Concertprogramma
Jonge Nederlanders: Hawijch Elders
Kleine Zaal 04 november 2023 20.15 uur
Hawijch Elders viool
Aleksey Shadrin cello
Florian Verweij piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Jonge Nederlanders.
Ook interessant:
- Hoe zit Bachs Chaconne in elkaar?
Johann Sebastian Bach (1685-1750)
Chaconne
uit ‘Partita nr. 2 in d kl.t.’, BWV 1004 (1720)
voor viool solo
Eugène Ysaÿe (1858-1931)
Sonate in g kl.t., op. 27 nr. 1 (1924)
voor viool solo
Grave: Lento assai
Fugato: Molto moderato – Lento
Allegretto poco scherzoso:
Amabile – Poco animato
Finale con brio: Allegro fermo
Nicolò Paganini (1782-1840)
Variaties op ‘Nel cor più non mi sento’ (1821)
voor viool solo
pauze ± 21.00 uur
Jean Sibelius (1865-1957)
Novelette, op. 102 (1922)
voor viool en piano
Mazurka
Rondino
uit ‘Vijf stukken’, op. 81 (1915)
voor viool en piano
Twee humoresken, op. 87 (1917)
oorspronkelijk voor viool en orkest
Humoreske in d kl.t.
Humoreske in D gr.t.
Antonín Dvořák (1841-1904)
Pianotrio in e kl.t., op. 90 ‘Dumky’ (1890-91)
Lento maestoso – Allegro
Poco adagio – Vivace
Andante – Vivace non troppo
Andante moderato – Allegretto
scherzando – Allegro
Allegro
Lento maestoso – Vivace
einde ± 22.10 uur
Met dank aan de begunstigers van het Fonds Hemelbestormers.
Hawijch Elders viool
Aleksey Shadrin cello
Florian Verweij piano
Dit concert maakt deel uit van de serie Jonge Nederlanders.
Ook interessant:
- Hoe zit Bachs Chaconne in elkaar?
Johann Sebastian Bach (1685-1750)
Chaconne
uit ‘Partita nr. 2 in d kl.t.’, BWV 1004 (1720)
voor viool solo
Eugène Ysaÿe (1858-1931)
Sonate in g kl.t., op. 27 nr. 1 (1924)
voor viool solo
Grave: Lento assai
Fugato: Molto moderato – Lento
Allegretto poco scherzoso:
Amabile – Poco animato
Finale con brio: Allegro fermo
Nicolò Paganini (1782-1840)
Variaties op ‘Nel cor più non mi sento’ (1821)
voor viool solo
pauze ± 21.00 uur
Jean Sibelius (1865-1957)
Novelette, op. 102 (1922)
voor viool en piano
Mazurka
Rondino
uit ‘Vijf stukken’, op. 81 (1915)
voor viool en piano
Twee humoresken, op. 87 (1917)
oorspronkelijk voor viool en orkest
Humoreske in d kl.t.
Humoreske in D gr.t.
Antonín Dvořák (1841-1904)
Pianotrio in e kl.t., op. 90 ‘Dumky’ (1890-91)
Lento maestoso – Allegro
Poco adagio – Vivace
Andante – Vivace non troppo
Andante moderato – Allegretto
scherzando – Allegro
Allegro
Lento maestoso – Vivace
einde ± 22.10 uur
Met dank aan de begunstigers van het Fonds Hemelbestormers.
Toelichting
Johann Sebastian Bach 1685-1750
Bach: Chaconne
De jonge Nederlandse violiste Hawijch Elders presenteert zichzelf vanavond allereerst in enkele werken voor viool solo. De Chaconne uit de Tweede partita in d klein, BWV 1004 geldt als een van de mooiste en meest duizelingwekkende werken van Johann Sebastian Bach. De Tweede partita is een suite van vijf dansen, maar de Chaconne (oorspronkelijk ‘Ciaccona’) is qua omvang en inhoud groots en wordt dan ook vaak als een op zichzelf staand werk uitgevoerd.
Zoals het een chaconne betaamt, bestaat het werk uit de herhaling van een baslijn (van vier maten), waarop de Duitse barokmeester 64 verschillende variaties schreef: zo’n beetje de eerste helft in d klein, dan een twintigtal in d groot en de rest weer in d klein. Dit monumentale bouwwerk combineert vele aspecten van de viooltechniek met contrapuntisch vernuft.
De jonge Nederlandse violiste Hawijch Elders presenteert zichzelf vanavond allereerst in enkele werken voor viool solo. De Chaconne uit de Tweede partita in d klein, BWV 1004 geldt als een van de mooiste en meest duizelingwekkende werken van Johann Sebastian Bach. De Tweede partita is een suite van vijf dansen, maar de Chaconne (oorspronkelijk ‘Ciaccona’) is qua omvang en inhoud groots en wordt dan ook vaak als een op zichzelf staand werk uitgevoerd.
Zoals het een chaconne betaamt, bestaat het werk uit de herhaling van een baslijn (van vier maten), waarop de Duitse barokmeester 64 verschillende variaties schreef: zo’n beetje de eerste helft in d klein, dan een twintigtal in d groot en de rest weer in d klein. Dit monumentale bouwwerk combineert vele aspecten van de viooltechniek met contrapuntisch vernuft.
Eugène Ysaÿe 1858-1931
Ysaÿe: Sonate
Eugène Ysaÿe was zo geïnspireerd door een Bach-recital van Joseph Szigeti, waarin de violist onder meer diens Eerste sonate in g klein, BWV 1001 speelde, dat hij het plan opvatte ook een set van zes werken voor soloviool te componeren – zoals Bach twee eeuwen vóór hem had gedaan. In één dag had hij de schets voor zijn zes solosonates al af! Elk van de werken droeg hij op aan een collega-violist: respectievelijk Szigeti, Jacques Thibaud, George Enescu, Fritz Kreisler, Mathieu Crickboom (een leerling van Ysaÿe) en Manuel Quiroga.
Hun herkomsten en muzikale kwaliteiten klinken in de muziek door, maar de sonates zeggen evenveel over Ysaÿe – zelf een onvolprezen vioolvirtuoos. Zo toont de Eerste sonate in g klein, op. 27 nr. 1 niet alleen dat Szigeti onder meer bekend was om zijn Bach-uitvoeringen, maar ook dat de muziek en de viooltechniek zich in twee eeuwen flink hadden ontwikkeld.
Ondanks de hoge technische eisen van zijn werken waarschuwde Ysaÿe violisten echter herhaaldelijk het muziekmaken voorop te stellen: ‘De violist moet een denker, een dichter, een mens zijn; hij moet hoop, liefde, passie en wanhoop hebben gekend; hij moet het hele gamma aan emoties hebben ervaren om ze in zijn spel tot uitdrukking te kunnen brengen.’
Eugène Ysaÿe was zo geïnspireerd door een Bach-recital van Joseph Szigeti, waarin de violist onder meer diens Eerste sonate in g klein, BWV 1001 speelde, dat hij het plan opvatte ook een set van zes werken voor soloviool te componeren – zoals Bach twee eeuwen vóór hem had gedaan. In één dag had hij de schets voor zijn zes solosonates al af! Elk van de werken droeg hij op aan een collega-violist: respectievelijk Szigeti, Jacques Thibaud, George Enescu, Fritz Kreisler, Mathieu Crickboom (een leerling van Ysaÿe) en Manuel Quiroga.
Hun herkomsten en muzikale kwaliteiten klinken in de muziek door, maar de sonates zeggen evenveel over Ysaÿe – zelf een onvolprezen vioolvirtuoos. Zo toont de Eerste sonate in g klein, op. 27 nr. 1 niet alleen dat Szigeti onder meer bekend was om zijn Bach-uitvoeringen, maar ook dat de muziek en de viooltechniek zich in twee eeuwen flink hadden ontwikkeld.
Ondanks de hoge technische eisen van zijn werken waarschuwde Ysaÿe violisten echter herhaaldelijk het muziekmaken voorop te stellen: ‘De violist moet een denker, een dichter, een mens zijn; hij moet hoop, liefde, passie en wanhoop hebben gekend; hij moet het hele gamma aan emoties hebben ervaren om ze in zijn spel tot uitdrukking te kunnen brengen.’
Nicolò Paganini 1782-1840
Paganini: Variaties
Nicolò Paganini veroverde in de eerste decennia van de negentiende eeuw het publiek van vele Europese landen met zijn verbazingwekkende viooltechniek. Hij maakte relatief onbekende speelwijzen populair, zoals pizzicato (de snaar plukken) met de linkerhand, vliegensvlug staccato en verschillende dubbelgrepen, en was een productief componist in een tijd waarin men, om als een groot artiest te worden beschouwd, ook een componist moest zijn. Zijn 24 Caprices voor viool solo, die aanvankelijk als onuitvoerbaar werden beschouwd, droegen zeker bij aan het aura van mythe en legende rond deze Italiaanse musicus.
De Variaties op ‘Nel cor più non mi sento’ zijn van hetzelfde kaliber. Nel cor più non mi sento (‘In mijn hart voel ik niet meer’) was oorspronkelijk een duet uit de opera L’amor contrastato (beter bekend als La molinara) van landgenoot Giovanni Paisiello. Paganini arrangeerde de aria voor viool, schreef een inleidend capriccio en zeven variaties – waarin zingbare passages worden afgewisseld met bizarre acrobatische toeren – en bracht het stuk in 1821 in Napels in première.
Het werd zo goed ontvangen, dat hij het daarna op zijn concerttournees door Europa als pronk-sluitstuk gebruikte. Het werk bleef op het concertrepertoire, mede doordat Carl Guhr het in 1830 opnam in zijn veel geraadpleegde handboek Über Paganini’s Kunst die Violine zu spielen.
Nicolò Paganini veroverde in de eerste decennia van de negentiende eeuw het publiek van vele Europese landen met zijn verbazingwekkende viooltechniek. Hij maakte relatief onbekende speelwijzen populair, zoals pizzicato (de snaar plukken) met de linkerhand, vliegensvlug staccato en verschillende dubbelgrepen, en was een productief componist in een tijd waarin men, om als een groot artiest te worden beschouwd, ook een componist moest zijn. Zijn 24 Caprices voor viool solo, die aanvankelijk als onuitvoerbaar werden beschouwd, droegen zeker bij aan het aura van mythe en legende rond deze Italiaanse musicus.
De Variaties op ‘Nel cor più non mi sento’ zijn van hetzelfde kaliber. Nel cor più non mi sento (‘In mijn hart voel ik niet meer’) was oorspronkelijk een duet uit de opera L’amor contrastato (beter bekend als La molinara) van landgenoot Giovanni Paisiello. Paganini arrangeerde de aria voor viool, schreef een inleidend capriccio en zeven variaties – waarin zingbare passages worden afgewisseld met bizarre acrobatische toeren – en bracht het stuk in 1821 in Napels in première.
Het werd zo goed ontvangen, dat hij het daarna op zijn concerttournees door Europa als pronk-sluitstuk gebruikte. Het werk bleef op het concertrepertoire, mede doordat Carl Guhr het in 1830 opnam in zijn veel geraadpleegde handboek Über Paganini’s Kunst die Violine zu spielen.
Jean Sibelius 1865-1957
Sibelius: Novelette, Mazurka, Rondino en Humoresken
Jean Sibelius wordt alom geëerd als de componist die Finland een eigen geluid gaf, toen het land zich aan het begin van de vorige eeuw ontworstelde aan de greep van Rusland. Hij schreef onder meer indrukwekkende symfonische gedichten, zoals Finlandia en de Lemminkäinen-suite, waarbij hij inspiratie ontleende aan de Kalevala, het Finse nationale epos.
Aanvankelijk wilde Sibelius echter vioolvirtuoos worden. Over het vroege einde van die carrière zei hij later berustend: ‘Ik was op een leeftijd waarop je hersenschimmen najaagt.’ Toch kwam zijn begrip van het instrument hem niet alleen goed van pas in zijn geliefde Vioolconcert, maar ook in zijn talrijke kamermuziekwerken, waaronder de werken voor viool en piano die Hawijch Elders met Florian Verwij uitvoert. Inventieve miniaturen, zo kun je de Novelette, Mazurka en Rondino (nummers 1 en 2 uit Vijf stukken, op. 81) en de Twee humoresken typeren – nu eens vervuld van die typisch Noordse melancholieke melodieën, dan weer gedreven door virtuositeit.
Uit financiële overwegingen componeerde Sibelius een flink aantal van dit soort aansprekende werken tijdens en vlak na de Eerste Wereldoorlog, maar tegenwoordig hoor je ze nauwelijks nog.
Jean Sibelius wordt alom geëerd als de componist die Finland een eigen geluid gaf, toen het land zich aan het begin van de vorige eeuw ontworstelde aan de greep van Rusland. Hij schreef onder meer indrukwekkende symfonische gedichten, zoals Finlandia en de Lemminkäinen-suite, waarbij hij inspiratie ontleende aan de Kalevala, het Finse nationale epos.
Aanvankelijk wilde Sibelius echter vioolvirtuoos worden. Over het vroege einde van die carrière zei hij later berustend: ‘Ik was op een leeftijd waarop je hersenschimmen najaagt.’ Toch kwam zijn begrip van het instrument hem niet alleen goed van pas in zijn geliefde Vioolconcert, maar ook in zijn talrijke kamermuziekwerken, waaronder de werken voor viool en piano die Hawijch Elders met Florian Verwij uitvoert. Inventieve miniaturen, zo kun je de Novelette, Mazurka en Rondino (nummers 1 en 2 uit Vijf stukken, op. 81) en de Twee humoresken typeren – nu eens vervuld van die typisch Noordse melancholieke melodieën, dan weer gedreven door virtuositeit.
Uit financiële overwegingen componeerde Sibelius een flink aantal van dit soort aansprekende werken tijdens en vlak na de Eerste Wereldoorlog, maar tegenwoordig hoor je ze nauwelijks nog.
Antonín Dvořák 1841-1904
Dvořák: ’Dumky’-trio
Wat Sibelius voor Finland was, was Antonín Dvořák voor Tsjechië: een nationale held, die – samen met Smetana – zijn land een eigen muzikale identiteit gaf. Dvořák componeerde zijn Vierde pianotrio in e klein, bijgenaamd ‘Dumky’, tussen november 1890 en februari 1891. Violist Ferdinand Lachner, cellist Hanuš Wihan en de Tsjechische componist zelf aan de piano voerden het trio op 11 april 1891 voor het eerst uit in Praag tijdens een concert waarbij Dvořák een eredoctoraat van de Karelsuniversiteit ontving. Het werk raakte zo geliefd, dat Dvořák het ook speelde tijdens zijn veertig (!) afscheidsconcerten in eigen land, voordat hij in 1892 naar New York vertrok om directeur van het National Conservatory of Music of America te worden. Bij de publicatie in 1894 controleerde Dvořáks collega en vriend Johannes Brahms de proefdruk van het pianotrio, aangezien de componist zelf in Amerika was.
Het ‘Dumky’-trio raakte zo geliefd, dat Dvořák het ook speelde tijdens zijn veertig (!)
afscheidsconcerten
Verrassend genoeg bestaat het Vierde pianotrio niet uit de destijds gebruikelijke vier delen, maar uit zes dumky – vandaar de bijnaam. Dumky is het meervoud van dumka, het verkleinwoord van duma, een Oekraïense epische ballade. Net als sommige andere Oost-Europese componisten maakte Dvořák van de dumka een vorm waarin langzame, melancholieke ‘vertellingen’ worden afgewisseld met snelle Slavische dansen. Deze variatie in zwaarmoedige en lichte passages én de kleurrijke volkse melodieën en dansen vormen ongetwijfeld de reden voor het succes van het ‘Dumky’-trio.
Wat Sibelius voor Finland was, was Antonín Dvořák voor Tsjechië: een nationale held, die – samen met Smetana – zijn land een eigen muzikale identiteit gaf. Dvořák componeerde zijn Vierde pianotrio in e klein, bijgenaamd ‘Dumky’, tussen november 1890 en februari 1891. Violist Ferdinand Lachner, cellist Hanuš Wihan en de Tsjechische componist zelf aan de piano voerden het trio op 11 april 1891 voor het eerst uit in Praag tijdens een concert waarbij Dvořák een eredoctoraat van de Karelsuniversiteit ontving. Het werk raakte zo geliefd, dat Dvořák het ook speelde tijdens zijn veertig (!) afscheidsconcerten in eigen land, voordat hij in 1892 naar New York vertrok om directeur van het National Conservatory of Music of America te worden. Bij de publicatie in 1894 controleerde Dvořáks collega en vriend Johannes Brahms de proefdruk van het pianotrio, aangezien de componist zelf in Amerika was.
Het ‘Dumky’-trio raakte zo geliefd, dat Dvořák het ook speelde tijdens zijn veertig (!)
afscheidsconcerten
Verrassend genoeg bestaat het Vierde pianotrio niet uit de destijds gebruikelijke vier delen, maar uit zes dumky – vandaar de bijnaam. Dumky is het meervoud van dumka, het verkleinwoord van duma, een Oekraïense epische ballade. Net als sommige andere Oost-Europese componisten maakte Dvořák van de dumka een vorm waarin langzame, melancholieke ‘vertellingen’ worden afgewisseld met snelle Slavische dansen. Deze variatie in zwaarmoedige en lichte passages én de kleurrijke volkse melodieën en dansen vormen ongetwijfeld de reden voor het succes van het ‘Dumky’-trio.
Johann Sebastian Bach 1685-1750
Bach: Chaconne
De jonge Nederlandse violiste Hawijch Elders presenteert zichzelf vanavond allereerst in enkele werken voor viool solo. De Chaconne uit de Tweede partita in d klein, BWV 1004 geldt als een van de mooiste en meest duizelingwekkende werken van Johann Sebastian Bach. De Tweede partita is een suite van vijf dansen, maar de Chaconne (oorspronkelijk ‘Ciaccona’) is qua omvang en inhoud groots en wordt dan ook vaak als een op zichzelf staand werk uitgevoerd.
Zoals het een chaconne betaamt, bestaat het werk uit de herhaling van een baslijn (van vier maten), waarop de Duitse barokmeester 64 verschillende variaties schreef: zo’n beetje de eerste helft in d klein, dan een twintigtal in d groot en de rest weer in d klein. Dit monumentale bouwwerk combineert vele aspecten van de viooltechniek met contrapuntisch vernuft.
De jonge Nederlandse violiste Hawijch Elders presenteert zichzelf vanavond allereerst in enkele werken voor viool solo. De Chaconne uit de Tweede partita in d klein, BWV 1004 geldt als een van de mooiste en meest duizelingwekkende werken van Johann Sebastian Bach. De Tweede partita is een suite van vijf dansen, maar de Chaconne (oorspronkelijk ‘Ciaccona’) is qua omvang en inhoud groots en wordt dan ook vaak als een op zichzelf staand werk uitgevoerd.
Zoals het een chaconne betaamt, bestaat het werk uit de herhaling van een baslijn (van vier maten), waarop de Duitse barokmeester 64 verschillende variaties schreef: zo’n beetje de eerste helft in d klein, dan een twintigtal in d groot en de rest weer in d klein. Dit monumentale bouwwerk combineert vele aspecten van de viooltechniek met contrapuntisch vernuft.
Eugène Ysaÿe 1858-1931
Ysaÿe: Sonate
Eugène Ysaÿe was zo geïnspireerd door een Bach-recital van Joseph Szigeti, waarin de violist onder meer diens Eerste sonate in g klein, BWV 1001 speelde, dat hij het plan opvatte ook een set van zes werken voor soloviool te componeren – zoals Bach twee eeuwen vóór hem had gedaan. In één dag had hij de schets voor zijn zes solosonates al af! Elk van de werken droeg hij op aan een collega-violist: respectievelijk Szigeti, Jacques Thibaud, George Enescu, Fritz Kreisler, Mathieu Crickboom (een leerling van Ysaÿe) en Manuel Quiroga.
Hun herkomsten en muzikale kwaliteiten klinken in de muziek door, maar de sonates zeggen evenveel over Ysaÿe – zelf een onvolprezen vioolvirtuoos. Zo toont de Eerste sonate in g klein, op. 27 nr. 1 niet alleen dat Szigeti onder meer bekend was om zijn Bach-uitvoeringen, maar ook dat de muziek en de viooltechniek zich in twee eeuwen flink hadden ontwikkeld.
Ondanks de hoge technische eisen van zijn werken waarschuwde Ysaÿe violisten echter herhaaldelijk het muziekmaken voorop te stellen: ‘De violist moet een denker, een dichter, een mens zijn; hij moet hoop, liefde, passie en wanhoop hebben gekend; hij moet het hele gamma aan emoties hebben ervaren om ze in zijn spel tot uitdrukking te kunnen brengen.’
Eugène Ysaÿe was zo geïnspireerd door een Bach-recital van Joseph Szigeti, waarin de violist onder meer diens Eerste sonate in g klein, BWV 1001 speelde, dat hij het plan opvatte ook een set van zes werken voor soloviool te componeren – zoals Bach twee eeuwen vóór hem had gedaan. In één dag had hij de schets voor zijn zes solosonates al af! Elk van de werken droeg hij op aan een collega-violist: respectievelijk Szigeti, Jacques Thibaud, George Enescu, Fritz Kreisler, Mathieu Crickboom (een leerling van Ysaÿe) en Manuel Quiroga.
Hun herkomsten en muzikale kwaliteiten klinken in de muziek door, maar de sonates zeggen evenveel over Ysaÿe – zelf een onvolprezen vioolvirtuoos. Zo toont de Eerste sonate in g klein, op. 27 nr. 1 niet alleen dat Szigeti onder meer bekend was om zijn Bach-uitvoeringen, maar ook dat de muziek en de viooltechniek zich in twee eeuwen flink hadden ontwikkeld.
Ondanks de hoge technische eisen van zijn werken waarschuwde Ysaÿe violisten echter herhaaldelijk het muziekmaken voorop te stellen: ‘De violist moet een denker, een dichter, een mens zijn; hij moet hoop, liefde, passie en wanhoop hebben gekend; hij moet het hele gamma aan emoties hebben ervaren om ze in zijn spel tot uitdrukking te kunnen brengen.’
Nicolò Paganini 1782-1840
Paganini: Variaties
Nicolò Paganini veroverde in de eerste decennia van de negentiende eeuw het publiek van vele Europese landen met zijn verbazingwekkende viooltechniek. Hij maakte relatief onbekende speelwijzen populair, zoals pizzicato (de snaar plukken) met de linkerhand, vliegensvlug staccato en verschillende dubbelgrepen, en was een productief componist in een tijd waarin men, om als een groot artiest te worden beschouwd, ook een componist moest zijn. Zijn 24 Caprices voor viool solo, die aanvankelijk als onuitvoerbaar werden beschouwd, droegen zeker bij aan het aura van mythe en legende rond deze Italiaanse musicus.
De Variaties op ‘Nel cor più non mi sento’ zijn van hetzelfde kaliber. Nel cor più non mi sento (‘In mijn hart voel ik niet meer’) was oorspronkelijk een duet uit de opera L’amor contrastato (beter bekend als La molinara) van landgenoot Giovanni Paisiello. Paganini arrangeerde de aria voor viool, schreef een inleidend capriccio en zeven variaties – waarin zingbare passages worden afgewisseld met bizarre acrobatische toeren – en bracht het stuk in 1821 in Napels in première.
Het werd zo goed ontvangen, dat hij het daarna op zijn concerttournees door Europa als pronk-sluitstuk gebruikte. Het werk bleef op het concertrepertoire, mede doordat Carl Guhr het in 1830 opnam in zijn veel geraadpleegde handboek Über Paganini’s Kunst die Violine zu spielen.
Nicolò Paganini veroverde in de eerste decennia van de negentiende eeuw het publiek van vele Europese landen met zijn verbazingwekkende viooltechniek. Hij maakte relatief onbekende speelwijzen populair, zoals pizzicato (de snaar plukken) met de linkerhand, vliegensvlug staccato en verschillende dubbelgrepen, en was een productief componist in een tijd waarin men, om als een groot artiest te worden beschouwd, ook een componist moest zijn. Zijn 24 Caprices voor viool solo, die aanvankelijk als onuitvoerbaar werden beschouwd, droegen zeker bij aan het aura van mythe en legende rond deze Italiaanse musicus.
De Variaties op ‘Nel cor più non mi sento’ zijn van hetzelfde kaliber. Nel cor più non mi sento (‘In mijn hart voel ik niet meer’) was oorspronkelijk een duet uit de opera L’amor contrastato (beter bekend als La molinara) van landgenoot Giovanni Paisiello. Paganini arrangeerde de aria voor viool, schreef een inleidend capriccio en zeven variaties – waarin zingbare passages worden afgewisseld met bizarre acrobatische toeren – en bracht het stuk in 1821 in Napels in première.
Het werd zo goed ontvangen, dat hij het daarna op zijn concerttournees door Europa als pronk-sluitstuk gebruikte. Het werk bleef op het concertrepertoire, mede doordat Carl Guhr het in 1830 opnam in zijn veel geraadpleegde handboek Über Paganini’s Kunst die Violine zu spielen.
Jean Sibelius 1865-1957
Sibelius: Novelette, Mazurka, Rondino en Humoresken
Jean Sibelius wordt alom geëerd als de componist die Finland een eigen geluid gaf, toen het land zich aan het begin van de vorige eeuw ontworstelde aan de greep van Rusland. Hij schreef onder meer indrukwekkende symfonische gedichten, zoals Finlandia en de Lemminkäinen-suite, waarbij hij inspiratie ontleende aan de Kalevala, het Finse nationale epos.
Aanvankelijk wilde Sibelius echter vioolvirtuoos worden. Over het vroege einde van die carrière zei hij later berustend: ‘Ik was op een leeftijd waarop je hersenschimmen najaagt.’ Toch kwam zijn begrip van het instrument hem niet alleen goed van pas in zijn geliefde Vioolconcert, maar ook in zijn talrijke kamermuziekwerken, waaronder de werken voor viool en piano die Hawijch Elders met Florian Verwij uitvoert. Inventieve miniaturen, zo kun je de Novelette, Mazurka en Rondino (nummers 1 en 2 uit Vijf stukken, op. 81) en de Twee humoresken typeren – nu eens vervuld van die typisch Noordse melancholieke melodieën, dan weer gedreven door virtuositeit.
Uit financiële overwegingen componeerde Sibelius een flink aantal van dit soort aansprekende werken tijdens en vlak na de Eerste Wereldoorlog, maar tegenwoordig hoor je ze nauwelijks nog.
Jean Sibelius wordt alom geëerd als de componist die Finland een eigen geluid gaf, toen het land zich aan het begin van de vorige eeuw ontworstelde aan de greep van Rusland. Hij schreef onder meer indrukwekkende symfonische gedichten, zoals Finlandia en de Lemminkäinen-suite, waarbij hij inspiratie ontleende aan de Kalevala, het Finse nationale epos.
Aanvankelijk wilde Sibelius echter vioolvirtuoos worden. Over het vroege einde van die carrière zei hij later berustend: ‘Ik was op een leeftijd waarop je hersenschimmen najaagt.’ Toch kwam zijn begrip van het instrument hem niet alleen goed van pas in zijn geliefde Vioolconcert, maar ook in zijn talrijke kamermuziekwerken, waaronder de werken voor viool en piano die Hawijch Elders met Florian Verwij uitvoert. Inventieve miniaturen, zo kun je de Novelette, Mazurka en Rondino (nummers 1 en 2 uit Vijf stukken, op. 81) en de Twee humoresken typeren – nu eens vervuld van die typisch Noordse melancholieke melodieën, dan weer gedreven door virtuositeit.
Uit financiële overwegingen componeerde Sibelius een flink aantal van dit soort aansprekende werken tijdens en vlak na de Eerste Wereldoorlog, maar tegenwoordig hoor je ze nauwelijks nog.
Antonín Dvořák 1841-1904
Dvořák: ’Dumky’-trio
Wat Sibelius voor Finland was, was Antonín Dvořák voor Tsjechië: een nationale held, die – samen met Smetana – zijn land een eigen muzikale identiteit gaf. Dvořák componeerde zijn Vierde pianotrio in e klein, bijgenaamd ‘Dumky’, tussen november 1890 en februari 1891. Violist Ferdinand Lachner, cellist Hanuš Wihan en de Tsjechische componist zelf aan de piano voerden het trio op 11 april 1891 voor het eerst uit in Praag tijdens een concert waarbij Dvořák een eredoctoraat van de Karelsuniversiteit ontving. Het werk raakte zo geliefd, dat Dvořák het ook speelde tijdens zijn veertig (!) afscheidsconcerten in eigen land, voordat hij in 1892 naar New York vertrok om directeur van het National Conservatory of Music of America te worden. Bij de publicatie in 1894 controleerde Dvořáks collega en vriend Johannes Brahms de proefdruk van het pianotrio, aangezien de componist zelf in Amerika was.
Het ‘Dumky’-trio raakte zo geliefd, dat Dvořák het ook speelde tijdens zijn veertig (!)
afscheidsconcerten
Verrassend genoeg bestaat het Vierde pianotrio niet uit de destijds gebruikelijke vier delen, maar uit zes dumky – vandaar de bijnaam. Dumky is het meervoud van dumka, het verkleinwoord van duma, een Oekraïense epische ballade. Net als sommige andere Oost-Europese componisten maakte Dvořák van de dumka een vorm waarin langzame, melancholieke ‘vertellingen’ worden afgewisseld met snelle Slavische dansen. Deze variatie in zwaarmoedige en lichte passages én de kleurrijke volkse melodieën en dansen vormen ongetwijfeld de reden voor het succes van het ‘Dumky’-trio.
Wat Sibelius voor Finland was, was Antonín Dvořák voor Tsjechië: een nationale held, die – samen met Smetana – zijn land een eigen muzikale identiteit gaf. Dvořák componeerde zijn Vierde pianotrio in e klein, bijgenaamd ‘Dumky’, tussen november 1890 en februari 1891. Violist Ferdinand Lachner, cellist Hanuš Wihan en de Tsjechische componist zelf aan de piano voerden het trio op 11 april 1891 voor het eerst uit in Praag tijdens een concert waarbij Dvořák een eredoctoraat van de Karelsuniversiteit ontving. Het werk raakte zo geliefd, dat Dvořák het ook speelde tijdens zijn veertig (!) afscheidsconcerten in eigen land, voordat hij in 1892 naar New York vertrok om directeur van het National Conservatory of Music of America te worden. Bij de publicatie in 1894 controleerde Dvořáks collega en vriend Johannes Brahms de proefdruk van het pianotrio, aangezien de componist zelf in Amerika was.
Het ‘Dumky’-trio raakte zo geliefd, dat Dvořák het ook speelde tijdens zijn veertig (!)
afscheidsconcerten
Verrassend genoeg bestaat het Vierde pianotrio niet uit de destijds gebruikelijke vier delen, maar uit zes dumky – vandaar de bijnaam. Dumky is het meervoud van dumka, het verkleinwoord van duma, een Oekraïense epische ballade. Net als sommige andere Oost-Europese componisten maakte Dvořák van de dumka een vorm waarin langzame, melancholieke ‘vertellingen’ worden afgewisseld met snelle Slavische dansen. Deze variatie in zwaarmoedige en lichte passages én de kleurrijke volkse melodieën en dansen vormen ongetwijfeld de reden voor het succes van het ‘Dumky’-trio.
Biografie
Hawijch Elders, viool
Sinds september 2022 studeert Hawijch Elders aan de Koningin Elisabeth Muziekkapel in Waterloo bij Augustin Dumay. Eerder rondde ze haar bachelor en master af aan het Conservatorium van Amsterdam bij Ilya Grubert.
Ze deed mee aan masterclasses van Ivry Gitlis, Shlomo Mintz, Pierre Amoyal en Emmy Verhey.
In 2019 kreeg ze de Kersjes Vioolbeurs en in 2021/2022 was ze laureaat van Dutch Classical Talent. Afgelopen mei won Hawijch Elders het Henri Marteau Internationaal Vioolconcours, in 2022 stond ze in de halve finales van zowel het Sibelius Vioolconcours als het Wieniawski Vioolconcours en in 2021 won ze de eerste prijs van het Leonid Kogan Concours in Brussel en de tweede prijs op het Odessa Internationaal Vioolconcours. Ze soleerde bij de Real Filharmonía de Galicia, de Nieuwe Philharmonie Utrecht, het Residentie Orkest, het Odessa Philharmonic Orchestra en het Nederlands Philharmonisch Orkest. Afgelopen maart debuteerde ze in Bozar, Brussel, met Mozarts Vierde vioolconcert met het Wiener KammerOrchester onder leiding van Augustin Dumay.
Recitals gaf ze met pianist Sander Sittig en kamermuziekconcerten met Quirine Viersen en Maria Milstein. Hawijch Elders heeft een Gagliano-viool (Napels, ca. 1755) en een Persoit-strijkstok (Parijs, 19de eeuw) in bruikleen van het Nationaal Muziekinstrumenten Fonds. Haar debuut in de Kleine Zaal was een Lunchconcert in september 2018.
Aleksey Shadrin, cello
Aleksey Shadrin behaalde zijn bachelor en master aan de Hochschule für Musik, Theater und Medien Hannover bij Leonid Gorokhov, studeerde daarna bij Frans Helmerson aan de Kronberg Academy en vervolgde zijn opleiding aan de Koningin Elisabeth Muziekkapel bij Gary Hoffman.
Geboren in een familie van musici in Oekraïne behaalde hij daar zijn eerste concourssuccessen, en in 2004 werd hij beursstudent van een stichting voor bijzonder talent opgericht door violist en dirigent Vladimir Spivakov.
Na prijzen van de International Cello Competition David Popper in Hongarije (2005) en de International Competition in Minsk (2008) won hij in 2012 in Kyiv de Mykola Lysenko International Music Competition, kreeg hij in 2018 de derde prijs van de Prague Spring International Music Competition en werd hij vierde op de Koningin Elisabethwedstrijd 2022 in Brussel.
Aleksey Shadrin was te beluisteren in concertzalen in Duitsland, Frankrijk, Zuid-Korea, China, Singapore, Vietnam en Portugal en soleerde bij het Nationaal Philharmonisch Orkest van Oekraïne, de Berliner Philharmoniker, de Opéra National de Montpellier, de NDR Radiophilharmonie Hannover en het Belgian National Orchestra. Kamermuziek speelde hij op het Hamburger Kammermusikfest. Voor zijn vlucht uit zijn vaderland gaf hij les aan het conservatorium in Kyiv.
Florian Verweij, piano
Florian Verweij maakte eerder dit jaar als onderdeel van de Amsterdam Piano Series zijn debuut in de Kleine Zaal van Het Concertgebouw; solorecitals gaf hij recentelijk ook voor de Young Pianist Foundation en de Youri Egorov Kring.
In juni rondde hij met een 10 zijn masteropleiding af bij Naum Grubert aan het Conservatorium van Amsterdam, waar hij in 2020 bij Jan Wijn ook zijn bachelor had behaald.
Momenteel volgt de pianist regelmatig lessen bij Eliso Virsaladze. Al op jonge leeftijd trok Florian Verweij de aandacht op nationale en internationale concoursen. Zo won hij de eerste prijs van de International Magnus Piano Competition in Litouwen (2021) en was hij finalist bij de Ettlingen International Competition for Young Pianists (2018).
Hij soleerde onder mee bij Amsterdam Sinfonietta en meerdere malen bij de Marinierskapel der Koninklijke Marine. Bij het Koninklijk Concertgebouworkest nam hij deel aan een reeks Kinder- en Schoolconcerten rondom Saint-Saëns’ Carnaval der dieren. In de afgelopen jaren werd Florian Verweij uitgenodigd om op te treden in Spanje, Litouwen, Griekenland, Canada en de Verenigde Staten.