Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
orkestlid

Hoornist Jaap van der Vliet: ‘Het orkest is een wonder’

door Henriëtte Posthuma de Boer
22 apr. 2021 22 april 2021

Al vijfentwintig jaar maakt Jaap van der Vliet deel uit van het Concertgebouworkest, dat hij een ‘ongelooflijke constante in zijn leven’ noemt. Een gesprek over zijn rol als blazer en het instrument waarvoor hij ooit koos vanwege de mysterieuze klank.

  • Jaap van der Viet

    foto: Eduardus Lee

    Jaap van der Viet

    foto: Eduardus Lee

  • Jaap van der Vliet

    foto: Eduardus Lee

    Jaap van der Vliet

    foto: Eduardus Lee

  • Jaap van der Viet

    foto: Eduardus Lee

    Jaap van der Viet

    foto: Eduardus Lee

  • Jaap van der Vliet

    foto: Eduardus Lee

    Jaap van der Vliet

    foto: Eduardus Lee

Corona heeft zijn leven, en dat van het orkest, danig overhoop gehaald. ‘We werken de laatste tijd volgens een vast schema: de eerste drie dagen van de week repeteren we gezamenlijk voor het woensdagavondconcert, dat meestal op een vrijdag gestreamd wordt.

Maar het kan ook gebeuren dat je helemaal voorbereid bent en dan hoort dat de dirigent heeft afgezegd, om welke reden dan ook. Dat is heel demotiverend; eigenlijk sta je constant on hold. Groot geluk is wel dat wij, in tegenstelling tot onze free­lance-collega’s, gewoon doorbetaald worden, mede dankzij het feit dat het orkest reserves heeft aangelegd voor wat een ‘black swan’ wordt genoemd, een ramp als deze. Maar één concertstream per week is natuurlijk niet wat we gewend zijn.’

Allemaal muziek

Jaap deelt zijn leven met Maartje-­Maria, celliste in het orkest en telg uit de bekende, dertien kinderen rijke Den Herder-familie, die meerdere succesvolle cellisten telt. Samen hebben zij een zoontje van bijna twee; Abeltje. Jaaps zoon van 21 uit een eerdere relatie studeert in Leiden en woont niet meer thuis. Maartje-Maria had al drie kinderen, die halftijds bij haar en Jaap wonen.

‘Ze spelen allemaal een instrument, variërend van hoorn en piano tot hobo en trompet. Dan is het wel heel druk en doe ik toch geregeld even de deuren dicht! En om rustig te kunnen studeren heb ik bij ons huis in Kortenhoef een studiootje gebouwd. De handigheid in klussen heb ik geërfd van mijn vader, die aannemer was.’

‘Dennis Brain speelde Mozart en ik was meteen verkocht’

Ook in Jaaps ouderlijk huis in Hilversum klonk altijd muziek. ‘Mijn ouders leerden elkaar kennen in het Gooisch Fanfare Orkest, waar mijn oudere zus en ik later ook in gingen spelen. Ik begon op mijn achtste met de trombone, en toen ik dertien was wilde ik schuiftrombone spelen. Dat was geen succes, want ik kon niet bij de laatste positie.

Omdat het fanfareorkest behoefte had aan hoorns liet mijn vader mij een plaat horen van de beroemde hoornist Dennis Brain. Hij speelde Mozart en ik was meteen verkocht. Die klank, dat warme, dat mysterieuze. Mijn ouders schaften een tweedehands dubbelhoorn voor me aan en gingen op zoek naar een leraar. Dat werd uiteindelijk Frank Brouns, nu solohoornist van het Noord Nederlands Orkest, die perfect in staat bleek mij te kunnen vertellen hoe zo’n hoorn werkt. Op mijn zestiende ging ik naar de vooropleiding van het conservatorium in Hilversum bij Peter Hoekmeijer, destijds solohoornist van het Radio Filharmonisch Orkest. Twee jaar later begon ik in Utrecht aan mijn studie, ook bij hem.’

Lastig instrument

Van een scheiding tussen blazers en strijkers, die er lang in orkesten is geweest, heeft Van der Vliet weinig gemerkt. ‘Er waren in de Middeleeuwen in de wereld van de koperblazers wel verschillen: trombone en trompet waren ambtenaren, in dienst van de gemeente om op te treden bij bijzondere gelegenheden. Dus dat was een chic beroep. Hoornisten waren jagers, ­ordinaire lui.

De scheiding tussen blazers en strijkers in het orkest is vervaagd, al vermoed ik wel dat ze ergens nog een beetje leeft: niet voor niets wordt er soms gekscherend over ‘koperboeren’ gesproken.’ Waaraan dankt de hoorn zijn reputatie als een lastig instrument? ‘Het risico van naast de toon blazen is groot. Het is een vrij lang instrument, en de opeenstapeling van natuurtonen moet je met je lipspanning, de embouchure, in dat ene mondstukje zien te treffen. Hoe hoger je komt hoe dichter de tonen bij elkaar liggen, dus hoe lastiger het wordt ze feilloos te raken.

‘Met de hand in de beker krijg je het snerpende geluid dat bijvoorbeeld Mahler voorschrijft’

En de hoorn is er in nogal wat varianten. De klassieke hoorn is de dubbelhoorn: een lage Bes-hoorn met daarop gebouwd de hoge of de lage F-hoorn, bij de zogenaamde ‘tripelhoorn’ zijn ze alle drie in één instrument geïntegreerd. Als lage hoornist gebruik je iets meer de lage F-hoorn.

De rechterhand in de beker stamt nog uit de tijd van de natuurhoorn, waarbij je door bepaalde bewegingen van die hand de toonhoogte kon manipuleren. Dat veranderde met de uitvinding van de ventielen, de hand in de beker wordt nu vooral nog gebruikt om de toon te dempen of de beker dicht te stoppen. Zo krijg je het snerpende geluid dat bijvoorbeeld Mahler soms voorschrijft.’ Er zijn componisten die heel goed voor hoorn schreven, de romantici, Mahler natuurlijk, Bruckner is voor ons fantastisch, Richard Strauss ook, maar nog virtuozer. Beethoven maakt vaak heel grote sprongen omdat hij uitgaat van natuurtonen, dat is soms een beetje onpraktisch.

Lage hoorn

Jaap was 21 toen hij vrijwel fulltime ging remplaceren bij het Radio Filharmonisch Orkest, waar hij drie jaar later een vaste aanstelling kreeg als lage hoornist. Tot hij in 1996 besloot te reageren op een vacature bij het Concertgebouworkest. Hij slaagde, tot zijn eigen verbazing, voor het proefspel en kreeg de rol van derde, hoge hoornist. ‘Het hoornistenkwartet in een orkest kun je vergelijken met een vocaal kwartet van sopraan, alt, tenor en bas: 1 en 3 zijn hoog, 2 en 4 laag.

Een paar jaar geleden heb ik een verzoek ingediend om terug te gaan naar lage hoorn, waar toen een plaats vrijkwam. Ten eerste vind ik lage hoorn spelen heel mooi, maar hoge hoorn is ook fysiek gewoon zwaarder. Ik zie ook maar weinig hoornisten de eindstreep halen – je lipspanning wordt minder, je wordt ook stressgevoeliger. Ik liep tegen de vijftig en dacht: hoe lang houd ik het nog vol om hoge hoorn te spelen? Nu speel ik met groot plezier dus weer lage hoorn. 

Ik speel ook graag kamermuziek, soms in Camerata RCO, met anderen uit het orkest, maar het liefst in een blaaskwintet: fluit, hobo, klarinet, fagot en hoorn. Ik heb tien jaar in het Reicha Quintet gezeten. Helaas is er weinig voor geschreven, maar die vijf blazers geven zo’n mooi kleurenpalet!’

Een wonder

‘Het orkest is een wonder. Je ziet het niet van elkaar, die spanning, ieder individu heeft zijn eigen sores. Maar in het collectief, op het moment dat het moet, lukt het ook, dat maakt het spelen in dit orkest zo mooi.’

‘Wat er ook gebeurt, ’s avonds zit je er weer’

Als meest ingrijpende verandering in die 25 jaar noemt Jaap de verdere internationalisering van het orkest. ‘Er was een bepaald moment dat ik dacht: hé, we zijn geen Nederlands orkest meer. Het zijn allemaal fantastische spelers die erbij komen, maar er is een andere dyna­miek, Nederlands als voertaal lijkt ook langzamerhand te verdwijnen. Toch wordt de traditie doorgegeven en blijft de kwaliteit heel hoog, mede dankzij de Grote Zaal van Het Concertgebouw, die akoestisch nogal dwingend is.

Wat ik nog wel graag wil zeggen is dat het orkest in mijn leven een ongelooflijke constante is geweest. Een mens maakt van alles mee, scheidingen, afscheid, verdriet. Maar wat er ook gebeurt, ’s avonds zit je er weer. Dat kan moeilijk zijn, het heeft ook iets spartaans, maar het orkest helpt je er altijd wel weer doorheen. Ook dat is een wonder.’

Corona heeft zijn leven, en dat van het orkest, danig overhoop gehaald. ‘We werken de laatste tijd volgens een vast schema: de eerste drie dagen van de week repeteren we gezamenlijk voor het woensdagavondconcert, dat meestal op een vrijdag gestreamd wordt.

Maar het kan ook gebeuren dat je helemaal voorbereid bent en dan hoort dat de dirigent heeft afgezegd, om welke reden dan ook. Dat is heel demotiverend; eigenlijk sta je constant on hold. Groot geluk is wel dat wij, in tegenstelling tot onze free­lance-collega’s, gewoon doorbetaald worden, mede dankzij het feit dat het orkest reserves heeft aangelegd voor wat een ‘black swan’ wordt genoemd, een ramp als deze. Maar één concertstream per week is natuurlijk niet wat we gewend zijn.’

Allemaal muziek

Jaap deelt zijn leven met Maartje-­Maria, celliste in het orkest en telg uit de bekende, dertien kinderen rijke Den Herder-familie, die meerdere succesvolle cellisten telt. Samen hebben zij een zoontje van bijna twee; Abeltje. Jaaps zoon van 21 uit een eerdere relatie studeert in Leiden en woont niet meer thuis. Maartje-Maria had al drie kinderen, die halftijds bij haar en Jaap wonen.

‘Ze spelen allemaal een instrument, variërend van hoorn en piano tot hobo en trompet. Dan is het wel heel druk en doe ik toch geregeld even de deuren dicht! En om rustig te kunnen studeren heb ik bij ons huis in Kortenhoef een studiootje gebouwd. De handigheid in klussen heb ik geërfd van mijn vader, die aannemer was.’

‘Dennis Brain speelde Mozart en ik was meteen verkocht’

Ook in Jaaps ouderlijk huis in Hilversum klonk altijd muziek. ‘Mijn ouders leerden elkaar kennen in het Gooisch Fanfare Orkest, waar mijn oudere zus en ik later ook in gingen spelen. Ik begon op mijn achtste met de trombone, en toen ik dertien was wilde ik schuiftrombone spelen. Dat was geen succes, want ik kon niet bij de laatste positie.

Omdat het fanfareorkest behoefte had aan hoorns liet mijn vader mij een plaat horen van de beroemde hoornist Dennis Brain. Hij speelde Mozart en ik was meteen verkocht. Die klank, dat warme, dat mysterieuze. Mijn ouders schaften een tweedehands dubbelhoorn voor me aan en gingen op zoek naar een leraar. Dat werd uiteindelijk Frank Brouns, nu solohoornist van het Noord Nederlands Orkest, die perfect in staat bleek mij te kunnen vertellen hoe zo’n hoorn werkt. Op mijn zestiende ging ik naar de vooropleiding van het conservatorium in Hilversum bij Peter Hoekmeijer, destijds solohoornist van het Radio Filharmonisch Orkest. Twee jaar later begon ik in Utrecht aan mijn studie, ook bij hem.’

Lastig instrument

Van een scheiding tussen blazers en strijkers, die er lang in orkesten is geweest, heeft Van der Vliet weinig gemerkt. ‘Er waren in de Middeleeuwen in de wereld van de koperblazers wel verschillen: trombone en trompet waren ambtenaren, in dienst van de gemeente om op te treden bij bijzondere gelegenheden. Dus dat was een chic beroep. Hoornisten waren jagers, ­ordinaire lui.

De scheiding tussen blazers en strijkers in het orkest is vervaagd, al vermoed ik wel dat ze ergens nog een beetje leeft: niet voor niets wordt er soms gekscherend over ‘koperboeren’ gesproken.’ Waaraan dankt de hoorn zijn reputatie als een lastig instrument? ‘Het risico van naast de toon blazen is groot. Het is een vrij lang instrument, en de opeenstapeling van natuurtonen moet je met je lipspanning, de embouchure, in dat ene mondstukje zien te treffen. Hoe hoger je komt hoe dichter de tonen bij elkaar liggen, dus hoe lastiger het wordt ze feilloos te raken.

‘Met de hand in de beker krijg je het snerpende geluid dat bijvoorbeeld Mahler voorschrijft’

En de hoorn is er in nogal wat varianten. De klassieke hoorn is de dubbelhoorn: een lage Bes-hoorn met daarop gebouwd de hoge of de lage F-hoorn, bij de zogenaamde ‘tripelhoorn’ zijn ze alle drie in één instrument geïntegreerd. Als lage hoornist gebruik je iets meer de lage F-hoorn.

De rechterhand in de beker stamt nog uit de tijd van de natuurhoorn, waarbij je door bepaalde bewegingen van die hand de toonhoogte kon manipuleren. Dat veranderde met de uitvinding van de ventielen, de hand in de beker wordt nu vooral nog gebruikt om de toon te dempen of de beker dicht te stoppen. Zo krijg je het snerpende geluid dat bijvoorbeeld Mahler soms voorschrijft.’ Er zijn componisten die heel goed voor hoorn schreven, de romantici, Mahler natuurlijk, Bruckner is voor ons fantastisch, Richard Strauss ook, maar nog virtuozer. Beethoven maakt vaak heel grote sprongen omdat hij uitgaat van natuurtonen, dat is soms een beetje onpraktisch.

Lage hoorn

Jaap was 21 toen hij vrijwel fulltime ging remplaceren bij het Radio Filharmonisch Orkest, waar hij drie jaar later een vaste aanstelling kreeg als lage hoornist. Tot hij in 1996 besloot te reageren op een vacature bij het Concertgebouworkest. Hij slaagde, tot zijn eigen verbazing, voor het proefspel en kreeg de rol van derde, hoge hoornist. ‘Het hoornistenkwartet in een orkest kun je vergelijken met een vocaal kwartet van sopraan, alt, tenor en bas: 1 en 3 zijn hoog, 2 en 4 laag.

Een paar jaar geleden heb ik een verzoek ingediend om terug te gaan naar lage hoorn, waar toen een plaats vrijkwam. Ten eerste vind ik lage hoorn spelen heel mooi, maar hoge hoorn is ook fysiek gewoon zwaarder. Ik zie ook maar weinig hoornisten de eindstreep halen – je lipspanning wordt minder, je wordt ook stressgevoeliger. Ik liep tegen de vijftig en dacht: hoe lang houd ik het nog vol om hoge hoorn te spelen? Nu speel ik met groot plezier dus weer lage hoorn. 

Ik speel ook graag kamermuziek, soms in Camerata RCO, met anderen uit het orkest, maar het liefst in een blaaskwintet: fluit, hobo, klarinet, fagot en hoorn. Ik heb tien jaar in het Reicha Quintet gezeten. Helaas is er weinig voor geschreven, maar die vijf blazers geven zo’n mooi kleurenpalet!’

Een wonder

‘Het orkest is een wonder. Je ziet het niet van elkaar, die spanning, ieder individu heeft zijn eigen sores. Maar in het collectief, op het moment dat het moet, lukt het ook, dat maakt het spelen in dit orkest zo mooi.’

‘Wat er ook gebeurt, ’s avonds zit je er weer’

Als meest ingrijpende verandering in die 25 jaar noemt Jaap de verdere internationalisering van het orkest. ‘Er was een bepaald moment dat ik dacht: hé, we zijn geen Nederlands orkest meer. Het zijn allemaal fantastische spelers die erbij komen, maar er is een andere dyna­miek, Nederlands als voertaal lijkt ook langzamerhand te verdwijnen. Toch wordt de traditie doorgegeven en blijft de kwaliteit heel hoog, mede dankzij de Grote Zaal van Het Concertgebouw, die akoestisch nogal dwingend is.

Wat ik nog wel graag wil zeggen is dat het orkest in mijn leven een ongelooflijke constante is geweest. Een mens maakt van alles mee, scheidingen, afscheid, verdriet. Maar wat er ook gebeurt, ’s avonds zit je er weer. Dat kan moeilijk zijn, het heeft ook iets spartaans, maar het orkest helpt je er altijd wel weer doorheen. Ook dat is een wonder.’

  • De hoorn van Jaap van der Vliet

    foto: Eduardus Lee

    De hoorn van Jaap van der Vliet

    foto: Eduardus Lee

  • De hoorn van Jaap van der Vliet

    foto: Eduardus Lee

    De hoorn van Jaap van der Vliet

    foto: Eduardus Lee

De hoorns van Jaap van der Vliet

‘De hoorn die ik van mijn ouders kreeg was een Oost-Duitse kopie van een Alexander, de bekendste hoornbouwer, met een fabriek in Mainz.

Toen ik op mijn achttiende ging studeren heb ik met een donatie, een lening en de verkoop van mijn oude hoorn een nieuwe kunnen kopen, ook een Alexander. Een nieuwe hoorn kost toch gauw zo’n tien-, vijftienduizend euro, daar kun je een jaar of vijftien tot twintig mee vooruit, afhankelijk van het onderhoud. De mijne gaan ieder jaar naar Klaus Fehr, een Limburgse hoornbouwer, die ze schoonmaakt, de ventielen eruit haalt, vervangt wat nodig is, aanslag verwijdert en polijst, iets wat je maar een beperkt aantal keren kunt doen.

Anders dan een strijk­instrument wordt een hoorn niet mooier naarmate hij ouder wordt. De hoorns die ik in het orkest gebruik, dank ik aan de Foundation Concertgebouworkest en de Zwitserse ­Vrienden. Mooie instrumenten, waar ik heel dankbaar voor ben.’

Op preludium.nl/luistertips-vliet deelt Jaap zijn persoonlijke luistertips. Luister mee!

De hoorns van Jaap van der Vliet

‘De hoorn die ik van mijn ouders kreeg was een Oost-Duitse kopie van een Alexander, de bekendste hoornbouwer, met een fabriek in Mainz.

Toen ik op mijn achttiende ging studeren heb ik met een donatie, een lening en de verkoop van mijn oude hoorn een nieuwe kunnen kopen, ook een Alexander. Een nieuwe hoorn kost toch gauw zo’n tien-, vijftienduizend euro, daar kun je een jaar of vijftien tot twintig mee vooruit, afhankelijk van het onderhoud. De mijne gaan ieder jaar naar Klaus Fehr, een Limburgse hoornbouwer, die ze schoonmaakt, de ventielen eruit haalt, vervangt wat nodig is, aanslag verwijdert en polijst, iets wat je maar een beperkt aantal keren kunt doen.

Anders dan een strijk­instrument wordt een hoorn niet mooier naarmate hij ouder wordt. De hoorns die ik in het orkest gebruik, dank ik aan de Foundation Concertgebouworkest en de Zwitserse ­Vrienden. Mooie instrumenten, waar ik heel dankbaar voor ben.’

Op preludium.nl/luistertips-vliet deelt Jaap zijn persoonlijke luistertips. Luister mee!

Meer interviews met orkestleden

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.