Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
interview

Fischers vliegende start

door Johan Giskes
21 jan. 2022 21 januari 2022

Iván Fischers debuut bij het Concertgebouworkest in 1987 luidde een lange, intensieve en inspirerende samenwerking in. Deze werd recent bekroond met zijn benoeming tot honorair gastdirigent.

  • Ivan Fischer

    foto: Jonas Sacks

    Ivan Fischer

    foto: Jonas Sacks

  • Ivan Fischer

    foto: Jonas Sacks

    Ivan Fischer

    foto: Jonas Sacks

Iván Fischers eerste optredens met het orkest vonden bijna 35 jaar geleden plaats: op 23 en 24 april 1987 in Den Haag en op 26 april dat jaar in Het Concertgebouw. Fischer (Boedapest 1951) leidde toen het Scherzo per orchestra ‘Jour de fête’ van Concert­gebouworkestfagottist Kees Olthuis, het Twintigste pianoconcert in d klein, KV 466, van Wolfgang ­Amadeus Mozart met Maria João Pires als soliste en het Concert voor orkest van Béla Bartók.

Er volgden uiteenlopende reacties. Trouw oordeelde dat het er alle schijn van had dat Fischer en het orkest ‘– nog –’ niet bij elkaar pasten. Zijn debuut werd ‘een tegenvaller op het punt waar je dat het minst zou verwachten’: in het Concert voor orkest van Fischers landgenoot Bartók. NRC Handelsblad kopte ‘Elan van Fischer doet Mozart geen goed’, – de opvattingen van dirigent en soliste liepen uiteen, maar de weergave van Bartóks compositie werd ‘zonder meer voortreffelijk’ genoemd, ‘op een enkel wat al te uitbundig knaleffect in de kopersectie na’. In het Algemeen Dagblad vond recensent Thiemo Wind het verheugend ‘om deze ­nieuwkomer het orkest op inspirerende wijze tot topprestaties te zien brengen.’ De Volkskrant trok de aandacht met ‘Ivan Fischer gooit hoge ogen als zelfverzekerd gastdirigent’, waarbij Roland de Beer aantekende dat het Concertgebouworkest vanwege zijn gastdirigentenprobleem niet zuinig genoeg kon zijn op Fischer, ‘die zondag een even zelfverzekerd als geïnspireerd debuut maakte aan de Amsterdamse Van ­Baerlestraat’.

Het gastdirigentenprobleem deed zich voelen, omdat chef-dirigent Bernard Haitink nog maar enkele keren concerten leidde en zijn opvolger Riccardo Chailly de ontstane lacune nog niet kon opvullen. Het was bovendien een tijd van bezuinigingen en weliswaar beschikte het orkest als gewoonlijk over een beperkt aantal vertrouwde gastdirigenten, maar andere dirigenten waren niet beschikbaar, hadden niet het gewenste niveau of waren te duur. Daarbij kwam dat de gewaardeerde Eugen Jochum in maart was overleden. ‘Een dirigent als Ivan Fischer zou in Amsterdam wel eens hoge ogen kunnen gaan gooien’, dacht De Beer niet ten onrechte.

Zeer overtuigend

De dirigent herinnerde zich ruim dertig jaar later (zie Preludium, februari 2019) in een interview met Carine Alders zijn debuut nog heel goed. ‘Wat mij toen opviel was een heel intens kwartet van houtblazers, hun gedrevenheid straalde af op het hele orkest.’ Onvergetelijk waren voor hem de fluitist Paul Verhey, hoboïst Werner Herbers, klarinettist George Pieterson en fagottist Brian Pollard. ‘Werner was een zeer gedreven musicus met een brede interesse en een moderne mentaliteit. Brian had een enorm hart en een ongelooflijk stimulerende houding.’ Ook de concertmeesters waren voor Fischer heel belangrijk. De Artistieke Commissie van het orkest beoordeelde al op 24 april 1987 het optreden van Fischer positief. Zijn werkwijze was ‘rustig, efficiënt, juiste opmerkingen op de juiste plaats; [... ] vooral uitvoering van Bartók was zeer overtuigend’.

Nieuwe interesse

Kort hierna zocht directeur Hein van Royen contact met de Hongaarse dirigent over een optreden met een ander werk van Bartók. Op 6 juni 1987 antwoordde Fischer hem in een eigenhandig geschreven brief: ‘I am delighted to hear that you may be interested in Bartóks’ Music for Strings, which I would be very happy to perform with the Concertgebouw Orchestra. How­ever, this work raises some problems. First of all it is extremely difficult, certainly more so than the Concerto for Orch., or the Mandarin-suite’, reden waarom hij een extra repetitie zou willen met alleen de strijkers. Ook gaf hij aan dat hij de originele opstelling van de componist zou willen hebben, met de twee strijkorkesten aan weerszijden van de slagwerkgroep. Als programma suggereerde hij aanvankelijk de Derde symfonie van Schubert, Mendelssohns Vioolconcert met Yuzuko Horigome en na de pauze Bartóks Muziek voor snaarinstrumenten, slagwerk en celesta. Het werd uiteindelijk op 11 en 12 februari 1988 Till Eulenspiegels lustige Streiche van Richard Strauss, het Vioolconcert van Jean Sibelius met Yuzuko Horigome, gevolgd door een overtuigende uitvoering van Bartóks bovengenoemde compositie.

Vervolg

Meerdere gastoptredens volgden, vanaf 2003/2004 keerde Fischer zelfs in vrijwel elk seizoen bij het orkest terug. De uitgevoerde werken bestrijken een breed spectrum van Johann Sebastian Bach tot en met James MacMillan. In 2012 dirigeerde hij het orkest in Wagners Parsifal bij De Nationale Opera. Tussen 2013 en 2015 stonden in Amsterdam, Luxemburg en Seoul alle symfonieën van Beethoven op het programma. In 2019 dirigeerde hij viermaal een Stravinsky-­concert.

Kenmerkend is Fischers grote aandacht voor podiumopstelling, zoals hierboven al bleek uit zijn opmerking over Bartóks Muziek voor snaarinstrumenten, slagwerk en celesta. Die zou zich vaker manifesteren. Bij de uitvoeringen van Bachs Matthäus-Passion in 2012 bijvoorbeeld groepeerde hij in het openingskoor het kinderkoor rond de directielessenaar met een opmerkelijke opstelling van de twee orkesten. Het Nederlands Kamerkoor plaatste hij in 2016 voor Bachs Magnificat wijd uiteen, met de houtblazers voor hem. Mede door zijn ideeën over podium­opstelling en speelwijze is Fischer al decennia van grote invloed op het Concertgebouworkest. Deze maand staat hij voor het eerst als honorair gastdirigent op de bok. In april komt hij terug met opnieuw een opmerkelijk programma: alle drie de pianoconcerten van Bartók.

Bekijk de video-opname van Iván Fischers Matthäus-Passion in 2012.

Iván Fischers eerste optredens met het orkest vonden bijna 35 jaar geleden plaats: op 23 en 24 april 1987 in Den Haag en op 26 april dat jaar in Het Concertgebouw. Fischer (Boedapest 1951) leidde toen het Scherzo per orchestra ‘Jour de fête’ van Concert­gebouworkestfagottist Kees Olthuis, het Twintigste pianoconcert in d klein, KV 466, van Wolfgang ­Amadeus Mozart met Maria João Pires als soliste en het Concert voor orkest van Béla Bartók.

Er volgden uiteenlopende reacties. Trouw oordeelde dat het er alle schijn van had dat Fischer en het orkest ‘– nog –’ niet bij elkaar pasten. Zijn debuut werd ‘een tegenvaller op het punt waar je dat het minst zou verwachten’: in het Concert voor orkest van Fischers landgenoot Bartók. NRC Handelsblad kopte ‘Elan van Fischer doet Mozart geen goed’, – de opvattingen van dirigent en soliste liepen uiteen, maar de weergave van Bartóks compositie werd ‘zonder meer voortreffelijk’ genoemd, ‘op een enkel wat al te uitbundig knaleffect in de kopersectie na’. In het Algemeen Dagblad vond recensent Thiemo Wind het verheugend ‘om deze ­nieuwkomer het orkest op inspirerende wijze tot topprestaties te zien brengen.’ De Volkskrant trok de aandacht met ‘Ivan Fischer gooit hoge ogen als zelfverzekerd gastdirigent’, waarbij Roland de Beer aantekende dat het Concertgebouworkest vanwege zijn gastdirigentenprobleem niet zuinig genoeg kon zijn op Fischer, ‘die zondag een even zelfverzekerd als geïnspireerd debuut maakte aan de Amsterdamse Van ­Baerlestraat’.

Het gastdirigentenprobleem deed zich voelen, omdat chef-dirigent Bernard Haitink nog maar enkele keren concerten leidde en zijn opvolger Riccardo Chailly de ontstane lacune nog niet kon opvullen. Het was bovendien een tijd van bezuinigingen en weliswaar beschikte het orkest als gewoonlijk over een beperkt aantal vertrouwde gastdirigenten, maar andere dirigenten waren niet beschikbaar, hadden niet het gewenste niveau of waren te duur. Daarbij kwam dat de gewaardeerde Eugen Jochum in maart was overleden. ‘Een dirigent als Ivan Fischer zou in Amsterdam wel eens hoge ogen kunnen gaan gooien’, dacht De Beer niet ten onrechte.

Zeer overtuigend

De dirigent herinnerde zich ruim dertig jaar later (zie Preludium, februari 2019) in een interview met Carine Alders zijn debuut nog heel goed. ‘Wat mij toen opviel was een heel intens kwartet van houtblazers, hun gedrevenheid straalde af op het hele orkest.’ Onvergetelijk waren voor hem de fluitist Paul Verhey, hoboïst Werner Herbers, klarinettist George Pieterson en fagottist Brian Pollard. ‘Werner was een zeer gedreven musicus met een brede interesse en een moderne mentaliteit. Brian had een enorm hart en een ongelooflijk stimulerende houding.’ Ook de concertmeesters waren voor Fischer heel belangrijk. De Artistieke Commissie van het orkest beoordeelde al op 24 april 1987 het optreden van Fischer positief. Zijn werkwijze was ‘rustig, efficiënt, juiste opmerkingen op de juiste plaats; [... ] vooral uitvoering van Bartók was zeer overtuigend’.

Nieuwe interesse

Kort hierna zocht directeur Hein van Royen contact met de Hongaarse dirigent over een optreden met een ander werk van Bartók. Op 6 juni 1987 antwoordde Fischer hem in een eigenhandig geschreven brief: ‘I am delighted to hear that you may be interested in Bartóks’ Music for Strings, which I would be very happy to perform with the Concertgebouw Orchestra. How­ever, this work raises some problems. First of all it is extremely difficult, certainly more so than the Concerto for Orch., or the Mandarin-suite’, reden waarom hij een extra repetitie zou willen met alleen de strijkers. Ook gaf hij aan dat hij de originele opstelling van de componist zou willen hebben, met de twee strijkorkesten aan weerszijden van de slagwerkgroep. Als programma suggereerde hij aanvankelijk de Derde symfonie van Schubert, Mendelssohns Vioolconcert met Yuzuko Horigome en na de pauze Bartóks Muziek voor snaarinstrumenten, slagwerk en celesta. Het werd uiteindelijk op 11 en 12 februari 1988 Till Eulenspiegels lustige Streiche van Richard Strauss, het Vioolconcert van Jean Sibelius met Yuzuko Horigome, gevolgd door een overtuigende uitvoering van Bartóks bovengenoemde compositie.

Vervolg

Meerdere gastoptredens volgden, vanaf 2003/2004 keerde Fischer zelfs in vrijwel elk seizoen bij het orkest terug. De uitgevoerde werken bestrijken een breed spectrum van Johann Sebastian Bach tot en met James MacMillan. In 2012 dirigeerde hij het orkest in Wagners Parsifal bij De Nationale Opera. Tussen 2013 en 2015 stonden in Amsterdam, Luxemburg en Seoul alle symfonieën van Beethoven op het programma. In 2019 dirigeerde hij viermaal een Stravinsky-­concert.

Kenmerkend is Fischers grote aandacht voor podiumopstelling, zoals hierboven al bleek uit zijn opmerking over Bartóks Muziek voor snaarinstrumenten, slagwerk en celesta. Die zou zich vaker manifesteren. Bij de uitvoeringen van Bachs Matthäus-Passion in 2012 bijvoorbeeld groepeerde hij in het openingskoor het kinderkoor rond de directielessenaar met een opmerkelijke opstelling van de twee orkesten. Het Nederlands Kamerkoor plaatste hij in 2016 voor Bachs Magnificat wijd uiteen, met de houtblazers voor hem. Mede door zijn ideeën over podium­opstelling en speelwijze is Fischer al decennia van grote invloed op het Concertgebouworkest. Deze maand staat hij voor het eerst als honorair gastdirigent op de bok. In april komt hij terug met opnieuw een opmerkelijk programma: alle drie de pianoconcerten van Bartók.

Bekijk de video-opname van Iván Fischers Matthäus-Passion in 2012.

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.