Het bewogen leven van Henriëtte Bosmans
door Johan Giskes 26 nov. 2018 26 november 2018
Componiste en pianiste Henriëtte Bosmans, genoot tijdens haar leven groot aanzien. Een reconstructie.
‘In een tijd van specialisering en standaardisatie was het moeilijk haar te rangschikken, een plaats voor haar te bepalen.’ Zo begint Concertgebouw-directeur Rudolf Mengelberg in Preludium zijn in memoriam na het overlijden van Henriëtte Bosmans op 2 juli 1952.
‘Als pianiste en paedagoge, als kamermuziekspeelster en begeleidster, als componiste en schrijfster straalde zij een persoonlijkheid van grote bezieling en charme uit. De veelkleurige facetten van haar talent doorkruisten elkaar en schenen elkaar wederzijds te belichten. Het zou moeilijk zijn haar kunstenaarschap onder een hoofd te rubriceren, hetzij dan onder haar eigen naam.’
Debuut bij het Concertgebouworkest
Henriëtte Bosmans (1895-1952) kreeg de relatie met Concertgebouw en Concertgebouworkest van huis uit mee: haar beide ouders waren vooraanstaande musici. Henriëtte debuteerde bij het Concertgebouworkest als pianosoliste tijdens het volksconcert van 8 juni 1916.
Onder leiding van tweede dirigent Cornelis Dopper presenteerde ze zich − heel moedig − meteen in Beethovens Vierde pianoconcert. De Nieuwe Rotterdamsche Courant noemde haar talent bijzonder en haar spel ‘zeer voornaam en delicaat’. Haar interpretatie bezat stijl. Benadrukt werd dat solisten met beroemde namen ‘het er minder fraai afbrengen dan de debutante van gisteren.’ Het publiek reageerde eveneens positief.
De kranten: 'een onbetwistbaar talent'
Op 1 maart 1923 volgde een tweede debuut: als componiste. Onder leiding van de vaste gastdirigent Karl Muck klonk toen haar Celloconcert in D groot. Ze had zelf een diepgaande programmatoelichting geschreven. De ‘ongeloofelijk moeilijke en weinig dankbare solo-partij’ werd vertolkt door solocellist Marix Loevensohn.
Het publiek reageerde volgens de Nieuwe Rotterdamsche Courant met een ‘geestdriftige ovatie’. Het stuk werd getypeerd als een soort symfonie met een obligate cellopartij, getuigend van ‘een onbetwistbaar talent en wel ondanks de vele onbeholpenheden in de constructie, waardoor de muzikale gedachtengang veel te vaak verbrokkeld wordt.’ Opmerkelijk veel talent kwam tot uiting in de orkestratie. Ook andere kranten lieten zich lovend én kritisch uit.
Bewogen dictie
Henriëtte Bosmans trad regelmatig met het Concertgebouworkest op, zoals op donderdag 10 januari 1929 in de allereerste uitvoering van haar Concertino voor piano en orkest. Pierre Monteux, aan wie ze het had opgedragen, dirigeerde.
Verder speelde ze in de loop van de jaren naast eigen muziek en werken van Beethoven ook de solopartijen van composities van Richard Strauss, Grieg, Berg, Franck, Rachmaninoff, Brahms en Willem Pijper.
‘In een tijd van specialisering en standaardisatie was het moeilijk haar te rangschikken, een plaats voor haar te bepalen.’ Zo begint Concertgebouw-directeur Rudolf Mengelberg in Preludium zijn in memoriam na het overlijden van Henriëtte Bosmans op 2 juli 1952.
‘Als pianiste en paedagoge, als kamermuziekspeelster en begeleidster, als componiste en schrijfster straalde zij een persoonlijkheid van grote bezieling en charme uit. De veelkleurige facetten van haar talent doorkruisten elkaar en schenen elkaar wederzijds te belichten. Het zou moeilijk zijn haar kunstenaarschap onder een hoofd te rubriceren, hetzij dan onder haar eigen naam.’
Debuut bij het Concertgebouworkest
Henriëtte Bosmans (1895-1952) kreeg de relatie met Concertgebouw en Concertgebouworkest van huis uit mee: haar beide ouders waren vooraanstaande musici. Henriëtte debuteerde bij het Concertgebouworkest als pianosoliste tijdens het volksconcert van 8 juni 1916.
Onder leiding van tweede dirigent Cornelis Dopper presenteerde ze zich − heel moedig − meteen in Beethovens Vierde pianoconcert. De Nieuwe Rotterdamsche Courant noemde haar talent bijzonder en haar spel ‘zeer voornaam en delicaat’. Haar interpretatie bezat stijl. Benadrukt werd dat solisten met beroemde namen ‘het er minder fraai afbrengen dan de debutante van gisteren.’ Het publiek reageerde eveneens positief.
De kranten: 'een onbetwistbaar talent'
Op 1 maart 1923 volgde een tweede debuut: als componiste. Onder leiding van de vaste gastdirigent Karl Muck klonk toen haar Celloconcert in D groot. Ze had zelf een diepgaande programmatoelichting geschreven. De ‘ongeloofelijk moeilijke en weinig dankbare solo-partij’ werd vertolkt door solocellist Marix Loevensohn.
Het publiek reageerde volgens de Nieuwe Rotterdamsche Courant met een ‘geestdriftige ovatie’. Het stuk werd getypeerd als een soort symfonie met een obligate cellopartij, getuigend van ‘een onbetwistbaar talent en wel ondanks de vele onbeholpenheden in de constructie, waardoor de muzikale gedachtengang veel te vaak verbrokkeld wordt.’ Opmerkelijk veel talent kwam tot uiting in de orkestratie. Ook andere kranten lieten zich lovend én kritisch uit.
Bewogen dictie
Henriëtte Bosmans trad regelmatig met het Concertgebouworkest op, zoals op donderdag 10 januari 1929 in de allereerste uitvoering van haar Concertino voor piano en orkest. Pierre Monteux, aan wie ze het had opgedragen, dirigeerde.
Verder speelde ze in de loop van de jaren naast eigen muziek en werken van Beethoven ook de solopartijen van composities van Richard Strauss, Grieg, Berg, Franck, Rachmaninoff, Brahms en Willem Pijper.
‘Onvergeten blijft een uitvoering van Richard Strauss’ Burleske met Eduard van Beinum aan de lessenaar’, herinnerde Rudolf Mengelberg zich. ‘In de concerten van Grieg en Rachmaninoff [Tweede pianoconcert] evenals in Franck’s Variations symphoniques wist zij de romantische sfeer in een bewogen dictie te uiten, die ook haar eigen muziek kenmerkte.’
De vertolkingskunst van ‘de grote musicienne’ vond hij volledig harmoniëren met haar compositorische aanleg, ‘beide gekenmerkt door een levendige fantasie en een sterk improvisatorisch element’.
Tweede prijs in compositiewedstrijd
Bosmans’ kwaliteiten als componiste kwamen op bijzondere wijze tot uiting in 1932, toen het Concertstuk voor fluit en kamerorkest met een tweede prijs bekroond werd in een prijsvraag die Het Concertgebouw had uitgeschreven voor een Nederlands werk voor klein orkest.
Er waren 54 inzendingen ontvangen. Ze won van onder anderen Henk Badings. De eerste prijs ging naar Willem van Otterloo. De uitvoering van haar stuk zou pas plaatsvinden in 1955 vanwege extra kosten voor saxofoonspelers.
Kamermuziek
Ook in de Kleine Zaal spreidde Bosmans regelmatig haar talenten tentoon. Nadat ze er al diverse keren had gemusiceerd, speelde ze op 11 januari 1933 voor het eerst in de befaamde kamermuziekserie van Het Concertgebouw. Aan het concert werkten tevens eerste concertmeester van het Concertgebouworkest Ferdinand Helmann, eerste solocellist Henk van Wezel, zangeres Else Rijkens en hoornist Fritz Straub mee.
Ook als componiste prijkte ze op de programma’s. Zo had al in 1928 het Amsterdamsch Strijkkwartet – leden van het Concertgebouworkest – in de Concertgebouw-Kamermuziek de wereldpremière van haar Strijkkwartet verzorgd.
Op 15 januari 1938 werd Bosmans’ Pianotrio ten gehore gebracht door twee orkestleden, met haarzelf aan de vleugel. Na de oorlog ontwikkelde ze volgens Rudolf Mengelberg ‘haar lyrisch talent tot aanzienlijke hoogte in verschillende liederen’, die in de serie Concertgebouw-Kamermuziek werden uitgevoerd.
Voorliefdes
Behalve voor piano had Bosmans een voorliefde voor de cello en speelde ze graag met anderen. In zijn toelichting voor het programmaboekje van 13 januari 1927 bij de eerste uitvoering van Poème voor cello en orkest onder leiding van Monteux noemt Marix Loevensohn verschillende van haar cellocomposities, waaronder drie stukken die voor het eerst gespeeld waren door solocellist Gérard Hekking.
Hij meldt verder dat al haar werken voor cello uitgevoerd werden tijdens de jaarlijkse uitvoeringen die de publieke examens van het Conservatorium te Brussel besloten. Dit Poème was ‘als ’t ware een kind van deze uitvoeringen’.
Vooraanstaande leden van het Concertgebouworkest hadden veel waardering voor Bosmans als pianiste en componiste. Toen haar verloofde Francis Koene begin 1935 overleed, nam diens leermeester, eerste concertmeester Louis Zimmermann, op 31 oktober de solo voor zijn rekening van de wereldpremière van haar Concertstuk voor viool en orkest. Ze had het werk geschreven voor en opgedragen aan haar overleden geliefde. Willem Mengelberg dirigeerde.
Ontoelaatbaar
De Tweede Wereldoorlog had ook voor Henriëtte grote gevolgen. Zo mocht ze vanaf juni 1942 niet meer in Het Concertgebouw optreden. Het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten achtte het ‘ontoelaatbaar’ dat zij vanwege haar half-joodse afstamming met een eigen compositie zou optreden tijdens het aanstaande tweede zomerconcert in juli.
Na de bevrijding keerde ze echter direct in het openbare muziekleven terug. In juni 1945 gaf ze een recital in een volle Grote Zaal met werken van Chopin en Moesorgski en een tweetal toegiften; in juli speelde ze in de Kleine Zaal. Ze hervatte het componeren en in september trad ze tijdens een van de abonnementsconcerten weer op als soliste. Enkele dagen later werd later haar Concertstuk weer uitgevoerd.
Herdacht
Drie dagen na haar overlijden herdacht het Concertgebouworkest Henriëtte Bosmans met Mozarts Maurerische Trauermusik. In de Kleine Zaal vond op 18 oktober 1952 een herdenkingsconcert plaats met medewerking van zangeres Noëmie Perugia, de pianisten Gerard Hengeveld en Hans Henkemans, cellist Carel van Leeuwen Boomkamp en violist Willem Noske. Componist Bertus van Lier memoreerde in Het Parool: ‘Alleen zij zelf was er niet, niet meer – en zij was er tòch, in en door haar werk.’
‘Onvergeten blijft een uitvoering van Richard Strauss’ Burleske met Eduard van Beinum aan de lessenaar’, herinnerde Rudolf Mengelberg zich. ‘In de concerten van Grieg en Rachmaninoff [Tweede pianoconcert] evenals in Franck’s Variations symphoniques wist zij de romantische sfeer in een bewogen dictie te uiten, die ook haar eigen muziek kenmerkte.’
De vertolkingskunst van ‘de grote musicienne’ vond hij volledig harmoniëren met haar compositorische aanleg, ‘beide gekenmerkt door een levendige fantasie en een sterk improvisatorisch element’.
Tweede prijs in compositiewedstrijd
Bosmans’ kwaliteiten als componiste kwamen op bijzondere wijze tot uiting in 1932, toen het Concertstuk voor fluit en kamerorkest met een tweede prijs bekroond werd in een prijsvraag die Het Concertgebouw had uitgeschreven voor een Nederlands werk voor klein orkest.
Er waren 54 inzendingen ontvangen. Ze won van onder anderen Henk Badings. De eerste prijs ging naar Willem van Otterloo. De uitvoering van haar stuk zou pas plaatsvinden in 1955 vanwege extra kosten voor saxofoonspelers.
Kamermuziek
Ook in de Kleine Zaal spreidde Bosmans regelmatig haar talenten tentoon. Nadat ze er al diverse keren had gemusiceerd, speelde ze op 11 januari 1933 voor het eerst in de befaamde kamermuziekserie van Het Concertgebouw. Aan het concert werkten tevens eerste concertmeester van het Concertgebouworkest Ferdinand Helmann, eerste solocellist Henk van Wezel, zangeres Else Rijkens en hoornist Fritz Straub mee.
Ook als componiste prijkte ze op de programma’s. Zo had al in 1928 het Amsterdamsch Strijkkwartet – leden van het Concertgebouworkest – in de Concertgebouw-Kamermuziek de wereldpremière van haar Strijkkwartet verzorgd.
Op 15 januari 1938 werd Bosmans’ Pianotrio ten gehore gebracht door twee orkestleden, met haarzelf aan de vleugel. Na de oorlog ontwikkelde ze volgens Rudolf Mengelberg ‘haar lyrisch talent tot aanzienlijke hoogte in verschillende liederen’, die in de serie Concertgebouw-Kamermuziek werden uitgevoerd.
Voorliefdes
Behalve voor piano had Bosmans een voorliefde voor de cello en speelde ze graag met anderen. In zijn toelichting voor het programmaboekje van 13 januari 1927 bij de eerste uitvoering van Poème voor cello en orkest onder leiding van Monteux noemt Marix Loevensohn verschillende van haar cellocomposities, waaronder drie stukken die voor het eerst gespeeld waren door solocellist Gérard Hekking.
Hij meldt verder dat al haar werken voor cello uitgevoerd werden tijdens de jaarlijkse uitvoeringen die de publieke examens van het Conservatorium te Brussel besloten. Dit Poème was ‘als ’t ware een kind van deze uitvoeringen’.
Vooraanstaande leden van het Concertgebouworkest hadden veel waardering voor Bosmans als pianiste en componiste. Toen haar verloofde Francis Koene begin 1935 overleed, nam diens leermeester, eerste concertmeester Louis Zimmermann, op 31 oktober de solo voor zijn rekening van de wereldpremière van haar Concertstuk voor viool en orkest. Ze had het werk geschreven voor en opgedragen aan haar overleden geliefde. Willem Mengelberg dirigeerde.
Ontoelaatbaar
De Tweede Wereldoorlog had ook voor Henriëtte grote gevolgen. Zo mocht ze vanaf juni 1942 niet meer in Het Concertgebouw optreden. Het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten achtte het ‘ontoelaatbaar’ dat zij vanwege haar half-joodse afstamming met een eigen compositie zou optreden tijdens het aanstaande tweede zomerconcert in juli.
Na de bevrijding keerde ze echter direct in het openbare muziekleven terug. In juni 1945 gaf ze een recital in een volle Grote Zaal met werken van Chopin en Moesorgski en een tweetal toegiften; in juli speelde ze in de Kleine Zaal. Ze hervatte het componeren en in september trad ze tijdens een van de abonnementsconcerten weer op als soliste. Enkele dagen later werd later haar Concertstuk weer uitgevoerd.
Herdacht
Drie dagen na haar overlijden herdacht het Concertgebouworkest Henriëtte Bosmans met Mozarts Maurerische Trauermusik. In de Kleine Zaal vond op 18 oktober 1952 een herdenkingsconcert plaats met medewerking van zangeres Noëmie Perugia, de pianisten Gerard Hengeveld en Hans Henkemans, cellist Carel van Leeuwen Boomkamp en violist Willem Noske. Componist Bertus van Lier memoreerde in Het Parool: ‘Alleen zij zelf was er niet, niet meer – en zij was er tòch, in en door haar werk.’