Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Concertprogramma

Concertprogramma

Grote Pianisten in de Kleine Zaal: Saskia Giorgini speelt Liszt

Grote Pianisten in de Kleine Zaal: Saskia Giorgini speelt Liszt

Kleine Zaal
18 januari 2025
19.30 uur

Print dit programma

Saskia Giorgini piano

Dit concert maakt deel uit van de serie Grote Pianisten in de Kleine Zaal.

Franz Liszt (1811-1886)

Harmonies poétiques et religieuses, S. 173 (1834-53)
Invocation
Ave Maria
Bénédiction de Dieu dans la solitude
Pensée des morts
Pater Noster
Hymne de l’enfant à son réveil
Funérailles
Miserere, d’après Palestrina
Andante lagrimoso
Cantique d’amour

er is geen pauze
einde ± 20.50 uur

Kleine Zaal 18 januari 2025 19.30 uur

Saskia Giorgini piano

Dit concert maakt deel uit van de serie Grote Pianisten in de Kleine Zaal.

Franz Liszt (1811-1886)

Harmonies poétiques et religieuses, S. 173 (1834-53)
Invocation
Ave Maria
Bénédiction de Dieu dans la solitude
Pensée des morts
Pater Noster
Hymne de l’enfant à son réveil
Funérailles
Miserere, d’après Palestrina
Andante lagrimoso
Cantique d’amour

er is geen pauze
einde ± 20.50 uur

Toelichting

Franz Liszt (1811-1886)

Harmonies poétiques et religieuses

door Christo Lelie

Franz Liszt is de geschiedenis ingegaan als componist van technisch uiterst complexe pianowerken én als de populairste pianovirtuoos van de negentiende eeuw, een popster avant la lettre. Dat leverde hem het imago op van een oppervlakkige, op show gerichte persoonlijkheid en componist. Ten onrechte, want Liszt had een serieuze, filosofische en religieuze inborst. Al op zijn zestiende overwoog hij priester te worden en in 1865 liet hij zich daadwerkelijk tot abbé wijden. Tot zijn dood speelde religie een grote rol in zijn leven en composities: naast liturgische kerkmuziek zoals missen en oratoria schreef hij seculiere, concertante werken gebaseerd op religieuze th­ema’s, zoals de pianocyclus Harmo­nies poétiques et religieuses. De titel ontleende Liszt aan de gelijknamige gedichtenverzameling van de door hem zeer bewonderde Alphonse de Lamartine uit 1830.

Franz Liszt is de geschiedenis ingegaan als componist van technisch uiterst complexe pianowerken én als de populairste pianovirtuoos van de negentiende eeuw, een popster avant la lettre. Dat leverde hem het imago op van een oppervlakkige, op show gerichte persoonlijkheid en componist. Ten onrechte, want Liszt had een serieuze, filosofische en religieuze inborst. Al op zijn zestiende overwoog hij priester te worden en in 1865 liet hij zich daadwerkelijk tot abbé wijden. Tot zijn dood speelde religie een grote rol in zijn leven en composities: naast liturgische kerkmuziek zoals missen en oratoria schreef hij seculiere, concertante werken gebaseerd op religieuze th­ema’s, zoals de pianocyclus Harmo­nies poétiques et religieuses. De titel ontleende Liszt aan de gelijknamige gedichtenverzameling van de door hem zeer bewonderde Alphonse de Lamartine uit 1830.

  • Franz Liszt

    Door: Richard Lauchert

    Franz Liszt

    Door: Richard Lauchert

  • Franz Liszt

    Door: Richard Lauchert

    Franz Liszt

    Door: Richard Lauchert

Franz Liszt op een portret door Richard Lauchert uit 1856

Liszts cyclus kende een lange ontstaansgeschiedenis. Al in 1834 schreef de 23-jarige componist een los piano­stuk dat hij Harmonies poétiques et religieuses noemde. Daaraan voegde hij de daarop volgende jaren acht stukken toe, om in 1849 tot een geheel nieuwe, twaalfdelige cyclus te komen. Uiteindelijk publiceerde Liszt in 1853 de definitieve versie bestaande uit tien delen: 

1. Invocation is het openingsgedicht van Lamartines bundel. De eerste zin luidt: ‘Sta op, stem van mijn ziel, met de dageraad, met de nacht!’ In deze proloog domineren herhalende akkoorden in        
t­riolen, met daartegen dramatische exclamaties. Na een verstild intermezzo keren de repeterende akkoorden in alle hevigheid terug, leidend naar een dramatisch slot.

2. Ave Maria heeft niets met Lamartine, maar alles met Liszts diepgewortelde katholicisme te maken. Het sobere werkje had Liszt in 1846 oorspronkelijk voor koor en orgel geschreven, voordat hij het in deze cyclus een plaats gaf. Het opent met een lieflijk klingelend klokje dat tot gebed oproept.

3. Bénédiction de Dieu dans la solitude vormt het artistieke hoogtepunt van de cyclus. Lamartine opent met de vragen die Liszt boven de partituur noteerde: ‘Waar kom ik vandaan, o mijn God! Deze vrede die mij overspoelt?’ Liszt vertaalde Lamartines strofen in intens poëtische en breed uitgesponnen melodieën. Na toverachtige harppassages volgt een contemplatief andante. Wie na deze rust meer beweeglijkheid verwacht, komt bedrogen uit, want de derde sectie is opnieuw lyrisch. Hierna volgt de reprise van het openingsdeel, nu begeleid door andere akkoordstructuren. Een coda sluit dit magnum opus vredevol af.

4. Pensée des morts is het oudste stuk uit de cyclus: Liszt hergebruikte hierin zijn losse pianocompositie Harmonies poétiques et religieuses uit 1834, die hij herschreef en aanvulde met een oude koorzetting van psalm 129 (Uit de diepte roep ik tot U Heer). Deze zet pontificaal in nadat het klaaglijk begonnen stuk is uitgemond in een wervelende cadens. Het is interessant dat Liszt dit thema eveneens in 1834 gebruikte in zijn vroegste compositie voor piano en orkest De profundis – Psaume instrumentall. In Pensée des morts komt na het koraal een verstild recitatief, gevolgd door een adagio, waarin Liszt het psalmthema behandelt als een ‘lied zonder woorden’. 

5. Pater Noster is net als Ave Maria een uiterst sobere pianotranscriptie van een eerder gecomponeerd koorwerkje: de zetting voor a cappella mannenkoor van een Onze Vader uit 1846. Dit korte deel is in al zijn kaalheid en eenvoud een rustpunt in de cyclus.

6. Hymne de l’enfant à son réveil, Lied van het ontwakende kind, uit Lamartines bundel, vormt te midden van de veelal zware en sombere delen een lichtpunt van kinderlijke puurheid.

7. Funérailles is het bekendste deel. Het begint met dreigende doodsklokken ter inleiding van een treurmars. Na een lyrisch gedeelte start een gejaagd ostinato, opbouwend naar donderende linkerhand-octaven in de bas. Deze passage doet denken aan soortgelijke octaven in Chopins Polonaise héroique. Omdat Liszt Funérailles de ondertitel ‘Oktober 1849’ gaf, wordt wel gedacht dat dit werk een epitaaf is voor Frédéric Chopin, die op 17 oktober 1849 stierf. Het is echter een eerbetoon aan drie van Liszts vrienden die slachtoffer waren in de mislukte Hongaarse opstand tegen de Habsburgse overheersing in 1848. 

8. Miserere, d’après Palestrina is andermaal originele kerkmuziek, maar nu pianistisch geraffineerd bewerkt. Liszt baseert het op een Miserere (Wees mij genadig, God) van de grote renaissancecomponist Giovanni Pierluigi da Palestrina (c. 1525-1594). 

9. Andante lagrimoso heeft geen titel, maar is wél op een gedicht van Lamartine gebaseerd, Une larme, ou Consolation, waarvan Liszt de eerste twee coupletten boven de muziek liet afdrukken. De eerste woorden, ’Val, stille tranen, op een genadeloze aarde’, toonzet Liszt in een weemoedig pianolied, dat hij in het middendeel troostrijk beantwoordt, om weer met het smartelijke beginthema te eindigen.

10. Cantique d’amour, een romance, is mogelijk een liefdesverklaring aan Liszts nieuwe levensgezellin, Carolyne von Sayn Wittgenstein, die hij in 1847 in Kyiv had leren kennen. Een jaar later vestigde hij zich met haar in Weimar, waar hij vervolgens tot in 1852 aan de laatste versie van de cyclus werkte. 

Franz Liszt op een portret door Richard Lauchert uit 1856

Liszts cyclus kende een lange ontstaansgeschiedenis. Al in 1834 schreef de 23-jarige componist een los piano­stuk dat hij Harmonies poétiques et religieuses noemde. Daaraan voegde hij de daarop volgende jaren acht stukken toe, om in 1849 tot een geheel nieuwe, twaalfdelige cyclus te komen. Uiteindelijk publiceerde Liszt in 1853 de definitieve versie bestaande uit tien delen: 

1. Invocation is het openingsgedicht van Lamartines bundel. De eerste zin luidt: ‘Sta op, stem van mijn ziel, met de dageraad, met de nacht!’ In deze proloog domineren herhalende akkoorden in        
t­riolen, met daartegen dramatische exclamaties. Na een verstild intermezzo keren de repeterende akkoorden in alle hevigheid terug, leidend naar een dramatisch slot.

2. Ave Maria heeft niets met Lamartine, maar alles met Liszts diepgewortelde katholicisme te maken. Het sobere werkje had Liszt in 1846 oorspronkelijk voor koor en orgel geschreven, voordat hij het in deze cyclus een plaats gaf. Het opent met een lieflijk klingelend klokje dat tot gebed oproept.

3. Bénédiction de Dieu dans la solitude vormt het artistieke hoogtepunt van de cyclus. Lamartine opent met de vragen die Liszt boven de partituur noteerde: ‘Waar kom ik vandaan, o mijn God! Deze vrede die mij overspoelt?’ Liszt vertaalde Lamartines strofen in intens poëtische en breed uitgesponnen melodieën. Na toverachtige harppassages volgt een contemplatief andante. Wie na deze rust meer beweeglijkheid verwacht, komt bedrogen uit, want de derde sectie is opnieuw lyrisch. Hierna volgt de reprise van het openingsdeel, nu begeleid door andere akkoordstructuren. Een coda sluit dit magnum opus vredevol af.

4. Pensée des morts is het oudste stuk uit de cyclus: Liszt hergebruikte hierin zijn losse pianocompositie Harmonies poétiques et religieuses uit 1834, die hij herschreef en aanvulde met een oude koorzetting van psalm 129 (Uit de diepte roep ik tot U Heer). Deze zet pontificaal in nadat het klaaglijk begonnen stuk is uitgemond in een wervelende cadens. Het is interessant dat Liszt dit thema eveneens in 1834 gebruikte in zijn vroegste compositie voor piano en orkest De profundis – Psaume instrumentall. In Pensée des morts komt na het koraal een verstild recitatief, gevolgd door een adagio, waarin Liszt het psalmthema behandelt als een ‘lied zonder woorden’. 

5. Pater Noster is net als Ave Maria een uiterst sobere pianotranscriptie van een eerder gecomponeerd koorwerkje: de zetting voor a cappella mannenkoor van een Onze Vader uit 1846. Dit korte deel is in al zijn kaalheid en eenvoud een rustpunt in de cyclus.

6. Hymne de l’enfant à son réveil, Lied van het ontwakende kind, uit Lamartines bundel, vormt te midden van de veelal zware en sombere delen een lichtpunt van kinderlijke puurheid.

7. Funérailles is het bekendste deel. Het begint met dreigende doodsklokken ter inleiding van een treurmars. Na een lyrisch gedeelte start een gejaagd ostinato, opbouwend naar donderende linkerhand-octaven in de bas. Deze passage doet denken aan soortgelijke octaven in Chopins Polonaise héroique. Omdat Liszt Funérailles de ondertitel ‘Oktober 1849’ gaf, wordt wel gedacht dat dit werk een epitaaf is voor Frédéric Chopin, die op 17 oktober 1849 stierf. Het is echter een eerbetoon aan drie van Liszts vrienden die slachtoffer waren in de mislukte Hongaarse opstand tegen de Habsburgse overheersing in 1848. 

8. Miserere, d’après Palestrina is andermaal originele kerkmuziek, maar nu pianistisch geraffineerd bewerkt. Liszt baseert het op een Miserere (Wees mij genadig, God) van de grote renaissancecomponist Giovanni Pierluigi da Palestrina (c. 1525-1594). 

9. Andante lagrimoso heeft geen titel, maar is wél op een gedicht van Lamartine gebaseerd, Une larme, ou Consolation, waarvan Liszt de eerste twee coupletten boven de muziek liet afdrukken. De eerste woorden, ’Val, stille tranen, op een genadeloze aarde’, toonzet Liszt in een weemoedig pianolied, dat hij in het middendeel troostrijk beantwoordt, om weer met het smartelijke beginthema te eindigen.

10. Cantique d’amour, een romance, is mogelijk een liefdesverklaring aan Liszts nieuwe levensgezellin, Carolyne von Sayn Wittgenstein, die hij in 1847 in Kyiv had leren kennen. Een jaar later vestigde hij zich met haar in Weimar, waar hij vervolgens tot in 1852 aan de laatste versie van de cyclus werkte. 

door Christo Lelie

Franz Liszt (1811-1886)

Harmonies poétiques et religieuses

door Christo Lelie

Franz Liszt is de geschiedenis ingegaan als componist van technisch uiterst complexe pianowerken én als de populairste pianovirtuoos van de negentiende eeuw, een popster avant la lettre. Dat leverde hem het imago op van een oppervlakkige, op show gerichte persoonlijkheid en componist. Ten onrechte, want Liszt had een serieuze, filosofische en religieuze inborst. Al op zijn zestiende overwoog hij priester te worden en in 1865 liet hij zich daadwerkelijk tot abbé wijden. Tot zijn dood speelde religie een grote rol in zijn leven en composities: naast liturgische kerkmuziek zoals missen en oratoria schreef hij seculiere, concertante werken gebaseerd op religieuze th­ema’s, zoals de pianocyclus Harmo­nies poétiques et religieuses. De titel ontleende Liszt aan de gelijknamige gedichtenverzameling van de door hem zeer bewonderde Alphonse de Lamartine uit 1830.

Franz Liszt is de geschiedenis ingegaan als componist van technisch uiterst complexe pianowerken én als de populairste pianovirtuoos van de negentiende eeuw, een popster avant la lettre. Dat leverde hem het imago op van een oppervlakkige, op show gerichte persoonlijkheid en componist. Ten onrechte, want Liszt had een serieuze, filosofische en religieuze inborst. Al op zijn zestiende overwoog hij priester te worden en in 1865 liet hij zich daadwerkelijk tot abbé wijden. Tot zijn dood speelde religie een grote rol in zijn leven en composities: naast liturgische kerkmuziek zoals missen en oratoria schreef hij seculiere, concertante werken gebaseerd op religieuze th­ema’s, zoals de pianocyclus Harmo­nies poétiques et religieuses. De titel ontleende Liszt aan de gelijknamige gedichtenverzameling van de door hem zeer bewonderde Alphonse de Lamartine uit 1830.

  • Franz Liszt

    Door: Richard Lauchert

    Franz Liszt

    Door: Richard Lauchert

  • Franz Liszt

    Door: Richard Lauchert

    Franz Liszt

    Door: Richard Lauchert

Franz Liszt op een portret door Richard Lauchert uit 1856

Liszts cyclus kende een lange ontstaansgeschiedenis. Al in 1834 schreef de 23-jarige componist een los piano­stuk dat hij Harmonies poétiques et religieuses noemde. Daaraan voegde hij de daarop volgende jaren acht stukken toe, om in 1849 tot een geheel nieuwe, twaalfdelige cyclus te komen. Uiteindelijk publiceerde Liszt in 1853 de definitieve versie bestaande uit tien delen: 

1. Invocation is het openingsgedicht van Lamartines bundel. De eerste zin luidt: ‘Sta op, stem van mijn ziel, met de dageraad, met de nacht!’ In deze proloog domineren herhalende akkoorden in        
t­riolen, met daartegen dramatische exclamaties. Na een verstild intermezzo keren de repeterende akkoorden in alle hevigheid terug, leidend naar een dramatisch slot.

2. Ave Maria heeft niets met Lamartine, maar alles met Liszts diepgewortelde katholicisme te maken. Het sobere werkje had Liszt in 1846 oorspronkelijk voor koor en orgel geschreven, voordat hij het in deze cyclus een plaats gaf. Het opent met een lieflijk klingelend klokje dat tot gebed oproept.

3. Bénédiction de Dieu dans la solitude vormt het artistieke hoogtepunt van de cyclus. Lamartine opent met de vragen die Liszt boven de partituur noteerde: ‘Waar kom ik vandaan, o mijn God! Deze vrede die mij overspoelt?’ Liszt vertaalde Lamartines strofen in intens poëtische en breed uitgesponnen melodieën. Na toverachtige harppassages volgt een contemplatief andante. Wie na deze rust meer beweeglijkheid verwacht, komt bedrogen uit, want de derde sectie is opnieuw lyrisch. Hierna volgt de reprise van het openingsdeel, nu begeleid door andere akkoordstructuren. Een coda sluit dit magnum opus vredevol af.

4. Pensée des morts is het oudste stuk uit de cyclus: Liszt hergebruikte hierin zijn losse pianocompositie Harmonies poétiques et religieuses uit 1834, die hij herschreef en aanvulde met een oude koorzetting van psalm 129 (Uit de diepte roep ik tot U Heer). Deze zet pontificaal in nadat het klaaglijk begonnen stuk is uitgemond in een wervelende cadens. Het is interessant dat Liszt dit thema eveneens in 1834 gebruikte in zijn vroegste compositie voor piano en orkest De profundis – Psaume instrumentall. In Pensée des morts komt na het koraal een verstild recitatief, gevolgd door een adagio, waarin Liszt het psalmthema behandelt als een ‘lied zonder woorden’. 

5. Pater Noster is net als Ave Maria een uiterst sobere pianotranscriptie van een eerder gecomponeerd koorwerkje: de zetting voor a cappella mannenkoor van een Onze Vader uit 1846. Dit korte deel is in al zijn kaalheid en eenvoud een rustpunt in de cyclus.

6. Hymne de l’enfant à son réveil, Lied van het ontwakende kind, uit Lamartines bundel, vormt te midden van de veelal zware en sombere delen een lichtpunt van kinderlijke puurheid.

7. Funérailles is het bekendste deel. Het begint met dreigende doodsklokken ter inleiding van een treurmars. Na een lyrisch gedeelte start een gejaagd ostinato, opbouwend naar donderende linkerhand-octaven in de bas. Deze passage doet denken aan soortgelijke octaven in Chopins Polonaise héroique. Omdat Liszt Funérailles de ondertitel ‘Oktober 1849’ gaf, wordt wel gedacht dat dit werk een epitaaf is voor Frédéric Chopin, die op 17 oktober 1849 stierf. Het is echter een eerbetoon aan drie van Liszts vrienden die slachtoffer waren in de mislukte Hongaarse opstand tegen de Habsburgse overheersing in 1848. 

8. Miserere, d’après Palestrina is andermaal originele kerkmuziek, maar nu pianistisch geraffineerd bewerkt. Liszt baseert het op een Miserere (Wees mij genadig, God) van de grote renaissancecomponist Giovanni Pierluigi da Palestrina (c. 1525-1594). 

9. Andante lagrimoso heeft geen titel, maar is wél op een gedicht van Lamartine gebaseerd, Une larme, ou Consolation, waarvan Liszt de eerste twee coupletten boven de muziek liet afdrukken. De eerste woorden, ’Val, stille tranen, op een genadeloze aarde’, toonzet Liszt in een weemoedig pianolied, dat hij in het middendeel troostrijk beantwoordt, om weer met het smartelijke beginthema te eindigen.

10. Cantique d’amour, een romance, is mogelijk een liefdesverklaring aan Liszts nieuwe levensgezellin, Carolyne von Sayn Wittgenstein, die hij in 1847 in Kyiv had leren kennen. Een jaar later vestigde hij zich met haar in Weimar, waar hij vervolgens tot in 1852 aan de laatste versie van de cyclus werkte. 

Franz Liszt op een portret door Richard Lauchert uit 1856

Liszts cyclus kende een lange ontstaansgeschiedenis. Al in 1834 schreef de 23-jarige componist een los piano­stuk dat hij Harmonies poétiques et religieuses noemde. Daaraan voegde hij de daarop volgende jaren acht stukken toe, om in 1849 tot een geheel nieuwe, twaalfdelige cyclus te komen. Uiteindelijk publiceerde Liszt in 1853 de definitieve versie bestaande uit tien delen: 

1. Invocation is het openingsgedicht van Lamartines bundel. De eerste zin luidt: ‘Sta op, stem van mijn ziel, met de dageraad, met de nacht!’ In deze proloog domineren herhalende akkoorden in        
t­riolen, met daartegen dramatische exclamaties. Na een verstild intermezzo keren de repeterende akkoorden in alle hevigheid terug, leidend naar een dramatisch slot.

2. Ave Maria heeft niets met Lamartine, maar alles met Liszts diepgewortelde katholicisme te maken. Het sobere werkje had Liszt in 1846 oorspronkelijk voor koor en orgel geschreven, voordat hij het in deze cyclus een plaats gaf. Het opent met een lieflijk klingelend klokje dat tot gebed oproept.

3. Bénédiction de Dieu dans la solitude vormt het artistieke hoogtepunt van de cyclus. Lamartine opent met de vragen die Liszt boven de partituur noteerde: ‘Waar kom ik vandaan, o mijn God! Deze vrede die mij overspoelt?’ Liszt vertaalde Lamartines strofen in intens poëtische en breed uitgesponnen melodieën. Na toverachtige harppassages volgt een contemplatief andante. Wie na deze rust meer beweeglijkheid verwacht, komt bedrogen uit, want de derde sectie is opnieuw lyrisch. Hierna volgt de reprise van het openingsdeel, nu begeleid door andere akkoordstructuren. Een coda sluit dit magnum opus vredevol af.

4. Pensée des morts is het oudste stuk uit de cyclus: Liszt hergebruikte hierin zijn losse pianocompositie Harmonies poétiques et religieuses uit 1834, die hij herschreef en aanvulde met een oude koorzetting van psalm 129 (Uit de diepte roep ik tot U Heer). Deze zet pontificaal in nadat het klaaglijk begonnen stuk is uitgemond in een wervelende cadens. Het is interessant dat Liszt dit thema eveneens in 1834 gebruikte in zijn vroegste compositie voor piano en orkest De profundis – Psaume instrumentall. In Pensée des morts komt na het koraal een verstild recitatief, gevolgd door een adagio, waarin Liszt het psalmthema behandelt als een ‘lied zonder woorden’. 

5. Pater Noster is net als Ave Maria een uiterst sobere pianotranscriptie van een eerder gecomponeerd koorwerkje: de zetting voor a cappella mannenkoor van een Onze Vader uit 1846. Dit korte deel is in al zijn kaalheid en eenvoud een rustpunt in de cyclus.

6. Hymne de l’enfant à son réveil, Lied van het ontwakende kind, uit Lamartines bundel, vormt te midden van de veelal zware en sombere delen een lichtpunt van kinderlijke puurheid.

7. Funérailles is het bekendste deel. Het begint met dreigende doodsklokken ter inleiding van een treurmars. Na een lyrisch gedeelte start een gejaagd ostinato, opbouwend naar donderende linkerhand-octaven in de bas. Deze passage doet denken aan soortgelijke octaven in Chopins Polonaise héroique. Omdat Liszt Funérailles de ondertitel ‘Oktober 1849’ gaf, wordt wel gedacht dat dit werk een epitaaf is voor Frédéric Chopin, die op 17 oktober 1849 stierf. Het is echter een eerbetoon aan drie van Liszts vrienden die slachtoffer waren in de mislukte Hongaarse opstand tegen de Habsburgse overheersing in 1848. 

8. Miserere, d’après Palestrina is andermaal originele kerkmuziek, maar nu pianistisch geraffineerd bewerkt. Liszt baseert het op een Miserere (Wees mij genadig, God) van de grote renaissancecomponist Giovanni Pierluigi da Palestrina (c. 1525-1594). 

9. Andante lagrimoso heeft geen titel, maar is wél op een gedicht van Lamartine gebaseerd, Une larme, ou Consolation, waarvan Liszt de eerste twee coupletten boven de muziek liet afdrukken. De eerste woorden, ’Val, stille tranen, op een genadeloze aarde’, toonzet Liszt in een weemoedig pianolied, dat hij in het middendeel troostrijk beantwoordt, om weer met het smartelijke beginthema te eindigen.

10. Cantique d’amour, een romance, is mogelijk een liefdesverklaring aan Liszts nieuwe levensgezellin, Carolyne von Sayn Wittgenstein, die hij in 1847 in Kyiv had leren kennen. Een jaar later vestigde hij zich met haar in Weimar, waar hij vervolgens tot in 1852 aan de laatste versie van de cyclus werkte. 

door Christo Lelie

Biografie

Saskia Giorgini, piano

Saskia Giorgini werd op haar vijftiende aangenomen op de Accademia Pianistica di Imola, waar ze studeerde bij Riccardo Risaliti, Leonid Margarius en Louis Lortie.

Aan het Conservatorio di Torino studeerde ze af bij Claudio Voghera; aan de Accademia di Musica di Pinerolo completeerde ze haar opleiding bij Enrico Pace, in Graz bij ­Julius Drake en aan het Mozarteum bij Pavel Gililov. Inmiddels geeft ze zelf les aan de Anton Bruckner Privatuniver­sität in Linz.

In 2016 won de pianiste de Internationaler Mozartwettbewerb in Salzburg en sindsdien gaf ze recitals in bijvoorbeeld het Teatro La Fenice in Venetië, de Meistersingerhalle in Nürnberg, de Liederhalle in Stuttgart, de Elbphilharmonie in Hamburg, het ­Mozarteum in Salzburg, het Konzerthaus en de Musikverein in Wenen, ­Wigmore Hall in Londen, de Philharmonie in Sint-Petersburg en zalen in Korea en Japan.

Saskia Giorgini was te gast op het Internationaal Kamermuziekfestival Utrecht, het MITO Settembre Musica Festival en het Vancouver Summer Festival, en werd als solist geëngageerd door het Tokyo Metropolitan Symphony Orchestra, het CBC Radio Orchestra in Canada en verschillende gezelschappen in Scandinavië en Duitsland.

Kamermuziek speelt ze met partners als Vilde Frang, Martin Fröst, Janine Jansen en Mario Brunello. Met Ian Bostridge nam ze naast een Respighi-album ook Schuberts Die schöne Müllerin op, en in een Schubertprogramma met deze tenor debuteerde ze op 30 mei 2023 in de Kleine Zaal.

Voor haar recente Liszt-albums Consolations en Harmonies poétiques et religieuses kreeg Saskia Giorgini een Diapason d’Or, en beide cd’s werden ook gelauwerd als Instrumental Choice of the Month in BBC Music Magazine en als Critic’s Choice 2023 in Gramophone Magazine.