Wat maakt Franse muziek zo Frans? (deel 1)
door Martijn Voorvelt 18 aug. 2023 18 augustus 2023
Wat maakt de muziek van componisten als Debussy, Ravel en Satie zo Frans? Je weet het als je het hoort, maar waar zit hem dat in? In het eerste deel van dit achtergrondverhaal: alles wat voorafging aan Debussy’s sleutelwerk Prélude à l’après-midi d’un faune.
Culinaire perfectie, wijn, kaas, croissants, het bourgondische leven, zo kennen we Frankrijk. We zien glooiende landschappen en idyllische dorpen. Zonnebloemen en graan. We ruiken lavendel en vers gemaaid gras. Maar ook parfums uit Grasse en de gronderige rioollucht van de Parijse metro. Het straatrumoer van de lichtstad inspireerde George Gershwin tot An American in Paris. Kleuren, geuren, smaak en klank: de Fransen verwennen hun zintuigen en koesteren het moment. Alle details tellen, want in het kleine schuilt het eeuwige. We zien het in de poëzie van Baudelaire, Verlaine, Rimbaud en Mallarmé, op de schilderijen van Monet, Renoir, Cézanne en Seurat. De Franse mode de vie verfranste Van Gogh, Picasso, Modigliani, en vele anderen. En we horen het in de Franse muziek. Vooral sinds de belle époque, toen kunstenaars van alle zintuigen zich ongeremd door elkaar lieten inspireren.
De faun begint te fluiten (1894)
Op 22 december 1894 verzamelde tout Paris zich in de Salle d’Harcourt, een van de vele gloednieuwe concertzalen in de stad. Daar zou een werk van Claude Debussy, gebaseerd op een gedicht van Stéphane Mallarmé, in première gaan. De verwachtingen waren hooggespannen. Als criticus, als mens en als componist was Debussy berucht, en er werd gefluisterd dat dit nieuwe werk wel érg modern was... De jonge solofluitist – de conservatoriumstudent Georges Barrère – zette de eerste noten in. Debussy’s Prélude à l’après-midi d’un faune kwam ter wereld.
De dirigent van dienst, Gustave Doret, zou er later met veel genoegen op terugkijken: ‘Er heerste een indrukwekkende stilte in de zaal terwijl ik, met enige emotie maar vol vertrouwen, het podium beklom (…) Onze geweldige fluitist Barrère ontrolde de inleidende melodie. Plotseling voelde ik hoe het publiek achter mijn rug onder de indruk raakte. Het werd een volledige triomf, en ik aarzelde dan ook niet te breken met de regel dat er geen toegiften gegeven mochten worden. Het zou, zo meende ik, heel lang duren voordat opnieuw een dergelijk meesterwerk zou worden gepresenteerd.’
Fluwelen revolutie
Parijs viel als een blok voor de faun, en de rest van de wereld volgde spoedig. Debussy zondigde tegen zowat alle compositieregels, maar zó dat het resultaat zowel imponeerde als verleidde. Door de bedwelmende klanken en de broeierige sfeer viel niet direct op hoe innovatief Debussy eigenlijk was (componist en muziekcriticus Rudolf Escher noemde hem later de ‘heimelijke omwentelaar’). Tegenover de dominante Duits-Oostenrijkse muziektraditie, met zijn thematische ontwikkeling, grote gebaren en dwingende harmonische voortgang, zette Debussy muziek waarin de tijd tot stilstand kwam. De akkoorden waren niet alleen onderdeel van een betoog, maar stonden vooral ook op zichzelf, in subtiel schitterende orkestratie. Exotische toonladders zorgden voor schijnbaar doelloze melodieën, waarin leidtonen niet leidden. De ritmiek was vloeiend en ambigu.
Duitsers willen graag ergens naartoe, de Fransen zijn er al – en genieten ervan
Waar Beethoven, Brahms en Wagner gericht waren op ontwikkeling en ontknoping, vierde Debussy’s muziek de sensualiteit en de intensiteit van het moment. Duitsers willen graag ergens naartoe, de Fransen zijn er al – en genieten ervan. Het gras is groener aan de Franse kant van de grens. En niet alleen groen! Le Chat Noir, le Moulin Rouge, Les Bleus, le maillot jaune: kleur is leven.
Timbre (1753)
Nadruk op zintuiglijkheid is al sinds mensenheugenis terug te vinden in veel Franse muziek. In de twaalfde eeuw lieten Leoninus en Perotinus met uitgerekte vocale klankweefsels de tijd stilstaan in de galmende ruimte van de Parijse Notre Dame. Een elegante stijl, rijk aan versieringen en details, kenmerkte veel Franse renaissance- en barokcomponisten. François Couperin was een meester in het oproepen van een sfeervol beeld door middel van uitgekiende toonsoortkeuzes en avontuurlijke harmonieën. Die typisch Franse fijnzinnigheid moest het steeds vaker afleggen tegen de Italiaanse vocale traditie met zijn energie, dramatische opera’s en verleidelijke melodieën enerzijds, en de vernuftige polyfone constructies van de Duitstalige landen anderzijds.
De Italiaan Jean-Baptiste Lully – vereerd door Couperin – was als hofcomponist van Lodewijk XIV van grote invloed op de Franse muziek, wat leidde tot de muziekspektakels van Jean-Philippe Rameau. Franse componisten, hoe goed ook, verloren hun natuurlijke timbre. In zijn Lettre sur la musique françoise (1753) wees de invloedrijke schrijver/filosoof/componist Jean-Jacques Rousseau op de gekunsteldheid en complexiteit van de Franse muziek van zijn tijd, in vergelijking met de veel ‘natuurlijker’ Italiaanse stijl. Voortaan ging alle eer naar de Italianen – en in toenemende mate naar de Duitstaligen. Gluck, Haydn, Rossini, Beethoven: niemand kon om ze heen. En vooral na de veelbesproken Parijse uitvoering van Tannhäuser in 1861 was Richard Wagner in Frankrijk heer en meester.
Culinaire perfectie, wijn, kaas, croissants, het bourgondische leven, zo kennen we Frankrijk. We zien glooiende landschappen en idyllische dorpen. Zonnebloemen en graan. We ruiken lavendel en vers gemaaid gras. Maar ook parfums uit Grasse en de gronderige rioollucht van de Parijse metro. Het straatrumoer van de lichtstad inspireerde George Gershwin tot An American in Paris. Kleuren, geuren, smaak en klank: de Fransen verwennen hun zintuigen en koesteren het moment. Alle details tellen, want in het kleine schuilt het eeuwige. We zien het in de poëzie van Baudelaire, Verlaine, Rimbaud en Mallarmé, op de schilderijen van Monet, Renoir, Cézanne en Seurat. De Franse mode de vie verfranste Van Gogh, Picasso, Modigliani, en vele anderen. En we horen het in de Franse muziek. Vooral sinds de belle époque, toen kunstenaars van alle zintuigen zich ongeremd door elkaar lieten inspireren.
De faun begint te fluiten (1894)
Op 22 december 1894 verzamelde tout Paris zich in de Salle d’Harcourt, een van de vele gloednieuwe concertzalen in de stad. Daar zou een werk van Claude Debussy, gebaseerd op een gedicht van Stéphane Mallarmé, in première gaan. De verwachtingen waren hooggespannen. Als criticus, als mens en als componist was Debussy berucht, en er werd gefluisterd dat dit nieuwe werk wel érg modern was... De jonge solofluitist – de conservatoriumstudent Georges Barrère – zette de eerste noten in. Debussy’s Prélude à l’après-midi d’un faune kwam ter wereld.
De dirigent van dienst, Gustave Doret, zou er later met veel genoegen op terugkijken: ‘Er heerste een indrukwekkende stilte in de zaal terwijl ik, met enige emotie maar vol vertrouwen, het podium beklom (…) Onze geweldige fluitist Barrère ontrolde de inleidende melodie. Plotseling voelde ik hoe het publiek achter mijn rug onder de indruk raakte. Het werd een volledige triomf, en ik aarzelde dan ook niet te breken met de regel dat er geen toegiften gegeven mochten worden. Het zou, zo meende ik, heel lang duren voordat opnieuw een dergelijk meesterwerk zou worden gepresenteerd.’
Fluwelen revolutie
Parijs viel als een blok voor de faun, en de rest van de wereld volgde spoedig. Debussy zondigde tegen zowat alle compositieregels, maar zó dat het resultaat zowel imponeerde als verleidde. Door de bedwelmende klanken en de broeierige sfeer viel niet direct op hoe innovatief Debussy eigenlijk was (componist en muziekcriticus Rudolf Escher noemde hem later de ‘heimelijke omwentelaar’). Tegenover de dominante Duits-Oostenrijkse muziektraditie, met zijn thematische ontwikkeling, grote gebaren en dwingende harmonische voortgang, zette Debussy muziek waarin de tijd tot stilstand kwam. De akkoorden waren niet alleen onderdeel van een betoog, maar stonden vooral ook op zichzelf, in subtiel schitterende orkestratie. Exotische toonladders zorgden voor schijnbaar doelloze melodieën, waarin leidtonen niet leidden. De ritmiek was vloeiend en ambigu.
Duitsers willen graag ergens naartoe, de Fransen zijn er al – en genieten ervan
Waar Beethoven, Brahms en Wagner gericht waren op ontwikkeling en ontknoping, vierde Debussy’s muziek de sensualiteit en de intensiteit van het moment. Duitsers willen graag ergens naartoe, de Fransen zijn er al – en genieten ervan. Het gras is groener aan de Franse kant van de grens. En niet alleen groen! Le Chat Noir, le Moulin Rouge, Les Bleus, le maillot jaune: kleur is leven.
Timbre (1753)
Nadruk op zintuiglijkheid is al sinds mensenheugenis terug te vinden in veel Franse muziek. In de twaalfde eeuw lieten Leoninus en Perotinus met uitgerekte vocale klankweefsels de tijd stilstaan in de galmende ruimte van de Parijse Notre Dame. Een elegante stijl, rijk aan versieringen en details, kenmerkte veel Franse renaissance- en barokcomponisten. François Couperin was een meester in het oproepen van een sfeervol beeld door middel van uitgekiende toonsoortkeuzes en avontuurlijke harmonieën. Die typisch Franse fijnzinnigheid moest het steeds vaker afleggen tegen de Italiaanse vocale traditie met zijn energie, dramatische opera’s en verleidelijke melodieën enerzijds, en de vernuftige polyfone constructies van de Duitstalige landen anderzijds.
De Italiaan Jean-Baptiste Lully – vereerd door Couperin – was als hofcomponist van Lodewijk XIV van grote invloed op de Franse muziek, wat leidde tot de muziekspektakels van Jean-Philippe Rameau. Franse componisten, hoe goed ook, verloren hun natuurlijke timbre. In zijn Lettre sur la musique françoise (1753) wees de invloedrijke schrijver/filosoof/componist Jean-Jacques Rousseau op de gekunsteldheid en complexiteit van de Franse muziek van zijn tijd, in vergelijking met de veel ‘natuurlijker’ Italiaanse stijl. Voortaan ging alle eer naar de Italianen – en in toenemende mate naar de Duitstaligen. Gluck, Haydn, Rossini, Beethoven: niemand kon om ze heen. En vooral na de veelbesproken Parijse uitvoering van Tannhäuser in 1861 was Richard Wagner in Frankrijk heer en meester.
Nieuw elan (1871)
Ondertussen kwam in heel Europa het nationalisme op; volkeren gingen op zoek naar hun muzikale identiteit. Bij de Fransen wakkerde vooral de Frans-Pruisische oorlog (1870-71) anti-Duitse sentimenten aan. In februari 1871 richtten de voorheen zeer Duits georiënteerde Camille Saint-Saëns en anderen de Société nationale de musique op, om Franse muziek (‘ars Gallica’) te propageren. De afschuw voor het pathos van Liszt en Wagner groeide; pretenties van filosofische en emotionele diepzinnigheid werden verdacht. Fransen kijken immers niet naar binnen, maar naar buiten! Een speelse luchtigheid kenmerkte Georges Bizet en Jules Massenet. Sommigen begonnen harmonieën niet meer alleen als functionele stations op een route te beschouwen, maar ook als zelfstandige entiteiten. Gabriel Fauré parfumeerde ze graag met extra tonen als een sixteajoutée (toegevoegde sext) of een fraaie, nooit oplossende septime. Gewoon voor de mooi.
De muziek van Fauré ademt genot, melancholie, troost. Openlijk zwelgen in ellende of worstelen met je demonen? Laat dat maar aan de Duitsers over. Vooruit, en aan Hector Berlioz. Van die briljante doch getormenteerde landgenoot leerden de Fransen dan weer het hele palet aan orkestkleuren optimaal te benutten. Want klank is kleur. Timbre is een Frans woord. Ook heel Frans zijn de sierlijk parelende melodielijnen en verfijnde chromatiek van de in Polen geboren Frédéric Chopin.
De Wereldtentoonstelling van 1889 had een enorme culturele impact
Bij al deze componisten haalde Debussy de moutarde. Maar hij was van een jongere generatie, en wilde veel verder gaan met het terugbrengen van de Franse flair in de muziek. Hoe? In 1889 werden zijn oren geopend.
De wereld opent zich (1889)
Sinds 1851 worden op wisselende locaties Wereldtentoonstellingen georganiseerd, waar bezoekers zich kunnen vergapen aan de laatste sociale, culturele en technische ontwikkelingen. Die in 1889, de vierde die in Parijs plaatsvond, had een enorme culturele impact. Niet alleen omdat we er de Eiffeltoren aan te danken hebben en de fonograaf van Thomas Edison er geïntroduceerd werd. Maar ook door de aanwezigheid van muziek en dans uit onder meer Java, Egypte en Vietnam. Krantenrecensies repten van een ‘muzikale orgie’. Een wereld van klankmogelijkheden ging open voor de bezoekers.
Debussy werd vooral gegrepen door de Javaanse gamelan, muziek gespeeld op een ensemble van vooral gestemde metalen slagwerkinstrumenten. De exotische toonladders, ritmes en klanken zouden zijn werk verregaand beïnvloeden. Onder meer pentatonische (vijftonige) en heletoonstoonladders (waar geen leidtonen in voorkomen) stonden Debussy toe de tonale functies van het westerse toonsysteem te omzeilen en de focus te verleggen naar harmonie, melodie, kleur en textuur. Ook hoorde Debussy op de wereldtentoonstelling voor het eerst orkestmuziek van Nikolai Rimski-Korsakov, wiens on-Duitse klankkleuren en vrije harmonieën hem verder de weg wezen.
De ‘muzikale orgie’ van 1889 inspireerde een hele generatie componisten. Maar het was Debussy die de meest radicale stappen zette. En zo was het deze voormalige wagneriaan die met een instrumentaal werk van tien minuten de Franse muziek definitief uit de Teutoonse greep van Wagner en Liszt trok. De première van Prélude à l’après-midi d’un faune was niet alleen de definitieve doorbraak van Debussy. Het was het moment dat die Franse muzikale identiteit zich na lange tijd weer verhief, en riep: hier ben ik! Me voilà!
Hoe ging het verder na de faun? Les deel twee van dit achtergrondverhaal hier.
Nieuw elan (1871)
Ondertussen kwam in heel Europa het nationalisme op; volkeren gingen op zoek naar hun muzikale identiteit. Bij de Fransen wakkerde vooral de Frans-Pruisische oorlog (1870-71) anti-Duitse sentimenten aan. In februari 1871 richtten de voorheen zeer Duits georiënteerde Camille Saint-Saëns en anderen de Société nationale de musique op, om Franse muziek (‘ars Gallica’) te propageren. De afschuw voor het pathos van Liszt en Wagner groeide; pretenties van filosofische en emotionele diepzinnigheid werden verdacht. Fransen kijken immers niet naar binnen, maar naar buiten! Een speelse luchtigheid kenmerkte Georges Bizet en Jules Massenet. Sommigen begonnen harmonieën niet meer alleen als functionele stations op een route te beschouwen, maar ook als zelfstandige entiteiten. Gabriel Fauré parfumeerde ze graag met extra tonen als een sixteajoutée (toegevoegde sext) of een fraaie, nooit oplossende septime. Gewoon voor de mooi.
De muziek van Fauré ademt genot, melancholie, troost. Openlijk zwelgen in ellende of worstelen met je demonen? Laat dat maar aan de Duitsers over. Vooruit, en aan Hector Berlioz. Van die briljante doch getormenteerde landgenoot leerden de Fransen dan weer het hele palet aan orkestkleuren optimaal te benutten. Want klank is kleur. Timbre is een Frans woord. Ook heel Frans zijn de sierlijk parelende melodielijnen en verfijnde chromatiek van de in Polen geboren Frédéric Chopin.
De Wereldtentoonstelling van 1889 had een enorme culturele impact
Bij al deze componisten haalde Debussy de moutarde. Maar hij was van een jongere generatie, en wilde veel verder gaan met het terugbrengen van de Franse flair in de muziek. Hoe? In 1889 werden zijn oren geopend.
De wereld opent zich (1889)
Sinds 1851 worden op wisselende locaties Wereldtentoonstellingen georganiseerd, waar bezoekers zich kunnen vergapen aan de laatste sociale, culturele en technische ontwikkelingen. Die in 1889, de vierde die in Parijs plaatsvond, had een enorme culturele impact. Niet alleen omdat we er de Eiffeltoren aan te danken hebben en de fonograaf van Thomas Edison er geïntroduceerd werd. Maar ook door de aanwezigheid van muziek en dans uit onder meer Java, Egypte en Vietnam. Krantenrecensies repten van een ‘muzikale orgie’. Een wereld van klankmogelijkheden ging open voor de bezoekers.
Debussy werd vooral gegrepen door de Javaanse gamelan, muziek gespeeld op een ensemble van vooral gestemde metalen slagwerkinstrumenten. De exotische toonladders, ritmes en klanken zouden zijn werk verregaand beïnvloeden. Onder meer pentatonische (vijftonige) en heletoonstoonladders (waar geen leidtonen in voorkomen) stonden Debussy toe de tonale functies van het westerse toonsysteem te omzeilen en de focus te verleggen naar harmonie, melodie, kleur en textuur. Ook hoorde Debussy op de wereldtentoonstelling voor het eerst orkestmuziek van Nikolai Rimski-Korsakov, wiens on-Duitse klankkleuren en vrije harmonieën hem verder de weg wezen.
De ‘muzikale orgie’ van 1889 inspireerde een hele generatie componisten. Maar het was Debussy die de meest radicale stappen zette. En zo was het deze voormalige wagneriaan die met een instrumentaal werk van tien minuten de Franse muziek definitief uit de Teutoonse greep van Wagner en Liszt trok. De première van Prélude à l’après-midi d’un faune was niet alleen de definitieve doorbraak van Debussy. Het was het moment dat die Franse muzikale identiteit zich na lange tijd weer verhief, en riep: hier ben ik! Me voilà!
Hoe ging het verder na de faun? Les deel twee van dit achtergrondverhaal hier.