geen sprake van enige dramatische opbouw, maar van losse scènes, waarvan sommige een concrete situatie uitbeelden en andere een meer algemene betekenis hebben. In deze laatste categorie bevinden zich opvallend veel liederen met een religieuze connotatie, een onmiskenbaar teken dat we ons in het gelovige zuiden bevinden. Zo vertelt een man dat zijn minnares haar schoonheid en zaligheid van God heeft gekregen, terwijl een andere beschrijft hoe een heidense prins zich onmiddellijk tot het christendom zou bekeren als hij zijn geliefde kon aanschouwen. Op grond van de tekstinhoud is ongeveer een derde van de liederen voor een man bedoeld en iets meer voor een vrouw. In tenminste tien gevallen geeft de tekst geen eenduidige informatie over de gewenste vertolker. Deze tussencategorie bevat filosofisch getinte teksten waarbij de nadruk op verzoening en vrede ligt, zoals Nun lass uns Frieden schliessen en Wir haben beide lange Zeit geschwiegen.
De afwisseling tussen man en vrouw als ik-persoon versterkt de spanning tussen de seksen. Het valt hierbij op dat de vrouw over het algemeen het spel van liefde en verleiding met ijzeren hand leidt. De assertieve schone in Du denkst mit einem Fädchen mich zu fangen meldt op vrij directe toon dat haar aanbidder kansloos is. In Nein, junger Herr eist een andere dame dat haar minnaar helemaal voor haar kiest. En wat te denken van deze vrouwelijke Don Giovanni, die in het wervelende slotdeel Ich hab’ in Penna einen Liebsten wohnen de uitgebreide catalogus van haar minnaars droogjes declameert?
In deze context hebben de mannen het niet makkelijk, zeker wanneer ze ook rekening moeten houden met de moeder van hun geliefde. Zij voelen zich doorgaans machteloos, maar weten ook de schoonheid van hun geliefde op ontroerende wijze te beschrijven. Hun fijngevoelige en enigszins onderdanige gedrag staat in ieder geval mijlenver verwijderd van het vermeende machogedrag dat we tegenwoordig met de Italiaanse mannen associëren.
‘De gedichten hebben als exclusief onderwerp – hoe kan het anders – de liefde.’
De muziek van het Italienisches Liederbuch vertoont geen spoor van de couleur locale die zo’n grote rol speelde in de Spaanse tegenhanger. Wolf kiest voor sobere zettingen en wijkt nauwelijks af van zijn voorkeur voor een recitatief-achtige declamatie. De meeste liederen zijn ingetogen, met hooguit een kortstondige opleving aan het begin van de laatste tekstregel.
Zoals vaker bij Wolf draagt de pianobegeleiding vaak een eigen boodschap, waardoor het verhaal benadrukt of juist gerelativeerd wordt. Het naspel in de pianopartij spreekt af en toe boekdelen. In Wie lange schon war immer mein Verlangen krijgt bijvoorbeeld de bleke violist eindelijk gestalte met breekbare, onhandige motieven. En in de slotmaten van Schweig’ einmal still horen we onmiskenbaar de ezel die met grote melodische sprongen een denkbeeldige serenade uitvoert.
Ondanks talrijke humoristische momenten, zowel in de tekst als in de muziek, ademt Wolfs liedcyclus als geheel een bepaalde melancholie. Of de componist veel van zijn persoonlijke beleving in zijn muziek heeft verwerkt, blijft een punt van speculatie. Vermoedelijk heeft hij het tedere openingslied van het tweede deel, Was für ein Lied soll dir gesungen werden?, bedoeld als een eerbetoon aan Melanie Köchert, de getrouwde vrouw met wie hij lange tijd een relatie had en die hem tot zijn vroegtijdige dood aan de gevolgen van syfilis zou blijven steunen.
In het Italienisches Liederbuch toont Wolf zich net als in de rest van zijn vocale muziek een trouwe dienaar van de tekst. Een instelling die bevestigd wordt door een curieus detail uit zijn eigen concertpraktijk als liedbegeleider. Voordat hij de eerste tonen van een lied op de piano aansloeg, droeg hij steevast de tekst luidkeels voor. Dan wist hij zeker dat het publiek goed voorbereid was. Het maakte hem daarbij niet uit of het betreffende gedicht afkomstig was van Goethe, van Mörike of van een anonieme Italiaanse volksdichter.
Hugo Wolf (1860-1903)
Toelichting
Vanaf het begin van de Duitse Romantiek bestond onder schrijvers en letterkundigen veel belangstelling voor alles wat met de volksgeest te maken had. De volkspoëzie en het volkslied kregen de status van zuivere kunstvormen die in hun oorspronkelijke eenvoud voor het nageslacht bewaard moesten worden. Binnen en buiten het Duitse taalgebied gingen deskundigen op pad om de veelal mondeling overgeleverde volksgedichten op schrift vast te leggen. Talrijke bundels kwamen op de markt en vonden aftrek bij een relatief breed publiek, zoals in 1805 en 1808 de twee delen van Des Knaben Wunderhorn waar Gustav Mahler ruim tachtig jaar later zoveel inspiratie uit zou putten.
Ook Hugo Wolf, leeftijd- en studiegenoot van Mahler op het conservatorium van Wenen, toonde interesse voor het onderwerp. In 1889-90 zette hij 44 Spaanse volksgedichten in Duitse vertaling op muziek. Kort nadat hij dit Spanisches Liederbuch voltooid had, legde hij zich toe op de Italiaanse volkspoëzie. In drie korte periodes van intense arbeid (najaar 1890, najaar 1891 en voorjaar 1896) componeerde hij 46 liederen die samen het Italienisches Liederbuch vormen. De cyclus, die in twee delen verscheen, vertoont veel innerlijke samenhang en stilistische homogeniteit. Nergens in de muziek blijkt dat er een kloof van bijna zes jaar bestaat tussen het begin en het eind van het compositieproces.
Vanaf het begin van de Duitse Romantiek bestond onder schrijvers en letterkundigen veel belangstelling voor alles wat met de volksgeest te maken had. De volkspoëzie en het volkslied kregen de status van zuivere kunstvormen die in hun oorspronkelijke eenvoud voor het nageslacht bewaard moesten worden. Binnen en buiten het Duitse taalgebied gingen deskundigen op pad om de veelal mondeling overgeleverde volksgedichten op schrift vast te leggen. Talrijke bundels kwamen op de markt en vonden aftrek bij een relatief breed publiek, zoals in 1805 en 1808 de twee delen van Des Knaben Wunderhorn waar Gustav Mahler ruim tachtig jaar later zoveel inspiratie uit zou putten.
Ook Hugo Wolf, leeftijd- en studiegenoot van Mahler op het conservatorium van Wenen, toonde interesse voor het onderwerp. In 1889-90 zette hij 44 Spaanse volksgedichten in Duitse vertaling op muziek. Kort nadat hij dit Spanisches Liederbuch voltooid had, legde hij zich toe op de Italiaanse volkspoëzie. In drie korte periodes van intense arbeid (najaar 1890, najaar 1891 en voorjaar 1896) componeerde hij 46 liederen die samen het Italienisches Liederbuch vormen. De cyclus, die in twee delen verscheen, vertoont veel innerlijke samenhang en stilistische homogeniteit. Nergens in de muziek blijkt dat er een kloof van bijna zes jaar bestaat tussen het begin en het eind van het compositieproces.
Wolf haalde zijn tekstmateriaal voor het Italienisches Liederbuch uit de gelijknamige anthologie van anonieme gedichten die de schrijver, vertaler en latere Nobelprijswinnaar Paul Heyse in 1860 had gepubliceerd. Deze beknopte gedichten behoren allemaal tot het genre van het Toscaanse ‘rispetto’ of het verwante Venetiaanse ‘vilotta’, en hebben als exclusief onderwerp – hoe kan het anders – de liefde. Heyse had ze gevonden in Italiaanse bundels van volksliederen die vanaf 1841 waren verschenen. De cyclus als geheel vertelt geen afgerond verhaal. Er is geen sprake van enige dramatische opbouw, maar van losse scènes, waarvan sommige een concrete situatie uitbeelden en andere een meer algemene betekenis hebben. In deze laatste categorie bevinden zich opvallend veel liederen met een religieuze connotatie, een onmiskenbaar teken dat we ons in het gelovige zuiden bevinden. Zo vertelt een man dat zijn minnares haar schoonheid en zaligheid van God heeft gekregen, terwijl een andere beschrijft hoe een heidense prins zich onmiddellijk tot het christendom zou bekeren als hij zijn geliefde kon aanschouwen. Op grond van de tekstinhoud is ongeveer een derde van de liederen voor een man bedoeld en iets meer voor een vrouw. In tenminste tien gevallen geeft de tekst geen eenduidige informatie over de gewenste vertolker. Deze tussencategorie bevat filosofisch getinte teksten waarbij de nadruk op verzoening en vrede ligt, zoals Nun lass uns Frieden schliessen en Wir haben beide lange Zeit geschwiegen.
De afwisseling tussen man en vrouw als ik-persoon versterkt de spanning tussen de seksen. Het valt hierbij op dat de vrouw over het algemeen het spel van liefde en verleiding met ijzeren hand leidt. De assertieve schone in Du denkst mit einem Fädchen mich zu fangen meldt op vrij directe toon dat haar aanbidder kansloos is. In Nein, junger Herr eist een andere dame dat haar minnaar helemaal voor haar kiest. En wat te denken van deze vrouwelijke Don Giovanni, die in het wervelende slotdeel Ich hab’ in Penna einen Liebsten wohnen de uitgebreide catalogus van haar minnaars droogjes declameert?
In deze context hebben de mannen het niet makkelijk, zeker wanneer ze ook rekening moeten houden met de moeder van hun geliefde. Zij voelen zich doorgaans machteloos, maar weten ook de schoonheid van hun geliefde op ontroerende wijze te beschrijven. Hun fijngevoelige en enigszins onderdanige gedrag staat in ieder geval mijlenver verwijderd van het vermeende machogedrag dat we tegenwoordig met de Italiaanse mannen associëren.
‘De gedichten hebben als exclusief onderwerp – hoe kan het anders – de liefde.’
De muziek van het Italienisches Liederbuch vertoont geen spoor van de couleur locale die zo’n grote rol speelde in de Spaanse tegenhanger. Wolf kiest voor sobere zettingen en wijkt nauwelijks af van zijn voorkeur voor een recitatief-achtige declamatie. De meeste liederen zijn ingetogen, met hooguit een kortstondige opleving aan het begin van de laatste tekstregel.
Zoals vaker bij Wolf draagt de pianobegeleiding vaak een eigen boodschap, waardoor het verhaal benadrukt of juist gerelativeerd wordt. Het naspel in de pianopartij spreekt af en toe boekdelen. In Wie lange schon war immer mein Verlangen krijgt bijvoorbeeld de bleke violist eindelijk gestalte met breekbare, onhandige motieven. En in de slotmaten van Schweig’ einmal still horen we onmiskenbaar de ezel die met grote melodische sprongen een denkbeeldige serenade uitvoert.
Ondanks talrijke humoristische momenten, zowel in de tekst als in de muziek, ademt Wolfs liedcyclus als geheel een bepaalde melancholie. Of de componist veel van zijn persoonlijke beleving in zijn muziek heeft verwerkt, blijft een punt van speculatie. Vermoedelijk heeft hij het tedere openingslied van het tweede deel, Was für ein Lied soll dir gesungen werden?, bedoeld als een eerbetoon aan Melanie Köchert, de getrouwde vrouw met wie hij lange tijd een relatie had en die hem tot zijn vroegtijdige dood aan de gevolgen van syfilis zou blijven steunen.
In het Italienisches Liederbuch toont Wolf zich net als in de rest van zijn vocale muziek een trouwe dienaar van de tekst. Een instelling die bevestigd wordt door een curieus detail uit zijn eigen concertpraktijk als liedbegeleider. Voordat hij de eerste tonen van een lied op de piano aansloeg, droeg hij steevast de tekst luidkeels voor. Dan wist hij zeker dat het publiek goed voorbereid was. Het maakte hem daarbij niet uit of het betreffende gedicht afkomstig was van Goethe, van Mörike of van een anonieme Italiaanse volksdichter.
Wolf haalde zijn tekstmateriaal voor het Italienisches Liederbuch uit de gelijknamige anthologie van anonieme gedichten die de schrijver, vertaler en latere Nobelprijswinnaar Paul Heyse in 1860 had gepubliceerd. Deze beknopte gedichten behoren allemaal tot het genre van het Toscaanse ‘rispetto’ of het verwante Venetiaanse ‘vilotta’, en hebben als exclusief onderwerp – hoe kan het anders – de liefde. Heyse had ze gevonden in Italiaanse bundels van volksliederen die vanaf 1841 waren verschenen. De cyclus als geheel vertelt geen afgerond verhaal. Er is geen sprake van enige dramatische opbouw, maar van losse scènes, waarvan sommige een concrete situatie uitbeelden en andere een meer algemene betekenis hebben. In deze laatste categorie bevinden zich opvallend veel liederen met een religieuze connotatie, een onmiskenbaar teken dat we ons in het gelovige zuiden bevinden. Zo vertelt een man dat zijn minnares haar schoonheid en zaligheid van God heeft gekregen, terwijl een andere beschrijft hoe een heidense prins zich onmiddellijk tot het christendom zou bekeren als hij zijn geliefde kon aanschouwen. Op grond van de tekstinhoud is ongeveer een derde van de liederen voor een man bedoeld en iets meer voor een vrouw. In tenminste tien gevallen geeft de tekst geen eenduidige informatie over de gewenste vertolker. Deze tussencategorie bevat filosofisch getinte teksten waarbij de nadruk op verzoening en vrede ligt, zoals Nun lass uns Frieden schliessen en Wir haben beide lange Zeit geschwiegen.
De afwisseling tussen man en vrouw als ik-persoon versterkt de spanning tussen de seksen. Het valt hierbij op dat de vrouw over het algemeen het spel van liefde en verleiding met ijzeren hand leidt. De assertieve schone in Du denkst mit einem Fädchen mich zu fangen meldt op vrij directe toon dat haar aanbidder kansloos is. In Nein, junger Herr eist een andere dame dat haar minnaar helemaal voor haar kiest. En wat te denken van deze vrouwelijke Don Giovanni, die in het wervelende slotdeel Ich hab’ in Penna einen Liebsten wohnen de uitgebreide catalogus van haar minnaars droogjes declameert?
In deze context hebben de mannen het niet makkelijk, zeker wanneer ze ook rekening moeten houden met de moeder van hun geliefde. Zij voelen zich doorgaans machteloos, maar weten ook de schoonheid van hun geliefde op ontroerende wijze te beschrijven. Hun fijngevoelige en enigszins onderdanige gedrag staat in ieder geval mijlenver verwijderd van het vermeende machogedrag dat we tegenwoordig met de Italiaanse mannen associëren.
‘De gedichten hebben als exclusief onderwerp – hoe kan het anders – de liefde.’
De muziek van het Italienisches Liederbuch vertoont geen spoor van de couleur locale die zo’n grote rol speelde in de Spaanse tegenhanger. Wolf kiest voor sobere zettingen en wijkt nauwelijks af van zijn voorkeur voor een recitatief-achtige declamatie. De meeste liederen zijn ingetogen, met hooguit een kortstondige opleving aan het begin van de laatste tekstregel.
Zoals vaker bij Wolf draagt de pianobegeleiding vaak een eigen boodschap, waardoor het verhaal benadrukt of juist gerelativeerd wordt. Het naspel in de pianopartij spreekt af en toe boekdelen. In Wie lange schon war immer mein Verlangen krijgt bijvoorbeeld de bleke violist eindelijk gestalte met breekbare, onhandige motieven. En in de slotmaten van Schweig’ einmal still horen we onmiskenbaar de ezel die met grote melodische sprongen een denkbeeldige serenade uitvoert.
Ondanks talrijke humoristische momenten, zowel in de tekst als in de muziek, ademt Wolfs liedcyclus als geheel een bepaalde melancholie. Of de componist veel van zijn persoonlijke beleving in zijn muziek heeft verwerkt, blijft een punt van speculatie. Vermoedelijk heeft hij het tedere openingslied van het tweede deel, Was für ein Lied soll dir gesungen werden?, bedoeld als een eerbetoon aan Melanie Köchert, de getrouwde vrouw met wie hij lange tijd een relatie had en die hem tot zijn vroegtijdige dood aan de gevolgen van syfilis zou blijven steunen.
In het Italienisches Liederbuch toont Wolf zich net als in de rest van zijn vocale muziek een trouwe dienaar van de tekst. Een instelling die bevestigd wordt door een curieus detail uit zijn eigen concertpraktijk als liedbegeleider. Voordat hij de eerste tonen van een lied op de piano aansloeg, droeg hij steevast de tekst luidkeels voor. Dan wist hij zeker dat het publiek goed voorbereid was. Het maakte hem daarbij niet uit of het betreffende gedicht afkomstig was van Goethe, van Mörike of van een anonieme Italiaanse volksdichter.
Biografie
Erin Morley, sopraan
Na haar tijd aan Metropolitan Opera’s Lindemann Young Artist Development Program in New York stond coloratuursopraan Erin Morley al meer dan honderd keer op de planken van The Met.
Ze wordt geëngageerd door de Wiener Staatsoper, de Bayerische Staatsoper in München, de Staatsoper Berlin, de Opéra National de Paris, het Teatro alla Scala, Glyndebourne Opera, Covent Garden in Londen en de operahuizen van Santa Fe en Los Angeles.
Op het concertpodium voerde Erin Morley recentelijk Orffs Carmina Burana uit met het Orchestre de Paris (Andrés Orozco-Estrada) en het Boston Symphony Orchestra (Andris Nelsons), het Gloria van Poulenc met het Houston Symphony Orchestra en Beethovens Missa solemnis met het Chicago Symphony Orchestra onder leiding van Riccardo Muti.
Liedrecitals gaf de Amerikaanse zangeres in het Kennedy Center in Washington D.C. en Carnegie Hall in New York, voor de Salt Lake City Virtuoso Series en de Philadelphia Chamber Music Society en op het Festival du Lied in Fribourg (Zwitserland).
In haar jeugd speelde Erin Morley viool en piano, en haar zangstudie bracht haar naar de Eastman School of Music, The Juilliard School, het Juilliard Opera Center, de studio van de opera van St. Louis en het Ravinia Festival Steans Institute. Prijzen won ze onder meer op de Jessie Kneisel Lieder Competition (2002) en de Wigmore Hall International Song Competition (2009).
In de Kleine Zaal maakt Erin Morley haar debuut.
Huw Montague Rendall, bariton
Huw Montague Rendall stond de afgelopen jaren in producties van het Royal Opera House Covent Garden in Londen, de Lyric Opera of Chicago, de Opéra National de Paris en de grote festivals van Aix-en-Provence, Salzburg en Glyndebourne.
In het afgelopen seizoen debuteerde de Britse bariton aan de Bayerische Staatsoper in München en de Opéra de Rouen (Mozart) en de Staatsoper Hamburg (Johann Strauss jr.) en bij Les Musiciens du Louvre op tournee langs het Teatro Real in Madrid en het Théâtre des Champs-Elysées in Parijs. Eerder debuteerde hij ook aan de Komische Oper Berlin en de operatheaters van Santa Fe en Chicago.
Naast zijn operacarrière staat Huw Montague Rendall graag op het concertpodium; Raphaël Pichon en zijn Ensemble Pygmalion vroegen hem als Christus voor hun Bachtrilogie (Weihnachtsoratorium, Johannes-Passion en Osteroratorium) en voor een Mozart-serie in Salzburg, en hij soleerde bij het Scottish Chamber Orchestra en het Bournemouth Symphony Chorus & Orchestra.
Liedrecitals verzorgde hij op vele podia in zijn vaderland, maar ook bijvoorbeeld in de Opéra de Lille en in Nancy. Huw Montague Rendall studeerde aan het Royal College of Music in Londen.
In het jongtalentprogramma van de Glyndebourne Festival Opera won hij de John Christie Award 2016, het jaar erop werd hij geselecteerd voor het Young Artist Programme van de Salzburger Festspiele en van 2016 tot 2018 maakte hij deel uit van de studio van de Oper Zürich.
In de Kleine Zaal maakt Huw Montague Rendall zijn debuut.
Malcolm Martineau, piano
Malcolm Martineau, geboren in Edinburgh en opgeleid in Cambridge en bij Geoffrey Parsons in Londen, specialiseerde zich in de kunst van het liedbegeleiden.
Hij musiceerde wereldwijd met tal van befaamde zangers, onder wie Thomas Allen, Olaf Bär, Barbara Bonney, Ian Bostridge, Sarah Connolly, Angela Gheorghiu, Susan Graham, Thomas Hampson, Della Jones, Christiane Karg, Angelika Kirchschlager, Magdalena Kožená, Konstantin Krimmel, Felicity Lott, Christopher Maltman, Anna Netrebko, Anne Sofie von Otter, Michael Schade, Frederica von Stade en Bryn Terfel.
Songs of War, een album met vooral Engelse componisten opgenomen met Simon Keenlyside, werd bekroond met een Grammy Award.
Met Tom Krause en Sarah Walker legde Malcolm Martineau alle liederen van Fauré vast. Ook het hele liedoeuvre van Poulenc en Mendelssohn, de Folk Songs van Britten en alle volksliederen van Beethoven nam hij op. Met Florian Boesch maakte hij een Britten-album, een opname van Schuberts Winterreise en recent een cd met liederen van Schumann en Mahler.
De pianist presenteerde eigen concertseries in de Londense Wigmore Hall en op het Edinburgh Festival, was in 2011 artistiek leider van het Leeds Lieder Festival en is dat momenteel van Oxenfoord International. Van het Royal Conservatoire of Scotland kreeg hij in 2004 een eredoctoraat en sinds 2009 is hij er International Fellow of Accompaniment; ook geeft hij les op de Royal Academy of Music in Londen.
In Het Concertgebouw was Malcolm Martineau het afgelopen decennium te beluisteren met Florian Boesch (2013, 2018 en februari 2024), Kate Royal (2013), Dorothea Röschmann (2014), Thomas Oliemans (2016 en 2017) en het duo Thomas Oliemans en Eva-Maria Westbroek (november 2021).