De klank van de heilstaat: Russische muziek onder Stalin
door Michel Krielaars 19 apr. 2023 19 april 2023
Jozef Stalin bemoeide zich actief met het muziekleven in de Sovjet-Unie. Wat waren de gevolgen voor musici en componisten in het land? Oud-Ruslandcorrespondent Michel Krielaars vertelt.
In de Sovjet-Unie werden musici en componisten als halfgoden beschouwd. Niet alleen door het communistische regime, maar ook door het concertpubliek. Een beroemde componist of violist werd bewonderd zoals dat tegenwoordig alleen nog maar een Argentijnse voetballer kan overkomen. Zolang ze maar muziek maakten die de machthebbers beviel en zich niet met politiek bemoeiden leidden ze een comfortabel leven. Uniek in hun scheppingsdrang waren ze tot op zekere hoogte onaantastbaar.
Desondanks zijn tientallen van die musici en componisten gearresteerd, in een strafkamp opgesloten of geëxecuteerd. Hun composities en plaatopnames werden vernietigd of verboden, hun optredens geannuleerd, hun namen van concertaffiches en uit naslagwerken verwijderd. Sommigen verdwenen zelfs spoorloos, alsof ze nooit hadden geleefd. Natuurlijk haalt dat aantal vervolgden het niet bij de vijftienhonderd schrijvers die onder Jozef Stalin zijn geëxecuteerd. Maar toch, hun levens zijn verwoest, hun kunst is vernietigd.
Dat tragische lot hadden ze niet alleen aan hun muziek te danken, maar ook aan andere factoren, zoals hun afkomst, familiebanden of verleden in het tsarenrijk. Want ook zij die braaf in de pas liepen, werden soms genadeloos gestraft. Waarschijnlijk is dat laatste grotendeels te herleiden tot de willekeur van een dictatuur, die van tijd tot tijd offers vraagt om de macht van de heerser te bevestigen.
Ook zij die braaf in de pas liepen, werden soms genadeloos gestraft.
Wat die musici en componisten in de eerste decennia van de Sovjet-Unie gemeenschappelijk hadden, was de pech dat Stalin van muziek hield. De dictator bemoeide zich zelfs actief met het muziekleven. Zo leverde hij kritiek op operavoorstellingen die hij bijwoonde en beluisterde hij alle nieuwe klassieke plaatopnames, om op de hoezen zijn commentaar te krabbelen: ‘goed’, ‘matig’ of ‘rotzooi’. Dat laatste kon je in het slechtste geval de kogel opleveren.
In 1932 had Stalin besloten om de muziek, net als de andere kunsten, aan een artistieke doctrine te onderwerpen, die van het socialistisch realisme. Troost, schoonheid en vermaak deden er in het vervolg niet meer toe, al probeerde menig componist die eis te omzeilen. Kunst diende in de Sovjet-Unie in het vervolg alleen nog om het volk te helpen bij de verwezenlijking van de communistische heilsleer. Daarnaast kon die socialistisch realistische kunst als diplomatiek pronkmiddel worden gebruikt om het kapitalistische Westen te laten zien dat de Sovjet-Unie ook grote, vernieuwende kunst voortbracht.
De positieve energie die uit de nieuwe sovjet-muziek moest voortkomen, zou in eigen land tot betere mensen leiden, zo was de primaire gedachte. Maar hoe die energie klonk was allerminst duidelijk. Hoogstens kun je stellen dat sovjet-muziek in het vervolg neuriebaar en dus eenvoudig moest zijn, zoals je dat in onze tijd kunt zeggen over een meezinger van de Volendammer volkszanger Jan Smit.
In de Sovjet-Unie werden musici en componisten als halfgoden beschouwd. Niet alleen door het communistische regime, maar ook door het concertpubliek. Een beroemde componist of violist werd bewonderd zoals dat tegenwoordig alleen nog maar een Argentijnse voetballer kan overkomen. Zolang ze maar muziek maakten die de machthebbers beviel en zich niet met politiek bemoeiden leidden ze een comfortabel leven. Uniek in hun scheppingsdrang waren ze tot op zekere hoogte onaantastbaar.
Desondanks zijn tientallen van die musici en componisten gearresteerd, in een strafkamp opgesloten of geëxecuteerd. Hun composities en plaatopnames werden vernietigd of verboden, hun optredens geannuleerd, hun namen van concertaffiches en uit naslagwerken verwijderd. Sommigen verdwenen zelfs spoorloos, alsof ze nooit hadden geleefd. Natuurlijk haalt dat aantal vervolgden het niet bij de vijftienhonderd schrijvers die onder Jozef Stalin zijn geëxecuteerd. Maar toch, hun levens zijn verwoest, hun kunst is vernietigd.
Dat tragische lot hadden ze niet alleen aan hun muziek te danken, maar ook aan andere factoren, zoals hun afkomst, familiebanden of verleden in het tsarenrijk. Want ook zij die braaf in de pas liepen, werden soms genadeloos gestraft. Waarschijnlijk is dat laatste grotendeels te herleiden tot de willekeur van een dictatuur, die van tijd tot tijd offers vraagt om de macht van de heerser te bevestigen.
Ook zij die braaf in de pas liepen, werden soms genadeloos gestraft.
Wat die musici en componisten in de eerste decennia van de Sovjet-Unie gemeenschappelijk hadden, was de pech dat Stalin van muziek hield. De dictator bemoeide zich zelfs actief met het muziekleven. Zo leverde hij kritiek op operavoorstellingen die hij bijwoonde en beluisterde hij alle nieuwe klassieke plaatopnames, om op de hoezen zijn commentaar te krabbelen: ‘goed’, ‘matig’ of ‘rotzooi’. Dat laatste kon je in het slechtste geval de kogel opleveren.
In 1932 had Stalin besloten om de muziek, net als de andere kunsten, aan een artistieke doctrine te onderwerpen, die van het socialistisch realisme. Troost, schoonheid en vermaak deden er in het vervolg niet meer toe, al probeerde menig componist die eis te omzeilen. Kunst diende in de Sovjet-Unie in het vervolg alleen nog om het volk te helpen bij de verwezenlijking van de communistische heilsleer. Daarnaast kon die socialistisch realistische kunst als diplomatiek pronkmiddel worden gebruikt om het kapitalistische Westen te laten zien dat de Sovjet-Unie ook grote, vernieuwende kunst voortbracht.
De positieve energie die uit de nieuwe sovjet-muziek moest voortkomen, zou in eigen land tot betere mensen leiden, zo was de primaire gedachte. Maar hoe die energie klonk was allerminst duidelijk. Hoogstens kun je stellen dat sovjet-muziek in het vervolg neuriebaar en dus eenvoudig moest zijn, zoals je dat in onze tijd kunt zeggen over een meezinger van de Volendammer volkszanger Jan Smit.
De nieuwe muziekpolitiek druiste in tegen de artistieke opvattingen van serieuze componisten als Sergej Prokofjev, Dmitri Sjostakovitsj, Vsevolod Zaderatski en Mieczysław Weinberg. Zij probeerden het socialistisch realisme daarom zoveel mogelijk te omzeilen. Maar vaak hielp het niet om het lot een wending te geven. Van Prokofjev, die in 1936 uit zijn ballingschap in West-Europa definitief was teruggekeerd naar zijn geboorteland, werd na een veelbelovende herstart in het sovjet-muziekleven menige compositie verboden. Ook van Sjostakovitsj, die zich soms als een fanatiek partijlid manifesteerde, weten we zo onderhand hoezeer hij gekweld werd door het regime.
Maar geen van beiden kreeg het zo zwaar te verduren als Zaderatski. Hij werd zowel in 1926 als in 1937 gearresteerd en tot een paar jaar strafkamp veroordeeld. Daarnaast werd het grootste deel van zijn oeuvre door de machthebbers vernietigd. Van zijn muzikale bestaan weten we daardoor pas sinds kort. En voor de joodse Weinberg, die in 1953 gearresteerd werd tijdens de antisemitische terreurgolf die de Sovjet-Unie sinds 1948 teisterde, geldt dat zijn werk pas tien jaar na zijn dood in 1996 voor het eerst weer in de Sovjet-Unie werd uitgevoerd.
Van Zaderatski’s muzikale bestaan weten we pas sinds kort
Over de rol van Tichon Chrennikov, sinds 1948 de machtige secretaris-generaal van de Sovjet-Componistenbond, is het laatste woord nog niet gezegd. Het is waar dat hij veel bevriende componisten het leven onmogelijk maakte, maar tegelijkertijd probeerde hij hen na afloop van zijn openbare scheldpartijen, waarin hij hen beschuldigde van ‘formalisme’ – een nieuw ongrijpbaar kenmerk uit de muziekpolitiek –, ook te helpen. Was Chrennikov zelf als componist minder getalenteerd dan zijn slachtoffers en telde voor hem vooral machtswellust? Of ligt het genuanceerder en kun je zijn grillige handelen alleen begrijpen als je zelf in de ingewikkelde sovjet-samenleving hebt geleefd?
Over het lot van deze vijf componisten gaat het Scherpdenkers-concert op 9 mei. Wat bracht hen ertoe om in hun werk al dan niet concessies te doen? Waarom zetten sommigen hun leven op het spel met hun composities? Kwam dat alleen door hun ontembare scheppingsdrang of speelde ook eerzucht een rol? En hoe kan het dat het muziekleven in de Sovjet-Unie ondanks alle repressie toch van een ongekend hoog niveau was, met geniale musici als cellist Mstislav Rostropovitsj, de violisten David Oistrach en Leonid Kogan en de pianisten Svjatoslav Richter en Maria Joedina?
In de vijf jaar dat ik in Moskou woonde [2007-2012, red.], waren bijna al deze grote musici overleden of naar het Westen geëmigreerd. Een enkeling, zoals Rostropovitsj, had ik eerder in Amsterdam in Het Concertgebouw en het Muziektheater zien optreden. Maar voor het overige leek het alsof er alleen wat troebele herinneringen aan die bijzondere tijden resteerden.
Soms had ik geluk en maakte ik een scheutje van dat grootse verleden mee, bijvoorbeeld in het kleine Moskouse operatheater dat de beroemde sopraan Galina Visjnevskaja, de weduwe van Rostropovitsj, voor haar getalenteerde leerlingen had laten bouwen. Visjnevskaja troonde bij iedere uitvoering in haar eigen ‘koninklijke’ loge en liet zich na afloop van de voorstelling toejuichen door zowel de zangers op het podium als door het publiek in de zaal dat haar bedankte voor alles wat ze ‘voor Rusland had gedaan’. Op zulke momenten werd niet alleen mijn liefde voor de Russische muziek bevestigd, maar ook mijn nieuwsgierigheid verder aangewakkerd. Uiteindelijk besloot ik een duik te nemen in een onstuimige periode uit de geschiedenis van de Sovjet-Unie, waarin, om met de schrijver Konstantin Paustovski te spreken, voor ieder ook maar enigszins weldenkend en niet geheel ongevoelig mens het leven de vorm aannam van een dagelijkse martelgang. En schreef ik het boek De klank van de heilstaat – Musici in de tijd van Stalin.
De nieuwe muziekpolitiek druiste in tegen de artistieke opvattingen van serieuze componisten als Sergej Prokofjev, Dmitri Sjostakovitsj, Vsevolod Zaderatski en Mieczysław Weinberg. Zij probeerden het socialistisch realisme daarom zoveel mogelijk te omzeilen. Maar vaak hielp het niet om het lot een wending te geven. Van Prokofjev, die in 1936 uit zijn ballingschap in West-Europa definitief was teruggekeerd naar zijn geboorteland, werd na een veelbelovende herstart in het sovjet-muziekleven menige compositie verboden. Ook van Sjostakovitsj, die zich soms als een fanatiek partijlid manifesteerde, weten we zo onderhand hoezeer hij gekweld werd door het regime.
Maar geen van beiden kreeg het zo zwaar te verduren als Zaderatski. Hij werd zowel in 1926 als in 1937 gearresteerd en tot een paar jaar strafkamp veroordeeld. Daarnaast werd het grootste deel van zijn oeuvre door de machthebbers vernietigd. Van zijn muzikale bestaan weten we daardoor pas sinds kort. En voor de joodse Weinberg, die in 1953 gearresteerd werd tijdens de antisemitische terreurgolf die de Sovjet-Unie sinds 1948 teisterde, geldt dat zijn werk pas tien jaar na zijn dood in 1996 voor het eerst weer in de Sovjet-Unie werd uitgevoerd.
Van Zaderatski’s muzikale bestaan weten we pas sinds kort
Over de rol van Tichon Chrennikov, sinds 1948 de machtige secretaris-generaal van de Sovjet-Componistenbond, is het laatste woord nog niet gezegd. Het is waar dat hij veel bevriende componisten het leven onmogelijk maakte, maar tegelijkertijd probeerde hij hen na afloop van zijn openbare scheldpartijen, waarin hij hen beschuldigde van ‘formalisme’ – een nieuw ongrijpbaar kenmerk uit de muziekpolitiek –, ook te helpen. Was Chrennikov zelf als componist minder getalenteerd dan zijn slachtoffers en telde voor hem vooral machtswellust? Of ligt het genuanceerder en kun je zijn grillige handelen alleen begrijpen als je zelf in de ingewikkelde sovjet-samenleving hebt geleefd?
Over het lot van deze vijf componisten gaat het Scherpdenkers-concert op 9 mei. Wat bracht hen ertoe om in hun werk al dan niet concessies te doen? Waarom zetten sommigen hun leven op het spel met hun composities? Kwam dat alleen door hun ontembare scheppingsdrang of speelde ook eerzucht een rol? En hoe kan het dat het muziekleven in de Sovjet-Unie ondanks alle repressie toch van een ongekend hoog niveau was, met geniale musici als cellist Mstislav Rostropovitsj, de violisten David Oistrach en Leonid Kogan en de pianisten Svjatoslav Richter en Maria Joedina?
In de vijf jaar dat ik in Moskou woonde [2007-2012, red.], waren bijna al deze grote musici overleden of naar het Westen geëmigreerd. Een enkeling, zoals Rostropovitsj, had ik eerder in Amsterdam in Het Concertgebouw en het Muziektheater zien optreden. Maar voor het overige leek het alsof er alleen wat troebele herinneringen aan die bijzondere tijden resteerden.
Soms had ik geluk en maakte ik een scheutje van dat grootse verleden mee, bijvoorbeeld in het kleine Moskouse operatheater dat de beroemde sopraan Galina Visjnevskaja, de weduwe van Rostropovitsj, voor haar getalenteerde leerlingen had laten bouwen. Visjnevskaja troonde bij iedere uitvoering in haar eigen ‘koninklijke’ loge en liet zich na afloop van de voorstelling toejuichen door zowel de zangers op het podium als door het publiek in de zaal dat haar bedankte voor alles wat ze ‘voor Rusland had gedaan’. Op zulke momenten werd niet alleen mijn liefde voor de Russische muziek bevestigd, maar ook mijn nieuwsgierigheid verder aangewakkerd. Uiteindelijk besloot ik een duik te nemen in een onstuimige periode uit de geschiedenis van de Sovjet-Unie, waarin, om met de schrijver Konstantin Paustovski te spreken, voor ieder ook maar enigszins weldenkend en niet geheel ongevoelig mens het leven de vorm aannam van een dagelijkse martelgang. En schreef ik het boek De klank van de heilstaat – Musici in de tijd van Stalin.