Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
meer dan klassiek

Hoe jazzvernieuwer Thelonious Monk alles op zijn kop zette

door Lonneke Tausch
20 dec. 2024 20 december 2024

Het Jazz Orchestra of the Concert­gebouw zet graag de schijnwerper op legendarische jazz­momenten. Deze maand: Thelonious Monks nachtconcerten in de Grote Zaal.

  • Thelonious Monk

    Foto: Nationaal Archief

    Thelonious Monk

    Foto: Nationaal Archief

  • Thelonious Monk

    Foto: Nationaal Archief

    Thelonious Monk

    Foto: Nationaal Archief

Thelonious Sphere Monk (10 oktober 1917) groeide vanaf zijn vierde op in jazzmetropool New York. Als tiener begeleidde hij de gospelzangers van de Baptist Church. Hij had twee jaar klassiek pianoles, en won al jong amateurwedstrijden in het Apollo Theatre. Een omslagpunt was toen drummer Kenny Clarke hem in 1941 engageerde als huispianist van Minton’s Playhouse in Harlem. De jamsessies in die club trokken een nieuwe generatie jazz­musici aan, met latere beroemdheden als Charlie Parker, Dizzy Gillespie, Mary Lou Williams, Max Roach en Monks goede vriend Bud Powell. Monks harmonische vindingrijkheid zou wezenlijk blijken voor de ontwikkeling van de moderne jazz, en zijn composities uit die jaren (Round Midnight, Epistrophy, I Mean You, Ruby, My Dear) werden favorieten van zijn tijdgenoten.

Monk wordt wel gezien als de grondlegger van de bebop – een als esoterisch omschreven, vaak jachtige jazzstijl. Dit kan worden herleid naar een nummer dat hij in april 1944 schreef, en dat hij zelf aanduidde als Bip Bop voordat Dizzy Gillespie het in 1946 opnam onder de titel 52nd Street Theme. Veel beboppianisten speelden met links spaarzame akkoorden met daarboven in de rechterhand (razend)snelle noten. Monk echter combineerde een actieve rechterhand met een al even rappe linkerhand, waarbij hij met regelmatige tegenover tegendraadse ritmes het hele klavier bestreek. Naast polyritmiek en grilligheid bracht Monk ook ruimte en stilte in zijn muziek, in een tijd waarin overvolle improvisaties de norm waren.

Monks Amsterdamse nachtconcerten

• 15 april 1961: met Charlie Rouse (tenorsaxofoon), John Ore (contrabas) en Frankie Dunlop (drums)
• 20 mei 1961: idem; ­voorprogramma door het Pim Jacobs T­rio en ­hammondorganist Lou Bennett met drummer John Engels en gitarist Philip Catherine
• 15 februari 1964: met Rouse en drummer Ben Riley, en Butch Warren op contrabas
• 12 maart 1965: met Rouse en Riley, en Larry Gales op contrabas; voorprogramma door Boy’s Big Band
• 22 april 1966: met Rouse, Warren en Riley


Monks onconventionele melodieën (met een voorliefde voor de heletoons­toonladder), hoekige fraseringen, minimale akkoorden en percussieve spel worden niet door iedereen gewaardeerd, maar in 1944 is saxofonist Coleman Hawkins de eerste die het toch aandurft opnames met hem te maken. In 1947-52 zet Monk voor platenlabel Blue Note zijn eigen muziek op de plaat (Genius of Modern Music). Monks albums en samenwerkingen tot eind jaren 1950 – ook met grootheden als Miles Davis, Art Blakey, John Coltrane, Sonny Rollins, Gerry Mulligan – hebben weinig commer­cieel succes. Dat verandert als hij in 1961 met een eigen kwartet door Europa tourt, in 1962 een platencontract sluit bij Columbia en in 1963 ook Japan verovert. In februari 1964 is Monk – na Louis Armstrong (1949), Dave Brubeck (1954) en Duke Ellington (1956) – de vierde jazzmusicus die de cover van Time Magazine siert.

In de jaren 1960 verschijnen succesalbums als Monk’s Dream, Criss-Cross, It’s Monk Time, Straight, No Chaser en Underground. Maar Monks platenmaatschappij verlegt de focus naar rock en pop, in januari 1970 verlaat vaste waarde Charlie Rouse (tenorsaxofoon) het Thelonious Monk Quartet, Monks gezondheid gaat achteruit en in 1972 verdwijnt hij geruisloos van Columbia’s artiestenlijst. Af en toe treedt hij nog op met zijn zoon Thelonious jr. op drums, en in 1972 stapt hij in de grote bebop-revivaltour Giants of Jazz – met onder anderen Dizzy Gillespie, Sonny Stitt en Art Blakey. Na wat laatste publieke optredens in zomer 1976 leeft Monk een teruggetrokken leven in Weehawken, New Jersey, in het huis van barones Pannonica de Koenigswarter, zijn levenslange vriendin en patrones. Op 17 februari 1982 overlijdt hij aan een hersenbloeding.

1961

In de gelauwerde cd-reeks Jazz at the Concertgebouw is in 2014 de opname uitgebracht van het tweede Grote Zaal-optreden van het Thelonious Monk Quartet. Het album met de titel Jackie-ing bevat bovendien zes bonustracks die op 15 april 1961, de dag van Monks Concertgebouw-debuut, in Bussum zijn opgenomen voor AVRO-tv. De Maasbode schrijft op 23 mei 1961: ‘De legenden, waarmee men hem over het algemeen pleegt te omringen, blijken louter nonsens. Monk is een heel normaal mens, vriendelijk en oprecht. Alleen in zijn muziek is hij avant-gardist. Nu is de pianist Thelonious Monk een zo grote persoonlijkheid en is zijn muziek zo uniek, dat er beslist geen mogelijkheden tot vergelijking zijn. Hij volgt geen enkel standaardfiguur: hij creëert iets volkomen nieuws. Hij houdt zich dan ook alleen aan zijn eigen regels.’ Een concertverslag in het Algemeen Dagblad spreekt van ‘Bizarre akkoorden, martelende omspelingen, verkrampte, verwrongen, wanhopige verhoudingen tot het instrument, obstinate herhalingen van een tot obsessie geworden muziek die niet van de plaats komt, alles was er […]. Alles wat dit zieke genie van de grote jazzvernieuwing tot een beklemmend, fascinerend en huiveringwekkend fenomeen maakt: het geval Monk’.

 

Het geval Monk

Bijnamen die de pers hem toevoegde – ‘The High Priest of Bebop’, ‘The Mad Monk’, ‘Blue Sphere’ – droegen bij aan het beeld van de mythische Monk: een zonderling, een in zichzelf gekeerde ‘idiot savant’ wiens progressieve en eigenzinnige muzikale ideeën ontsproten aan een ongebreidelde intuïtie. Time’s kwalificatie ‘the loneliest Monk’ doet vermoeden dat hij zich vaak onbegrepen gevoeld zal hebben.

 

Thelonious Sphere Monk (10 oktober 1917) groeide vanaf zijn vierde op in jazzmetropool New York. Als tiener begeleidde hij de gospelzangers van de Baptist Church. Hij had twee jaar klassiek pianoles, en won al jong amateurwedstrijden in het Apollo Theatre. Een omslagpunt was toen drummer Kenny Clarke hem in 1941 engageerde als huispianist van Minton’s Playhouse in Harlem. De jamsessies in die club trokken een nieuwe generatie jazz­musici aan, met latere beroemdheden als Charlie Parker, Dizzy Gillespie, Mary Lou Williams, Max Roach en Monks goede vriend Bud Powell. Monks harmonische vindingrijkheid zou wezenlijk blijken voor de ontwikkeling van de moderne jazz, en zijn composities uit die jaren (Round Midnight, Epistrophy, I Mean You, Ruby, My Dear) werden favorieten van zijn tijdgenoten.

Monk wordt wel gezien als de grondlegger van de bebop – een als esoterisch omschreven, vaak jachtige jazzstijl. Dit kan worden herleid naar een nummer dat hij in april 1944 schreef, en dat hij zelf aanduidde als Bip Bop voordat Dizzy Gillespie het in 1946 opnam onder de titel 52nd Street Theme. Veel beboppianisten speelden met links spaarzame akkoorden met daarboven in de rechterhand (razend)snelle noten. Monk echter combineerde een actieve rechterhand met een al even rappe linkerhand, waarbij hij met regelmatige tegenover tegendraadse ritmes het hele klavier bestreek. Naast polyritmiek en grilligheid bracht Monk ook ruimte en stilte in zijn muziek, in een tijd waarin overvolle improvisaties de norm waren.

Monks Amsterdamse nachtconcerten

• 15 april 1961: met Charlie Rouse (tenorsaxofoon), John Ore (contrabas) en Frankie Dunlop (drums)
• 20 mei 1961: idem; ­voorprogramma door het Pim Jacobs T­rio en ­hammondorganist Lou Bennett met drummer John Engels en gitarist Philip Catherine
• 15 februari 1964: met Rouse en drummer Ben Riley, en Butch Warren op contrabas
• 12 maart 1965: met Rouse en Riley, en Larry Gales op contrabas; voorprogramma door Boy’s Big Band
• 22 april 1966: met Rouse, Warren en Riley


Monks onconventionele melodieën (met een voorliefde voor de heletoons­toonladder), hoekige fraseringen, minimale akkoorden en percussieve spel worden niet door iedereen gewaardeerd, maar in 1944 is saxofonist Coleman Hawkins de eerste die het toch aandurft opnames met hem te maken. In 1947-52 zet Monk voor platenlabel Blue Note zijn eigen muziek op de plaat (Genius of Modern Music). Monks albums en samenwerkingen tot eind jaren 1950 – ook met grootheden als Miles Davis, Art Blakey, John Coltrane, Sonny Rollins, Gerry Mulligan – hebben weinig commer­cieel succes. Dat verandert als hij in 1961 met een eigen kwartet door Europa tourt, in 1962 een platencontract sluit bij Columbia en in 1963 ook Japan verovert. In februari 1964 is Monk – na Louis Armstrong (1949), Dave Brubeck (1954) en Duke Ellington (1956) – de vierde jazzmusicus die de cover van Time Magazine siert.

In de jaren 1960 verschijnen succesalbums als Monk’s Dream, Criss-Cross, It’s Monk Time, Straight, No Chaser en Underground. Maar Monks platenmaatschappij verlegt de focus naar rock en pop, in januari 1970 verlaat vaste waarde Charlie Rouse (tenorsaxofoon) het Thelonious Monk Quartet, Monks gezondheid gaat achteruit en in 1972 verdwijnt hij geruisloos van Columbia’s artiestenlijst. Af en toe treedt hij nog op met zijn zoon Thelonious jr. op drums, en in 1972 stapt hij in de grote bebop-revivaltour Giants of Jazz – met onder anderen Dizzy Gillespie, Sonny Stitt en Art Blakey. Na wat laatste publieke optredens in zomer 1976 leeft Monk een teruggetrokken leven in Weehawken, New Jersey, in het huis van barones Pannonica de Koenigswarter, zijn levenslange vriendin en patrones. Op 17 februari 1982 overlijdt hij aan een hersenbloeding.

1961

In de gelauwerde cd-reeks Jazz at the Concertgebouw is in 2014 de opname uitgebracht van het tweede Grote Zaal-optreden van het Thelonious Monk Quartet. Het album met de titel Jackie-ing bevat bovendien zes bonustracks die op 15 april 1961, de dag van Monks Concertgebouw-debuut, in Bussum zijn opgenomen voor AVRO-tv. De Maasbode schrijft op 23 mei 1961: ‘De legenden, waarmee men hem over het algemeen pleegt te omringen, blijken louter nonsens. Monk is een heel normaal mens, vriendelijk en oprecht. Alleen in zijn muziek is hij avant-gardist. Nu is de pianist Thelonious Monk een zo grote persoonlijkheid en is zijn muziek zo uniek, dat er beslist geen mogelijkheden tot vergelijking zijn. Hij volgt geen enkel standaardfiguur: hij creëert iets volkomen nieuws. Hij houdt zich dan ook alleen aan zijn eigen regels.’ Een concertverslag in het Algemeen Dagblad spreekt van ‘Bizarre akkoorden, martelende omspelingen, verkrampte, verwrongen, wanhopige verhoudingen tot het instrument, obstinate herhalingen van een tot obsessie geworden muziek die niet van de plaats komt, alles was er […]. Alles wat dit zieke genie van de grote jazzvernieuwing tot een beklemmend, fascinerend en huiveringwekkend fenomeen maakt: het geval Monk’.

 

Het geval Monk

Bijnamen die de pers hem toevoegde – ‘The High Priest of Bebop’, ‘The Mad Monk’, ‘Blue Sphere’ – droegen bij aan het beeld van de mythische Monk: een zonderling, een in zichzelf gekeerde ‘idiot savant’ wiens progressieve en eigenzinnige muzikale ideeën ontsproten aan een ongebreidelde intuïtie. Time’s kwalificatie ‘the loneliest Monk’ doet vermoeden dat hij zich vaak onbegrepen gevoeld zal hebben.

 

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.