Anita Crowe: ‘Ik mocht Messiaen ooit de hand schudden’
door Joost Galema 14 sep. 2021 14 september 2021
Gepokt en gemazeld in de Britse muziekwereld programmeert Anita Crowe alweer een decennium de Zondagochtendconcerten en VriendenLoterij-zomers. Voor dit seizoen stelde Crowe de nieuwe serie Grote Pianisten samen. ‘Ik voel me hier net een kind in een snoepwinkel.’
Dat Nederlanders patat met appelmoes eten, begrijpt ze nog steeds niet, maar verder wende het hier snel voor Anita Crowe. Veertien jaar geleden kreeg haar Franse vriend werk in Amsterdam, en na een tijdje besloot ze hem te volgen. In haar bagage zat een schat aan muzikale ervaring. Crowe begon ‘als jonkie’ bij English National Opera in Londen, reisde daarna de wereld rond als zakelijk leider van het Gabrieli Consort, bepaalde de muzikale koers van de Royal Liverpool Philharmonic en was hoofd talentontwikkeling bij het – door componist Benjamin Britten opgerichte – Aldeburgh Festival.
Nonnen
Met het Gabrieli Consort bracht Crowe eind jaren negentig haar eerste bezoek aan Het Concertgebouw, met het Händel-oratorium Theodora. ‘Ik kon destijds niet bevroeden dat ik hier ooit zou werken. Toen we naar Amsterdam verhuisden, bracht een Britse vriendin me in contact met Anneke Hogenstijn, destijds de artistiek directeur van Het Concertgebouw. ‘Maak eens een afspraak met haar’, zei mijn vriendin, ‘zij kent iedereen.’ Na enkele maanden belde Anneke of ik hier wilde werken. ‘Ik spreek nog geen woord Nederlands’, sputterde ik tegen. ‘Dan moet je aan de slag’, zei ze.’ Crowe bezocht de bekende taalcursus van de nonnen in Vught. ‘We kwamen net terug van onze huwelijksreis. ‘Nou zeg, ga je nu al het klooster in?’ grapte mijn man.’
‘Iedereen wil op dit podium de beste pianisten ter wereld zien’
Grote pianisten
Elf jaar geleden begon ze, op de dag van het eerste zomerconcert, een reeks die Crowe nu programmeert; daarnaast is ze verantwoordelijk voor Het Zondagochtend Concert (in samenwerking met AVROTROS). Daar komen dit seizoen nog tien recitals Grote Pianisten bij, de opvolger van Marco Riaskoffs beroemde Serie Meesterpianisten, die financieel ten onder ging in de coronacrisis. ‘Die verdwijning was treurig’, zegt Crowe. ‘De mooie traditie van dertig jaar die Riaskoff hier heeft opgebouwd, mogen we niet verloren laten gaan. Niet voor de musici, en niet voor het publiek. Iedereen wil op dit podium de beste pianisten ter wereld zien.’
De nieuwe pianistenserie herbergt een mooi mengsel van oude en nieuwe generaties en karakters met uiteenlopende stijlen en achtergronden, belichaamd door achtereenvolgens Denis Matsuev, Igor Levit, Maria João Pires, Pierre-Laurent Aimard, Fazıl Say, de broers Arthur en Lucas Jussen, Krystian Zimerman, Víkingur Ólafsson, Grigory Sokolov en Yuja Wang.
Bewondering
Aan veel van hen bewaart Crowe goede herinneringen. ‘Ólafsson overdonderde me afgelopen seizoen tijdens zijn debuut bij het Concertgebouworkest. Ik weet nog hoe Zimerman de zaal betoverde met Chopin bij zijn laatste recital hier. En Pires is al sinds mijn kindertijd een van mijn helden. Ook koester ik bewondering voor de manier waarop Aimard de muzikale lijnen van Messiaen verstaanbaar kan maken. Er zit zoveel in diens werk, zoveel raadsels. Als late tiener op het conservatorium mocht ik Messiaen ooit de hand schudden, na de première van een van zijn orgelstukken in de Westminster Cathedral.’ Crowe noemt het een droom om de recitals te programmeren. ‘Ik ben als pianist opgeleid in Londen, omdat ik pianodocent dacht te willen worden. Ik werd totaal meegesleept door de muziekgeschiedenis. Daarom ging ik muziekwetenschappen studeren in Cambridge. Dat paste beter bij me. Lange tijd speelde ik niet meer, want het kan frustrerend zijn om op je instrument niet meer te kunnen groeien. Maar sinds mijn dochter van tien vijf jaar geleden met cello is begonnen, zit ik weer aan de piano om elke dag met haar te musiceren.’
Verzakt huis
Dat Crowe op het conservatorium belandde, daar had het toeval een grote hand in. ‘Mijn vader hield van muziek. Hij zong vaak, en anders stond de klassieke radiozender BBC3 aan. Op mijn zesde verhuisden vrienden van mijn ouders. In hun nieuwe woning hadden ze geen plek voor hun piano. Mijn vader nam hem over. Mijn twee oudere zussen kregen les van een oude dame uit de buurt. De lerares stuurde een van hen weg, omdat ze ondeugend was. Daardoor kwam ik eerder aan de beurt. Maar in zes jaar leerde ik bijna niets, met haar zou ik niet veel verder gekomen zijn. Het toeval wilde dat de fundamenten onder haar huis verrot bleken. Dus ze vertrok. Aan de overkant van de straat vond ik een pianostudente die me les wilde geven. Dankzij haar ging ik met sprongen vooruit. Ze liet me goede boeken lezen en leerde me de grote namen uit de muziek. Ik zoog alles op. Ik zag Horowitz in de Queen Elizabeth Hall, bezocht concerten van Argerich, Perahia. Dat sprak tot de verbeelding. Een verzakt huis bleek mijn geluk. Anders was ik nooit in de muziek terechtgekomen.’
Dat Nederlanders patat met appelmoes eten, begrijpt ze nog steeds niet, maar verder wende het hier snel voor Anita Crowe. Veertien jaar geleden kreeg haar Franse vriend werk in Amsterdam, en na een tijdje besloot ze hem te volgen. In haar bagage zat een schat aan muzikale ervaring. Crowe begon ‘als jonkie’ bij English National Opera in Londen, reisde daarna de wereld rond als zakelijk leider van het Gabrieli Consort, bepaalde de muzikale koers van de Royal Liverpool Philharmonic en was hoofd talentontwikkeling bij het – door componist Benjamin Britten opgerichte – Aldeburgh Festival.
Nonnen
Met het Gabrieli Consort bracht Crowe eind jaren negentig haar eerste bezoek aan Het Concertgebouw, met het Händel-oratorium Theodora. ‘Ik kon destijds niet bevroeden dat ik hier ooit zou werken. Toen we naar Amsterdam verhuisden, bracht een Britse vriendin me in contact met Anneke Hogenstijn, destijds de artistiek directeur van Het Concertgebouw. ‘Maak eens een afspraak met haar’, zei mijn vriendin, ‘zij kent iedereen.’ Na enkele maanden belde Anneke of ik hier wilde werken. ‘Ik spreek nog geen woord Nederlands’, sputterde ik tegen. ‘Dan moet je aan de slag’, zei ze.’ Crowe bezocht de bekende taalcursus van de nonnen in Vught. ‘We kwamen net terug van onze huwelijksreis. ‘Nou zeg, ga je nu al het klooster in?’ grapte mijn man.’
‘Iedereen wil op dit podium de beste pianisten ter wereld zien’
Grote pianisten
Elf jaar geleden begon ze, op de dag van het eerste zomerconcert, een reeks die Crowe nu programmeert; daarnaast is ze verantwoordelijk voor Het Zondagochtend Concert (in samenwerking met AVROTROS). Daar komen dit seizoen nog tien recitals Grote Pianisten bij, de opvolger van Marco Riaskoffs beroemde Serie Meesterpianisten, die financieel ten onder ging in de coronacrisis. ‘Die verdwijning was treurig’, zegt Crowe. ‘De mooie traditie van dertig jaar die Riaskoff hier heeft opgebouwd, mogen we niet verloren laten gaan. Niet voor de musici, en niet voor het publiek. Iedereen wil op dit podium de beste pianisten ter wereld zien.’
De nieuwe pianistenserie herbergt een mooi mengsel van oude en nieuwe generaties en karakters met uiteenlopende stijlen en achtergronden, belichaamd door achtereenvolgens Denis Matsuev, Igor Levit, Maria João Pires, Pierre-Laurent Aimard, Fazıl Say, de broers Arthur en Lucas Jussen, Krystian Zimerman, Víkingur Ólafsson, Grigory Sokolov en Yuja Wang.
Bewondering
Aan veel van hen bewaart Crowe goede herinneringen. ‘Ólafsson overdonderde me afgelopen seizoen tijdens zijn debuut bij het Concertgebouworkest. Ik weet nog hoe Zimerman de zaal betoverde met Chopin bij zijn laatste recital hier. En Pires is al sinds mijn kindertijd een van mijn helden. Ook koester ik bewondering voor de manier waarop Aimard de muzikale lijnen van Messiaen verstaanbaar kan maken. Er zit zoveel in diens werk, zoveel raadsels. Als late tiener op het conservatorium mocht ik Messiaen ooit de hand schudden, na de première van een van zijn orgelstukken in de Westminster Cathedral.’ Crowe noemt het een droom om de recitals te programmeren. ‘Ik ben als pianist opgeleid in Londen, omdat ik pianodocent dacht te willen worden. Ik werd totaal meegesleept door de muziekgeschiedenis. Daarom ging ik muziekwetenschappen studeren in Cambridge. Dat paste beter bij me. Lange tijd speelde ik niet meer, want het kan frustrerend zijn om op je instrument niet meer te kunnen groeien. Maar sinds mijn dochter van tien vijf jaar geleden met cello is begonnen, zit ik weer aan de piano om elke dag met haar te musiceren.’
Verzakt huis
Dat Crowe op het conservatorium belandde, daar had het toeval een grote hand in. ‘Mijn vader hield van muziek. Hij zong vaak, en anders stond de klassieke radiozender BBC3 aan. Op mijn zesde verhuisden vrienden van mijn ouders. In hun nieuwe woning hadden ze geen plek voor hun piano. Mijn vader nam hem over. Mijn twee oudere zussen kregen les van een oude dame uit de buurt. De lerares stuurde een van hen weg, omdat ze ondeugend was. Daardoor kwam ik eerder aan de beurt. Maar in zes jaar leerde ik bijna niets, met haar zou ik niet veel verder gekomen zijn. Het toeval wilde dat de fundamenten onder haar huis verrot bleken. Dus ze vertrok. Aan de overkant van de straat vond ik een pianostudente die me les wilde geven. Dankzij haar ging ik met sprongen vooruit. Ze liet me goede boeken lezen en leerde me de grote namen uit de muziek. Ik zoog alles op. Ik zag Horowitz in de Queen Elizabeth Hall, bezocht concerten van Argerich, Perahia. Dat sprak tot de verbeelding. Een verzakt huis bleek mijn geluk. Anders was ik nooit in de muziek terechtgekomen.’