
Concertprogramma
Grote Pianisten in de Kleine zaal: Roman Borisov met Beethoven, Rachmaninoff en meer
Kleine Zaal 17 april 2025 19.30 uur
Roman Borisov piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Grote Pianisten in de Kleine Zaal.
Béla Bartók (1881-1945)
Szabadban (In de open lucht), Sz. 81 (1926)
suite voor piano
Sippal, dobbal (Met trommels en fluiten)
Barcarolla
Musettes
Az éjszaka zenéje (Nachtmuziek)
Hajsza (De jacht)
Leopold Godowski (1870-1938)
Pastorale
Courante
uit ‘Renaissance’ (1906-09)
César Franck (1822-1890)
Prélude, choral et fugue, op. 21 (1884)
pauze ± 20.15 uur
Ludwig van Beethoven (1770-1827)
12 variaties op een Russische dans uit ‘Das Waldmädchen’ in A gr.t., WoO 71 (1796)
Serge Rachmaninoff (1873-1943)
Sonate nr. 1 in d kl.t., op. 28 (1906-07)
Allegro moderato
Lento
Allegro molto
einde ± 21.35 uur
Roman Borisov piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Grote Pianisten in de Kleine Zaal.
Béla Bartók (1881-1945)
Szabadban (In de open lucht), Sz. 81 (1926)
suite voor piano
Sippal, dobbal (Met trommels en fluiten)
Barcarolla
Musettes
Az éjszaka zenéje (Nachtmuziek)
Hajsza (De jacht)
Leopold Godowski (1870-1938)
Pastorale
Courante
uit ‘Renaissance’ (1906-09)
César Franck (1822-1890)
Prélude, choral et fugue, op. 21 (1884)
pauze ± 20.15 uur
Ludwig van Beethoven (1770-1827)
12 variaties op een Russische dans uit ‘Das Waldmädchen’ in A gr.t., WoO 71 (1796)
Serge Rachmaninoff (1873-1943)
Sonate nr. 1 in d kl.t., op. 28 (1906-07)
Allegro moderato
Lento
Allegro molto
einde ± 21.35 uur
Toelichting
Béla Bartók (1881-1945)
Szabadban
‘Vijf moeilijke pianostukken,’ zo noemde Béla Bartók in een brief aan zijn uitgever de korte werken die samen In de open lucht vormen. Hiermee suggereerde hij dat ze niet per se één geheel vormen en hij bracht in eerste instantie dan ook alleen het eerste, vierde en vijfde stuk in première op de Hongaarse radio. Toch worden de stukken wel vaak als samenhangende suite gezien en uitgevoerd. Zo hebben ze alle vijf een titel, een zeldzaamheid in de instrumentale werken van Bartók. Ook imiteert Bartók in zowel Met trommels en fluiten als Musettes andere instrumenten. Het eerste stuk is gebaseerd op het volksliedje Gólya, gólya, gilice, waarin een Hongaars kind met een fluitje en een trommel een gewonde vogel geneest. Daarmee is dit stuk een goed voorbeeld van Bartóks stijl: de invloed van Hongaarse volksmuziek en een percussief gebruik van de piano. In Musettes imiteert Bartók, wellicht geïnspireerd door Couperin, de musette, een kleine doedelzak. Opvallend is zijn instructie bij dit stuk: ‘Optioneel twee of drie keer spelen.’ Deze onbepaaldheid is in lijn met de spontaniteit van geïmproviseerde volksmuziek. Ook in Nachtmuziek, met imitaties van kikkergeluiden tegen een achtergrond van een ritselend bos, laat Bartók ruimte aan de uitvoerder. Toen zijn studente Mária Comensoli het stuk uit haar hoofd speelde en de dierengeluiden precies speelde waar Bartók ze had geschreven, zei hij: ‘Neem het maar niet te serieus, speel de geluiden zo vaak en wanneer je wilt.’ De verstilde Nachtmuziek lijkt een koppel te vormen met het afsluitende De jacht; ook in onder meer het Tweede pianoconcert laat Bartók zijn ‘nachtmuziek’ volgen door een presto.
‘Vijf moeilijke pianostukken,’ zo noemde Béla Bartók in een brief aan zijn uitgever de korte werken die samen In de open lucht vormen. Hiermee suggereerde hij dat ze niet per se één geheel vormen en hij bracht in eerste instantie dan ook alleen het eerste, vierde en vijfde stuk in première op de Hongaarse radio. Toch worden de stukken wel vaak als samenhangende suite gezien en uitgevoerd. Zo hebben ze alle vijf een titel, een zeldzaamheid in de instrumentale werken van Bartók. Ook imiteert Bartók in zowel Met trommels en fluiten als Musettes andere instrumenten. Het eerste stuk is gebaseerd op het volksliedje Gólya, gólya, gilice, waarin een Hongaars kind met een fluitje en een trommel een gewonde vogel geneest. Daarmee is dit stuk een goed voorbeeld van Bartóks stijl: de invloed van Hongaarse volksmuziek en een percussief gebruik van de piano. In Musettes imiteert Bartók, wellicht geïnspireerd door Couperin, de musette, een kleine doedelzak. Opvallend is zijn instructie bij dit stuk: ‘Optioneel twee of drie keer spelen.’ Deze onbepaaldheid is in lijn met de spontaniteit van geïmproviseerde volksmuziek. Ook in Nachtmuziek, met imitaties van kikkergeluiden tegen een achtergrond van een ritselend bos, laat Bartók ruimte aan de uitvoerder. Toen zijn studente Mária Comensoli het stuk uit haar hoofd speelde en de dierengeluiden precies speelde waar Bartók ze had geschreven, zei hij: ‘Neem het maar niet te serieus, speel de geluiden zo vaak en wanneer je wilt.’ De verstilde Nachtmuziek lijkt een koppel te vormen met het afsluitende De jacht; ook in onder meer het Tweede pianoconcert laat Bartók zijn ‘nachtmuziek’ volgen door een presto.
Leopold Godowski (1870-1938)
Pastorale
Bij de titel Renaissance dacht Leopold Godowski niet zozeer aan de periode rond 1500, maar meer aan de letterlijke betekenis van het woord: wedergeboorte. Met zijn bundel pianotranscripties gaf hij zestien barokwerken, van onder meer Jean-Philippe Rameau, Domenico Scarlatti en Arcangelo Corelli, een nieuwe identiteit. Het achtste stuk, Pastorale, is gebaseerd op het gelijknamige laatste deel van Corelli’s Kerstconcert. De bron van Courante, het tiende werk, is een studiestuk van Jean-Baptiste Loeillet. Hij werd ook wel ‘de Londen Loeillet’ genoemd, om verwarring met Jean-Baptiste Lully te voorkomen. Niettemin werd lang gedacht dat Loeillets Lessen voor het klavecimbel, waar de courante deel van uitmaakt, door zijn Frans-Italiaanse bijna-naamgenoot waren geschreven.
Bij de titel Renaissance dacht Leopold Godowski niet zozeer aan de periode rond 1500, maar meer aan de letterlijke betekenis van het woord: wedergeboorte. Met zijn bundel pianotranscripties gaf hij zestien barokwerken, van onder meer Jean-Philippe Rameau, Domenico Scarlatti en Arcangelo Corelli, een nieuwe identiteit. Het achtste stuk, Pastorale, is gebaseerd op het gelijknamige laatste deel van Corelli’s Kerstconcert. De bron van Courante, het tiende werk, is een studiestuk van Jean-Baptiste Loeillet. Hij werd ook wel ‘de Londen Loeillet’ genoemd, om verwarring met Jean-Baptiste Lully te voorkomen. Niettemin werd lang gedacht dat Loeillets Lessen voor het klavecimbel, waar de courante deel van uitmaakt, door zijn Frans-Italiaanse bijna-naamgenoot waren geschreven.
César Franck (1822-1890)
Prélude, choral et fugue
César Franck bespeelt het orgel in de Basiliek van Sainte-Clotilde in Parijs
César Franck had het geluk aan zijn zijde: vlak nadat hij werd aangesteld als organist van de Basiliek van Sainte-Clotilde in Parijs werd daar een nieuw orgel in gebruik genomen. Het instrument kwam van de vooraanstaande orgelbouwer Aristide Cavaillé-Coll. Het orgel had drie klavieren en nieuwe registers, waarmee de organist orkestklanken kon nabootsen. Franck was vervolgens een van de eersten die experimenteerde met deze klankkleuren en legde zo de basis voor de Franse school van symfonische orgelmuziek. Het leidde tot de Zes stukken voor groot orgel. Prélude, choral et fugue is weliswaar voor de piano geschreven, maar wel in dezelfde periode als de orgelstukken. De wijde ligging van de akkoorden in het koraal laten horen dat Franck dacht op een grote, symfonische schaal. Een pianosonate heeft Franck nooit geschreven, maar dit stuk komt er qua vorm dicht bij in de buurt: een langzaam middendeel en een sterke verwantschap tussen de delen. Dat laatste blijkt uit het feit dat de delen zonder onderbreking in elkaar overgaan en bovendien motivisch naar elkaar verwijzen. Daarvan is de chromatisch dalende lijn aan het begin van het tweede en derde deel een duidelijk voorbeeld.
César Franck bespeelt het orgel in de Basiliek van Sainte-Clotilde in Parijs
César Franck had het geluk aan zijn zijde: vlak nadat hij werd aangesteld als organist van de Basiliek van Sainte-Clotilde in Parijs werd daar een nieuw orgel in gebruik genomen. Het instrument kwam van de vooraanstaande orgelbouwer Aristide Cavaillé-Coll. Het orgel had drie klavieren en nieuwe registers, waarmee de organist orkestklanken kon nabootsen. Franck was vervolgens een van de eersten die experimenteerde met deze klankkleuren en legde zo de basis voor de Franse school van symfonische orgelmuziek. Het leidde tot de Zes stukken voor groot orgel. Prélude, choral et fugue is weliswaar voor de piano geschreven, maar wel in dezelfde periode als de orgelstukken. De wijde ligging van de akkoorden in het koraal laten horen dat Franck dacht op een grote, symfonische schaal. Een pianosonate heeft Franck nooit geschreven, maar dit stuk komt er qua vorm dicht bij in de buurt: een langzaam middendeel en een sterke verwantschap tussen de delen. Dat laatste blijkt uit het feit dat de delen zonder onderbreking in elkaar overgaan en bovendien motivisch naar elkaar verwijzen. Daarvan is de chromatisch dalende lijn aan het begin van het tweede en derde deel een duidelijk voorbeeld.
Ludwig van Beethoven (1770-1827)
12 variaties op een Russische dans
Halverwege de twintig was Ludwig van Beethoven nog niet de beroemde componist die hij later zou worden. Nog zonder gehoorverlies profileerde hij zich in de eerste plaats als pianist; als componist was hij nog zoekende naar het grote succes. Dat hoopte hij te bereiken door te profiteren van de populariteit van het ballet Das Waldmädchen van Paul Wranitzky. Op de Russische dans uit dit ballet schreef Beethoven twaalf variaties. Daarin horen we nog niet de hemelbestormende Beethoven die de deuren naar de Romantiek opent, maar de variaties hebben hun eigen klassieke, sierlijke charme. Beethoven droeg ze op aan gravin Anna Margarete von Browne, de vrouw van zijn beschermheer graaf Johann von Browne. De componist heeft jarenlang een warme band met de familie gehouden en onder meer de pianosonates opus 10 aan de gravin opgedragen.
Halverwege de twintig was Ludwig van Beethoven nog niet de beroemde componist die hij later zou worden. Nog zonder gehoorverlies profileerde hij zich in de eerste plaats als pianist; als componist was hij nog zoekende naar het grote succes. Dat hoopte hij te bereiken door te profiteren van de populariteit van het ballet Das Waldmädchen van Paul Wranitzky. Op de Russische dans uit dit ballet schreef Beethoven twaalf variaties. Daarin horen we nog niet de hemelbestormende Beethoven die de deuren naar de Romantiek opent, maar de variaties hebben hun eigen klassieke, sierlijke charme. Beethoven droeg ze op aan gravin Anna Margarete von Browne, de vrouw van zijn beschermheer graaf Johann von Browne. De componist heeft jarenlang een warme band met de familie gehouden en onder meer de pianosonates opus 10 aan de gravin opgedragen.
Serge Rachmaninoff (1873-1943)
Eerste sonate
Onzekerheid en een obsessie voor de dood lopen als twee rode draden door het leven van Serge Rachmaninoff. De onzekerheid werd versterkt door de dramatisch verlopen première van zijn Eerste symfonie (1897) en leidde ertoe dat Rachmaninoff ook zijn Eerste pianosonate nog verschillende keren reviseerde. Op aanraden van onder anderen Konstantin Igumnov, die de première uitvoerde, heeft hij het werk zo’n tien minuten ingekort. Ook hield het plan om er een programmatisch werk van te maken, gebaseerd op de Faustlegende, geen stand. Niettemin zijn de sporen van dit idee nog duidelijk te horen. In navolging van Franz Liszts Eine Faust-Symphonie wilde Rachmaninoff het eerste deel aan Faust zelf wijden. De plechtige akkoorden, met tussendoor grillige virtuositeit in beide handen, verklankt de onrust in de geest van Faust. Het tweede deel, met lange melodische lijnen die schijnbaar nooit een eindpunt bereiken, is geïnspireerd op Gretchen, Fausts erotische preoccupatie. De verschillende melodische lijnen in dit deel komen aan het einde samen in een liefdesduet. In het derde deel, dat in eerste instantie over Mephistofeles ging, staat de melodie minder centraal en lijkt Rachmaninoff eerder te willen tonen wat de mogelijkheden van de piano zijn. Wel citeert hij in een gepuncteerd ritme het gregoriaanse gezang Dies irae (‘Dag van toorn’), verwijzend naar de dood. De melodie ontwikkelt zich tot een grote climax, maar er klinken ook momenten van euforie en overwinning. Zo blijven in deze sonate goed en kwaad met elkaar in gevecht. Deze strijd zou aan het einde van Rachmaninoffs leven, ruim dertig jaar later, nog altijd onbeslist zijn: in het laatste deel van de Symfonische dansen, zijn laatste werk, strijdt het Dies irae tegen een wederopstandingsmotief uit de orthodoxe liturgie.
Onzekerheid en een obsessie voor de dood lopen als twee rode draden door het leven van Serge Rachmaninoff. De onzekerheid werd versterkt door de dramatisch verlopen première van zijn Eerste symfonie (1897) en leidde ertoe dat Rachmaninoff ook zijn Eerste pianosonate nog verschillende keren reviseerde. Op aanraden van onder anderen Konstantin Igumnov, die de première uitvoerde, heeft hij het werk zo’n tien minuten ingekort. Ook hield het plan om er een programmatisch werk van te maken, gebaseerd op de Faustlegende, geen stand. Niettemin zijn de sporen van dit idee nog duidelijk te horen. In navolging van Franz Liszts Eine Faust-Symphonie wilde Rachmaninoff het eerste deel aan Faust zelf wijden. De plechtige akkoorden, met tussendoor grillige virtuositeit in beide handen, verklankt de onrust in de geest van Faust. Het tweede deel, met lange melodische lijnen die schijnbaar nooit een eindpunt bereiken, is geïnspireerd op Gretchen, Fausts erotische preoccupatie. De verschillende melodische lijnen in dit deel komen aan het einde samen in een liefdesduet. In het derde deel, dat in eerste instantie over Mephistofeles ging, staat de melodie minder centraal en lijkt Rachmaninoff eerder te willen tonen wat de mogelijkheden van de piano zijn. Wel citeert hij in een gepuncteerd ritme het gregoriaanse gezang Dies irae (‘Dag van toorn’), verwijzend naar de dood. De melodie ontwikkelt zich tot een grote climax, maar er klinken ook momenten van euforie en overwinning. Zo blijven in deze sonate goed en kwaad met elkaar in gevecht. Deze strijd zou aan het einde van Rachmaninoffs leven, ruim dertig jaar later, nog altijd onbeslist zijn: in het laatste deel van de Symfonische dansen, zijn laatste werk, strijdt het Dies irae tegen een wederopstandingsmotief uit de orthodoxe liturgie.
Béla Bartók (1881-1945)
Szabadban
‘Vijf moeilijke pianostukken,’ zo noemde Béla Bartók in een brief aan zijn uitgever de korte werken die samen In de open lucht vormen. Hiermee suggereerde hij dat ze niet per se één geheel vormen en hij bracht in eerste instantie dan ook alleen het eerste, vierde en vijfde stuk in première op de Hongaarse radio. Toch worden de stukken wel vaak als samenhangende suite gezien en uitgevoerd. Zo hebben ze alle vijf een titel, een zeldzaamheid in de instrumentale werken van Bartók. Ook imiteert Bartók in zowel Met trommels en fluiten als Musettes andere instrumenten. Het eerste stuk is gebaseerd op het volksliedje Gólya, gólya, gilice, waarin een Hongaars kind met een fluitje en een trommel een gewonde vogel geneest. Daarmee is dit stuk een goed voorbeeld van Bartóks stijl: de invloed van Hongaarse volksmuziek en een percussief gebruik van de piano. In Musettes imiteert Bartók, wellicht geïnspireerd door Couperin, de musette, een kleine doedelzak. Opvallend is zijn instructie bij dit stuk: ‘Optioneel twee of drie keer spelen.’ Deze onbepaaldheid is in lijn met de spontaniteit van geïmproviseerde volksmuziek. Ook in Nachtmuziek, met imitaties van kikkergeluiden tegen een achtergrond van een ritselend bos, laat Bartók ruimte aan de uitvoerder. Toen zijn studente Mária Comensoli het stuk uit haar hoofd speelde en de dierengeluiden precies speelde waar Bartók ze had geschreven, zei hij: ‘Neem het maar niet te serieus, speel de geluiden zo vaak en wanneer je wilt.’ De verstilde Nachtmuziek lijkt een koppel te vormen met het afsluitende De jacht; ook in onder meer het Tweede pianoconcert laat Bartók zijn ‘nachtmuziek’ volgen door een presto.
‘Vijf moeilijke pianostukken,’ zo noemde Béla Bartók in een brief aan zijn uitgever de korte werken die samen In de open lucht vormen. Hiermee suggereerde hij dat ze niet per se één geheel vormen en hij bracht in eerste instantie dan ook alleen het eerste, vierde en vijfde stuk in première op de Hongaarse radio. Toch worden de stukken wel vaak als samenhangende suite gezien en uitgevoerd. Zo hebben ze alle vijf een titel, een zeldzaamheid in de instrumentale werken van Bartók. Ook imiteert Bartók in zowel Met trommels en fluiten als Musettes andere instrumenten. Het eerste stuk is gebaseerd op het volksliedje Gólya, gólya, gilice, waarin een Hongaars kind met een fluitje en een trommel een gewonde vogel geneest. Daarmee is dit stuk een goed voorbeeld van Bartóks stijl: de invloed van Hongaarse volksmuziek en een percussief gebruik van de piano. In Musettes imiteert Bartók, wellicht geïnspireerd door Couperin, de musette, een kleine doedelzak. Opvallend is zijn instructie bij dit stuk: ‘Optioneel twee of drie keer spelen.’ Deze onbepaaldheid is in lijn met de spontaniteit van geïmproviseerde volksmuziek. Ook in Nachtmuziek, met imitaties van kikkergeluiden tegen een achtergrond van een ritselend bos, laat Bartók ruimte aan de uitvoerder. Toen zijn studente Mária Comensoli het stuk uit haar hoofd speelde en de dierengeluiden precies speelde waar Bartók ze had geschreven, zei hij: ‘Neem het maar niet te serieus, speel de geluiden zo vaak en wanneer je wilt.’ De verstilde Nachtmuziek lijkt een koppel te vormen met het afsluitende De jacht; ook in onder meer het Tweede pianoconcert laat Bartók zijn ‘nachtmuziek’ volgen door een presto.
Leopold Godowski (1870-1938)
Pastorale
Bij de titel Renaissance dacht Leopold Godowski niet zozeer aan de periode rond 1500, maar meer aan de letterlijke betekenis van het woord: wedergeboorte. Met zijn bundel pianotranscripties gaf hij zestien barokwerken, van onder meer Jean-Philippe Rameau, Domenico Scarlatti en Arcangelo Corelli, een nieuwe identiteit. Het achtste stuk, Pastorale, is gebaseerd op het gelijknamige laatste deel van Corelli’s Kerstconcert. De bron van Courante, het tiende werk, is een studiestuk van Jean-Baptiste Loeillet. Hij werd ook wel ‘de Londen Loeillet’ genoemd, om verwarring met Jean-Baptiste Lully te voorkomen. Niettemin werd lang gedacht dat Loeillets Lessen voor het klavecimbel, waar de courante deel van uitmaakt, door zijn Frans-Italiaanse bijna-naamgenoot waren geschreven.
Bij de titel Renaissance dacht Leopold Godowski niet zozeer aan de periode rond 1500, maar meer aan de letterlijke betekenis van het woord: wedergeboorte. Met zijn bundel pianotranscripties gaf hij zestien barokwerken, van onder meer Jean-Philippe Rameau, Domenico Scarlatti en Arcangelo Corelli, een nieuwe identiteit. Het achtste stuk, Pastorale, is gebaseerd op het gelijknamige laatste deel van Corelli’s Kerstconcert. De bron van Courante, het tiende werk, is een studiestuk van Jean-Baptiste Loeillet. Hij werd ook wel ‘de Londen Loeillet’ genoemd, om verwarring met Jean-Baptiste Lully te voorkomen. Niettemin werd lang gedacht dat Loeillets Lessen voor het klavecimbel, waar de courante deel van uitmaakt, door zijn Frans-Italiaanse bijna-naamgenoot waren geschreven.
César Franck (1822-1890)
Prélude, choral et fugue
César Franck bespeelt het orgel in de Basiliek van Sainte-Clotilde in Parijs
César Franck had het geluk aan zijn zijde: vlak nadat hij werd aangesteld als organist van de Basiliek van Sainte-Clotilde in Parijs werd daar een nieuw orgel in gebruik genomen. Het instrument kwam van de vooraanstaande orgelbouwer Aristide Cavaillé-Coll. Het orgel had drie klavieren en nieuwe registers, waarmee de organist orkestklanken kon nabootsen. Franck was vervolgens een van de eersten die experimenteerde met deze klankkleuren en legde zo de basis voor de Franse school van symfonische orgelmuziek. Het leidde tot de Zes stukken voor groot orgel. Prélude, choral et fugue is weliswaar voor de piano geschreven, maar wel in dezelfde periode als de orgelstukken. De wijde ligging van de akkoorden in het koraal laten horen dat Franck dacht op een grote, symfonische schaal. Een pianosonate heeft Franck nooit geschreven, maar dit stuk komt er qua vorm dicht bij in de buurt: een langzaam middendeel en een sterke verwantschap tussen de delen. Dat laatste blijkt uit het feit dat de delen zonder onderbreking in elkaar overgaan en bovendien motivisch naar elkaar verwijzen. Daarvan is de chromatisch dalende lijn aan het begin van het tweede en derde deel een duidelijk voorbeeld.
César Franck bespeelt het orgel in de Basiliek van Sainte-Clotilde in Parijs
César Franck had het geluk aan zijn zijde: vlak nadat hij werd aangesteld als organist van de Basiliek van Sainte-Clotilde in Parijs werd daar een nieuw orgel in gebruik genomen. Het instrument kwam van de vooraanstaande orgelbouwer Aristide Cavaillé-Coll. Het orgel had drie klavieren en nieuwe registers, waarmee de organist orkestklanken kon nabootsen. Franck was vervolgens een van de eersten die experimenteerde met deze klankkleuren en legde zo de basis voor de Franse school van symfonische orgelmuziek. Het leidde tot de Zes stukken voor groot orgel. Prélude, choral et fugue is weliswaar voor de piano geschreven, maar wel in dezelfde periode als de orgelstukken. De wijde ligging van de akkoorden in het koraal laten horen dat Franck dacht op een grote, symfonische schaal. Een pianosonate heeft Franck nooit geschreven, maar dit stuk komt er qua vorm dicht bij in de buurt: een langzaam middendeel en een sterke verwantschap tussen de delen. Dat laatste blijkt uit het feit dat de delen zonder onderbreking in elkaar overgaan en bovendien motivisch naar elkaar verwijzen. Daarvan is de chromatisch dalende lijn aan het begin van het tweede en derde deel een duidelijk voorbeeld.
Ludwig van Beethoven (1770-1827)
12 variaties op een Russische dans
Halverwege de twintig was Ludwig van Beethoven nog niet de beroemde componist die hij later zou worden. Nog zonder gehoorverlies profileerde hij zich in de eerste plaats als pianist; als componist was hij nog zoekende naar het grote succes. Dat hoopte hij te bereiken door te profiteren van de populariteit van het ballet Das Waldmädchen van Paul Wranitzky. Op de Russische dans uit dit ballet schreef Beethoven twaalf variaties. Daarin horen we nog niet de hemelbestormende Beethoven die de deuren naar de Romantiek opent, maar de variaties hebben hun eigen klassieke, sierlijke charme. Beethoven droeg ze op aan gravin Anna Margarete von Browne, de vrouw van zijn beschermheer graaf Johann von Browne. De componist heeft jarenlang een warme band met de familie gehouden en onder meer de pianosonates opus 10 aan de gravin opgedragen.
Halverwege de twintig was Ludwig van Beethoven nog niet de beroemde componist die hij later zou worden. Nog zonder gehoorverlies profileerde hij zich in de eerste plaats als pianist; als componist was hij nog zoekende naar het grote succes. Dat hoopte hij te bereiken door te profiteren van de populariteit van het ballet Das Waldmädchen van Paul Wranitzky. Op de Russische dans uit dit ballet schreef Beethoven twaalf variaties. Daarin horen we nog niet de hemelbestormende Beethoven die de deuren naar de Romantiek opent, maar de variaties hebben hun eigen klassieke, sierlijke charme. Beethoven droeg ze op aan gravin Anna Margarete von Browne, de vrouw van zijn beschermheer graaf Johann von Browne. De componist heeft jarenlang een warme band met de familie gehouden en onder meer de pianosonates opus 10 aan de gravin opgedragen.
Serge Rachmaninoff (1873-1943)
Eerste sonate
Onzekerheid en een obsessie voor de dood lopen als twee rode draden door het leven van Serge Rachmaninoff. De onzekerheid werd versterkt door de dramatisch verlopen première van zijn Eerste symfonie (1897) en leidde ertoe dat Rachmaninoff ook zijn Eerste pianosonate nog verschillende keren reviseerde. Op aanraden van onder anderen Konstantin Igumnov, die de première uitvoerde, heeft hij het werk zo’n tien minuten ingekort. Ook hield het plan om er een programmatisch werk van te maken, gebaseerd op de Faustlegende, geen stand. Niettemin zijn de sporen van dit idee nog duidelijk te horen. In navolging van Franz Liszts Eine Faust-Symphonie wilde Rachmaninoff het eerste deel aan Faust zelf wijden. De plechtige akkoorden, met tussendoor grillige virtuositeit in beide handen, verklankt de onrust in de geest van Faust. Het tweede deel, met lange melodische lijnen die schijnbaar nooit een eindpunt bereiken, is geïnspireerd op Gretchen, Fausts erotische preoccupatie. De verschillende melodische lijnen in dit deel komen aan het einde samen in een liefdesduet. In het derde deel, dat in eerste instantie over Mephistofeles ging, staat de melodie minder centraal en lijkt Rachmaninoff eerder te willen tonen wat de mogelijkheden van de piano zijn. Wel citeert hij in een gepuncteerd ritme het gregoriaanse gezang Dies irae (‘Dag van toorn’), verwijzend naar de dood. De melodie ontwikkelt zich tot een grote climax, maar er klinken ook momenten van euforie en overwinning. Zo blijven in deze sonate goed en kwaad met elkaar in gevecht. Deze strijd zou aan het einde van Rachmaninoffs leven, ruim dertig jaar later, nog altijd onbeslist zijn: in het laatste deel van de Symfonische dansen, zijn laatste werk, strijdt het Dies irae tegen een wederopstandingsmotief uit de orthodoxe liturgie.
Onzekerheid en een obsessie voor de dood lopen als twee rode draden door het leven van Serge Rachmaninoff. De onzekerheid werd versterkt door de dramatisch verlopen première van zijn Eerste symfonie (1897) en leidde ertoe dat Rachmaninoff ook zijn Eerste pianosonate nog verschillende keren reviseerde. Op aanraden van onder anderen Konstantin Igumnov, die de première uitvoerde, heeft hij het werk zo’n tien minuten ingekort. Ook hield het plan om er een programmatisch werk van te maken, gebaseerd op de Faustlegende, geen stand. Niettemin zijn de sporen van dit idee nog duidelijk te horen. In navolging van Franz Liszts Eine Faust-Symphonie wilde Rachmaninoff het eerste deel aan Faust zelf wijden. De plechtige akkoorden, met tussendoor grillige virtuositeit in beide handen, verklankt de onrust in de geest van Faust. Het tweede deel, met lange melodische lijnen die schijnbaar nooit een eindpunt bereiken, is geïnspireerd op Gretchen, Fausts erotische preoccupatie. De verschillende melodische lijnen in dit deel komen aan het einde samen in een liefdesduet. In het derde deel, dat in eerste instantie over Mephistofeles ging, staat de melodie minder centraal en lijkt Rachmaninoff eerder te willen tonen wat de mogelijkheden van de piano zijn. Wel citeert hij in een gepuncteerd ritme het gregoriaanse gezang Dies irae (‘Dag van toorn’), verwijzend naar de dood. De melodie ontwikkelt zich tot een grote climax, maar er klinken ook momenten van euforie en overwinning. Zo blijven in deze sonate goed en kwaad met elkaar in gevecht. Deze strijd zou aan het einde van Rachmaninoffs leven, ruim dertig jaar later, nog altijd onbeslist zijn: in het laatste deel van de Symfonische dansen, zijn laatste werk, strijdt het Dies irae tegen een wederopstandingsmotief uit de orthodoxe liturgie.
Biografie
Roman Borisov, piano
Dankzij een oplettende kleuterjuf werd Roman Borisov al op zijn vierde voorgesteld aan pianolerares Mary Lebenzon van het conservatorium van Novosibirsk; zij zou de jonge pianist tot 2020 begeleiden. Al vroeg won Roman Borisov verschillende prijzen, waaronder de eerste prijs van het Krainev Jeugdconcours 2019.
Ook is hij alumnus van de zomeracademie van het Verbier Festival 2019, waar hij werkte met onder anderen András Schiff, Jean-Efflam Bavouzet en Sergei Babayan.
Na optredens in het seizoen 2019/2020 in Hamburg en Berlijn en op het Klavier-Festival Ruhr en het Gstaad Festival besloot de jonge pianist om na zijn eindexamen naar Berlijn te verhuizen. In 2022 pakte hij daar zijn studie op aan de Hochschule für Musik ‘Hanns Eisler’ bij Eldar Nebolsin, en hetzelfde najaar won hij als jongste deelnemer de Kissinger KlavierOlymp. Inmiddels speelde Roman Borisov als solist bij het Konzerthausorchester Berlin, de Württembergische Philharmonie Reutlingen en de Münchner Symphoniker. Met het ORF-Symphonieorchester en dirigent Howard Griffith nam hij in 2023 twee van Mozarts pianoconcerten (KV 413 en KV 415) op.
Tot de hoogtepunten van het huidige concertseizoen behoren zijn debuut bij het Helsinki Philharmonisch Orkest onder leiding van Ariane Matiakh, een tournee met de Kammerakademie Potsdam, zijn debuut in Wigmore Hall in Londen en de release van zijn eerste solo-album (Franck, Godowski en Rachmaninoff). Solorecitals verzorgde Roman Borisov tot nog toe in Essen, Brussel, Bordeaux, Zürich, Wenen en Madrid, en in Het Concertgebouw maakt hij zijn debuut.