Interview: Polo de Haas
door Myrthe van Dijk 01 feb. 2017 01 februari 2017
Om zijn 55-jarige jubileum als pianist te vieren, brengt Polo de Haas opnieuw Simeon ten Holts Canto ostinato op het podium. Waar een duwtje van een dirigent al niet toe leidt.
Op 10 februari is het precies 55 jaar geleden dat de loopbaan van pianist Polo de Haas begon. Niemand minder dan Bernard Haitink gaf letterlijk het eerste duwtje, voor Polo’s debuutoptreden met het Concertgebouworkest.
‘Ik had de eerste prijs gewonnen van een pianoconcours in Amsterdam, en ik zou het Pianoconcert in G groot spelen van Maurice Ravel. Ik was dol op dat stuk. Maar ik vond het ook doodeng toen Haitink en ik vlakbij die trap achter de deur klaarstonden. De zaal beneden ons leek op een zwembad van bovenaf. Ik zei: Ik durf niet! Ik durf niet die trap af! Maar hij stelde me gerust, duwde me naar voren en zei: duiken maar!’
Het was een cruciaal moment voor De Haas: ‘Daarna durfde ik alles bij wijze van spreken.’ Veelzijdigheid werd dan ook zijn handelsmerk: hij profileerde zich niet alleen met klassiek concertrepertoire, maar ook met eigentijds repertoire en jazzmuziek.
‘De eindeloze herhalingen laten de tijd stil staan en toch wordt je meegevoerd naar een ontknoping in die ene beklijvende melodie’
Deze persoonlijke mijlpaal wordt gevierd met een concert in de Grote Zaal met een uitvoering van Simeon ten Holts Canto ostinato. Het is inmiddels een lijfstuk van Polo de Haas geworden: deze bedwelmende compositie voor één of meerdere toetsinstrumenten, gekenmerkt door continue, urenlange herhalingen van vijftonige patronen. Op een zeker moment stijgt uit de pulserende harmonieën een lieflijke melodie op.
Polo hield de tel niet bij: hij moet het inmiddels honderden keren hebben gespeeld, in versies voor twee, vier of zes pianisten en evenzoveel vleugels. En sinds kort speelt hij een soloversie, te horen op zijn nieuwste cd voor de Europese en Japanse markt.
‘Het is uitgekozen om jongeren kennis te laten maken met hoogtepunten uit de Westerse muziek, want het werk is toegankelijk, en bevat alle belangrijke elementen op een herkenbare manier: ritmiek, harmonie, melodie. Ik vind het fascinerend dat Canto die rol kan gaan spelen, het zou best kunnen dat het een knalsucces wordt.’
Geen interesse
In Nederland werd het werk een enorme publiekstrekker, maar daar is wel enige tijd overheen gegaan. Canto ostinato sloeg niet meteen aan na de première in 1979, op drie vleugels en een elektronisch orgel. Zowel de repetities als de uitvoering waren moeizaam verlopen vanwege de onwennigheid waarmee werd gereageerd op de vrijheid die in de partituur was ingebouwd voor de uitvoerders.
Ook Polo de Haas had aanvankelijk geen interesse voor de partituur, toen ‘een zekere’ Simeon ten Holt deze aanbood aan Polo’s eigen Orgella Pianistenkwartet, dat eigentijdse stukken uitvoerde voor dubbel quatre-mains.
‘Het notenbeeld trok me helemaal niet aan. Maar in 1984 kwam de eerste plaatopname uit, op vier piano’s door Arielle Vernède, Cees van Zeeland, Gene Carl en Gerard Bouwhuis, een liveregistratie in Muziekcentrum Vredenburg. En toen ik dát gehoord had dacht ik: dit is eigenlijk een fantastisch stuk. Ik ben het samen gaan spelen met Kees Wieringa, en we genoten van de creativiteit die het vroeg. Als je de vrijheid goed benut werkt het heel inspirerend.’
Stemmenweefsel
De Haas opent de partituur en legt uit hoe het werkt. Er staan zes balken boven elkaar, de hoofdpartij bestaat uit drie balken voor twee handen. Van de hoofdpartij kan naar keuze met de rechterhand worden uitgeweken naar alternatieve partijen, terwijl de linkerhand in een constant ritme groepjes van vijf noten blijft doorspelen.
‘Als ik solo speel kies ik elke keer opnieuw andere combinaties, ik ken alle mogelijkheden uit mijn hoofd’, aldus De Haas. Hij wijst op de lichte verschuiving van de notenvolgorde in een alternatieve balk, waardoor tussen beide handen een echo-effect kan ontstaan: ‘Dan gaat het stuiteren als het ware.’ Eén partij versterkt de ritmische puls van de linkerhand, een andere brengt af en toe een wringende toon in de harmonie.
Op 10 februari is het precies 55 jaar geleden dat de loopbaan van pianist Polo de Haas begon. Niemand minder dan Bernard Haitink gaf letterlijk het eerste duwtje, voor Polo’s debuutoptreden met het Concertgebouworkest.
‘Ik had de eerste prijs gewonnen van een pianoconcours in Amsterdam, en ik zou het Pianoconcert in G groot spelen van Maurice Ravel. Ik was dol op dat stuk. Maar ik vond het ook doodeng toen Haitink en ik vlakbij die trap achter de deur klaarstonden. De zaal beneden ons leek op een zwembad van bovenaf. Ik zei: Ik durf niet! Ik durf niet die trap af! Maar hij stelde me gerust, duwde me naar voren en zei: duiken maar!’
Het was een cruciaal moment voor De Haas: ‘Daarna durfde ik alles bij wijze van spreken.’ Veelzijdigheid werd dan ook zijn handelsmerk: hij profileerde zich niet alleen met klassiek concertrepertoire, maar ook met eigentijds repertoire en jazzmuziek.
‘De eindeloze herhalingen laten de tijd stil staan en toch wordt je meegevoerd naar een ontknoping in die ene beklijvende melodie’
Deze persoonlijke mijlpaal wordt gevierd met een concert in de Grote Zaal met een uitvoering van Simeon ten Holts Canto ostinato. Het is inmiddels een lijfstuk van Polo de Haas geworden: deze bedwelmende compositie voor één of meerdere toetsinstrumenten, gekenmerkt door continue, urenlange herhalingen van vijftonige patronen. Op een zeker moment stijgt uit de pulserende harmonieën een lieflijke melodie op.
Polo hield de tel niet bij: hij moet het inmiddels honderden keren hebben gespeeld, in versies voor twee, vier of zes pianisten en evenzoveel vleugels. En sinds kort speelt hij een soloversie, te horen op zijn nieuwste cd voor de Europese en Japanse markt.
‘Het is uitgekozen om jongeren kennis te laten maken met hoogtepunten uit de Westerse muziek, want het werk is toegankelijk, en bevat alle belangrijke elementen op een herkenbare manier: ritmiek, harmonie, melodie. Ik vind het fascinerend dat Canto die rol kan gaan spelen, het zou best kunnen dat het een knalsucces wordt.’
Geen interesse
In Nederland werd het werk een enorme publiekstrekker, maar daar is wel enige tijd overheen gegaan. Canto ostinato sloeg niet meteen aan na de première in 1979, op drie vleugels en een elektronisch orgel. Zowel de repetities als de uitvoering waren moeizaam verlopen vanwege de onwennigheid waarmee werd gereageerd op de vrijheid die in de partituur was ingebouwd voor de uitvoerders.
Ook Polo de Haas had aanvankelijk geen interesse voor de partituur, toen ‘een zekere’ Simeon ten Holt deze aanbood aan Polo’s eigen Orgella Pianistenkwartet, dat eigentijdse stukken uitvoerde voor dubbel quatre-mains.
‘Het notenbeeld trok me helemaal niet aan. Maar in 1984 kwam de eerste plaatopname uit, op vier piano’s door Arielle Vernède, Cees van Zeeland, Gene Carl en Gerard Bouwhuis, een liveregistratie in Muziekcentrum Vredenburg. En toen ik dát gehoord had dacht ik: dit is eigenlijk een fantastisch stuk. Ik ben het samen gaan spelen met Kees Wieringa, en we genoten van de creativiteit die het vroeg. Als je de vrijheid goed benut werkt het heel inspirerend.’
Stemmenweefsel
De Haas opent de partituur en legt uit hoe het werkt. Er staan zes balken boven elkaar, de hoofdpartij bestaat uit drie balken voor twee handen. Van de hoofdpartij kan naar keuze met de rechterhand worden uitgeweken naar alternatieve partijen, terwijl de linkerhand in een constant ritme groepjes van vijf noten blijft doorspelen.
‘Als ik solo speel kies ik elke keer opnieuw andere combinaties, ik ken alle mogelijkheden uit mijn hoofd’, aldus De Haas. Hij wijst op de lichte verschuiving van de notenvolgorde in een alternatieve balk, waardoor tussen beide handen een echo-effect kan ontstaan: ‘Dan gaat het stuiteren als het ware.’ Eén partij versterkt de ritmische puls van de linkerhand, een andere brengt af en toe een wringende toon in de harmonie.
Polo de Haas vindt dat typerend voor Simeon ten Holt, met wie hij goed bevriend raakte: ‘Zijn karakter was aan één kant lief en volgzaam, maar hij kon ook plotseling dwars zijn, en dat hoor je terug: optimistische muziek met af en toe een dissonante toon er doorheen.’
De compositie is opgedeeld in meer dan honderd secties die naar believen herhaald kunnen worden, iedere uitvoering heeft daardoor een andere spanningsboog. Het is een creatief proces dat door meerdere spelers tegelijk kan worden uitgevoerd.
Dat vraagt soms een hoofdknik, en: ‘Je gebruikt je oren, je luistert naar het stemmenweefsel, net als bij een fuga van Bach. Twee dagen geleden nog ontdekte ik weer een tussenstem die heel mooi was om eruit te lichten.’
Eigen spoor
Het resultaat is wonderlijk tegenstrijdig: de eindeloze herhalingen laten de tijd stil staan en toch word je meegevoerd naar een ontknoping in die ene beklijvende melodie. Polo de Haas: ‘Die melodie spreekt onmiddellijk aan omdat het een beetje op een kinderliedje lijkt.’
Ten Holt was begonnen als serieel componist, maar maakte met Canto ostinato welbewust een omslag naar tonale muziek. Minimal music, volgens velen, maar: ‘Hij volgde zijn eigen spoor. Simeon heeft zijn eigen muziek nooit minimal music genoemd, Glass en Reich stonden ver van hem vandaan.
‘Probeer maar eens twee vleugels op het dak van de Beurs van Berlage te krijgen’
Het is wel repetitieve muziek, maar Simeons muziek is veel progressiever in zijn akkoorden. Het is terug te voeren op Schubert en Chopin, en daar heeft hij zoveel eigens aan toegevoegd dat het geen cliché meer is.’
Overschreed hij in de ogen van collega’s de grens tussen kunst en kitsch? ‘Achter de gordijnen hoorde je dat, ja. Het bracht Simeon tot de typerende uitspraak: 'Ik maak deze muziek niet omdat ik geïsoleerd leef, maar ik raak geïsoleerd omdat ik zulke muziek maak.' En hij vroeg mij vaak: kan ik dat wel maken, deze muziek, is het niet te goedkoop? En dan zei ik: nee nee, Simeon, het is jóuw muziek, die heeft zich nu langzamerhand wel bewezen.’
Levenswerk
Want elke keer doet Canto ostinato weer iets met mensen. De Haas: ‘Na iedere uitvoering is het een tijdje doodstil, mensen moeten dan zachtjes in de werkelijkheid terugkeren.’
Polo herinnert zich de bijzondere locaties die bijdroegen aan de sfeer. In het Vondelpark met 3000 mensen: ‘Zodra we in de hogere octaven van de vleugel kwamen gingen de vogels mee tjilpen.’ In het Zuiderbad, een zwembad in Jugendstil: ‘Mensen luisterden heerlijk dobberend op rubbermatrasjes in het water......’ En op het dak van de Beurs van Berlage: ‘Probeer daar maar eens twee vleugels op te krijgen.’
De cd-opname uit 1996 met Kees Wieringa bereikte in 2001 een gouden status, een unicum voor eigentijds repertoire en een mijlpaal voor de componist. Inmiddels wordt Canto ostinato door vele andere musici in allerlei samenstellingen geprogrammeerd. De Haas behoort tot de pianisten die het pionierswerk hebben verricht.
In de Grote Zaal voegt Hannes Minnaar zich straks als nieuweling bij Polo’s vertrouwde groepje: ‘Iemand van een nieuwe generatie, die onbevooroordeeld enthousiast is. Er zullen altijd weer nieuwe pianisten komen die het graag spelen.’ De componist stierf in 2012, maar zijn levenswerk – ‘Zo’n melodie schrijf ik nooit meer’ – blijft voortklinken.
Polo de Haas vindt dat typerend voor Simeon ten Holt, met wie hij goed bevriend raakte: ‘Zijn karakter was aan één kant lief en volgzaam, maar hij kon ook plotseling dwars zijn, en dat hoor je terug: optimistische muziek met af en toe een dissonante toon er doorheen.’
De compositie is opgedeeld in meer dan honderd secties die naar believen herhaald kunnen worden, iedere uitvoering heeft daardoor een andere spanningsboog. Het is een creatief proces dat door meerdere spelers tegelijk kan worden uitgevoerd.
Dat vraagt soms een hoofdknik, en: ‘Je gebruikt je oren, je luistert naar het stemmenweefsel, net als bij een fuga van Bach. Twee dagen geleden nog ontdekte ik weer een tussenstem die heel mooi was om eruit te lichten.’
Eigen spoor
Het resultaat is wonderlijk tegenstrijdig: de eindeloze herhalingen laten de tijd stil staan en toch word je meegevoerd naar een ontknoping in die ene beklijvende melodie. Polo de Haas: ‘Die melodie spreekt onmiddellijk aan omdat het een beetje op een kinderliedje lijkt.’
Ten Holt was begonnen als serieel componist, maar maakte met Canto ostinato welbewust een omslag naar tonale muziek. Minimal music, volgens velen, maar: ‘Hij volgde zijn eigen spoor. Simeon heeft zijn eigen muziek nooit minimal music genoemd, Glass en Reich stonden ver van hem vandaan.
‘Probeer maar eens twee vleugels op het dak van de Beurs van Berlage te krijgen’
Het is wel repetitieve muziek, maar Simeons muziek is veel progressiever in zijn akkoorden. Het is terug te voeren op Schubert en Chopin, en daar heeft hij zoveel eigens aan toegevoegd dat het geen cliché meer is.’
Overschreed hij in de ogen van collega’s de grens tussen kunst en kitsch? ‘Achter de gordijnen hoorde je dat, ja. Het bracht Simeon tot de typerende uitspraak: 'Ik maak deze muziek niet omdat ik geïsoleerd leef, maar ik raak geïsoleerd omdat ik zulke muziek maak.' En hij vroeg mij vaak: kan ik dat wel maken, deze muziek, is het niet te goedkoop? En dan zei ik: nee nee, Simeon, het is jóuw muziek, die heeft zich nu langzamerhand wel bewezen.’
Levenswerk
Want elke keer doet Canto ostinato weer iets met mensen. De Haas: ‘Na iedere uitvoering is het een tijdje doodstil, mensen moeten dan zachtjes in de werkelijkheid terugkeren.’
Polo herinnert zich de bijzondere locaties die bijdroegen aan de sfeer. In het Vondelpark met 3000 mensen: ‘Zodra we in de hogere octaven van de vleugel kwamen gingen de vogels mee tjilpen.’ In het Zuiderbad, een zwembad in Jugendstil: ‘Mensen luisterden heerlijk dobberend op rubbermatrasjes in het water......’ En op het dak van de Beurs van Berlage: ‘Probeer daar maar eens twee vleugels op te krijgen.’
De cd-opname uit 1996 met Kees Wieringa bereikte in 2001 een gouden status, een unicum voor eigentijds repertoire en een mijlpaal voor de componist. Inmiddels wordt Canto ostinato door vele andere musici in allerlei samenstellingen geprogrammeerd. De Haas behoort tot de pianisten die het pionierswerk hebben verricht.
In de Grote Zaal voegt Hannes Minnaar zich straks als nieuweling bij Polo’s vertrouwde groepje: ‘Iemand van een nieuwe generatie, die onbevooroordeeld enthousiast is. Er zullen altijd weer nieuwe pianisten komen die het graag spelen.’ De componist stierf in 2012, maar zijn levenswerk – ‘Zo’n melodie schrijf ik nooit meer’ – blijft voortklinken.