
Concertprogramma
Meesters op de Gitaar: Grisha Goryachev
Kleine Zaal 15 februari 2025 20.15 uur
Grisha Goryachev gitaar
Dit concert maakt deel uit van de serie Meesters op de Gitaar.
FLAMENCO
Agustín Castellón Campos ‘Sabicas’ (1912-1990)
Guadalquivir
Mario Escudero (1928-2004)
Ímpetu
Manolo Sanlúcar (1943-2022)
Los Caireles
Paco de Lucía (1947-2014)
Malagueña de Lecuona
Reflejo de luna
Guajiras de Lucía
Aires choqueros
Cepa Andaluza
pauze ± 20.55 uur
Vicente Amigo (1967)
Ventanas al alma
Rafael Riqueni (1962)
Brisas
Paco de Lucía
Monasterio de sal
Gerardo Núñez (1961)
Piedras negras
Paco de Lucía
Montiño
La barrosa
Almoraima
einde ± 22.00 uur
Grisha Goryachev gitaar
Dit concert maakt deel uit van de serie Meesters op de Gitaar.
FLAMENCO
Agustín Castellón Campos ‘Sabicas’ (1912-1990)
Guadalquivir
Mario Escudero (1928-2004)
Ímpetu
Manolo Sanlúcar (1943-2022)
Los Caireles
Paco de Lucía (1947-2014)
Malagueña de Lecuona
Reflejo de luna
Guajiras de Lucía
Aires choqueros
Cepa Andaluza
pauze ± 20.55 uur
Vicente Amigo (1967)
Ventanas al alma
Rafael Riqueni (1962)
Brisas
Paco de Lucía
Monasterio de sal
Gerardo Núñez (1961)
Piedras negras
Paco de Lucía
Montiño
La barrosa
Almoraima
einde ± 22.00 uur
Toelichting
Toelichting
In Spanje, Andalusië vooral, is het vloeken in de kerk om de alomtegenwoordige flamencomuziek een niche te noemen. Maar vanuit het perspectief van de gitaarwereld, zeker in Nederland, is het wel degelijk een niche binnen een niche. Natuurlijk kennen we in ons land Eric Vaarzon Morel, die de afgelopen decennia de flamencogitaar voor het voetlicht heeft gebracht en er ook een eigen draai aan heeft gegeven. Daarnaast is er voor de echte flamenco-adepten ook de Flamenco Biënnale, die dit jaar zijn tiende editie beleeft. En waarschijnlijk doet een van de grote sterren, de in 2014 overleden Paco de Lucía, bij de doorsnee (klassieke) muziekliefhebber ook nog wel een licht branden, al was het alleen maar door zijn legendarische samenwerking met de gitaristen John McLaughlin en Al di Meola. Maar wie, buiten de hardcore flamencoliefhebbers, kent Sabicas, Escudero, Sanlúcar?
Andalusische traditie
En dan is er ook nog de vraag of flamenco klassiek te noemen is. Flamencopuristen zullen dat ontkennen, en ze hebben een punt. Flamenco is in de aard steeds verder gecultiveerde volksmuziek, een live-vorm vooral die grotendeels stoelt op improvisatie. Niet voor niets waren diezelfde puristen woedend toen Paco de Lucía in 1976 met Entre dos aguas voor het eerst een flamencosingle opnam. Aan de andere kant zijn flamenco-invloeden de basis van veel Spaanse gecomponeerde muziek. Enrique Granados, Isaac Albéniz, Manuel de Falla en Joaquin Turina, om er een paar te noemen, putten rijkelijk uit de Andalusische muziektraditie.
Manolo Sanlúcar en Paco de Lucía waren beiden meer componist dan flamencogitarist
Die traditie zelf leunt nog altijd sterk op traditionele dansvormen als de fandango, rumba en seguidilla en op het typisch Spaanse gezang, de cante jondo. Dat de gitaar, oorspronkelijk slechts een begeleidingsinstrument in de flamencotraditie, zich losmaakte en zich ook met soms uitgebreide solo’s ging manifesteren, danken we vooral aan Sabicas. Sabicas (artiestennaam van Agustín Castellón Campos) bouwde voort op de vernieuwingen die flamencogitarist Ramon Montoya in de eerste helft van de twintigste eeuw doorvoerde. Sabicas had zo niet alleen een enorme invloed op de technische ontwikkelingen van het flamenco-gitaarspel, hij was ook verantwoordelijk voor de verzelfstandiging van de flamencogitaar door zijn revolutionaire solo’s. En toen hij kort na het begin van de Spaanse Burgeroorlog samen met Spanjes beroemdste bailaora (flamencodanseres) en tevens zijn geliefde Carmen Amaya koos voor een ballingschap in Zuid-Amerika, bracht hij daarmee niet alleen de flamencogitaar op het internationale podium, maar introduceerde hij ook Zuid-Amerikaanse invloeden. Zijn Guadalquivir uit 1969, een flamencovertaling van de Andalusische dans zorongo, is een mooi voorbeeld van zijn destijds vernieuwende spel.
Integratie
In het kielzog van Sabicas deed de bijna een generatie jongere Mario Escudero iets soortgelijks. Hij emigreerde naar de Verenigde Staten en populariseerde daar de flamencogitaar met stukken als Ímpetu, een onvervalste bulería – een van de vrolijkere flamencovarianten. Sabicas en Escudero vormden weer de springplank voor de in de jaren 1940 geboren Manolo Sanlúcar en Paco de Lucía. Zij waren beiden meer componist dan traditioneel flamencogitarist en onderzochten nadrukkelijk de mogelijke integratie van jazz-, pop-, en klassieke invloeden. Toch bleven beiden onderstrepen dat ze de traditie in ere hielden en dat hun uitgangspunt altijd de standaard flamencovormen waren. Zo is Los Caireles van Sanlúcar een zapateado en zo ging De Lucía er altijd prat op dat een van zijn belangrijkste leerscholen en inspiratiebronnen het werk van Sabicas was. Hij werd geroemd om zijn fabelachtige techniek en snelheid en zijn vermogen om ook naast jazzgrootheden als Al di Meola en John McLaughlin geheel zichzelf te blijven; net als in de bloemlezing uit zijn werk die vanavond klinkt verloochende hij nimmer de basis van flamencovormen als de malagueña, de granaína en de meer Zuid-Amerikaans geïnspireerde guajira.
Voortzetting traditie
Dat is ook het geval met de volgende generatie flamencogitaristen en -componisten waarvan Vicente Amigo, Rafael Riqueni en Gerardo Núñez de voornaamste vertegenwoordigers zijn. Ze zijn alle geboren in de jaren 1960 en onderzoeken verder de mogelijkheid om flamenco, jazz, klassiek, fusion en meer samen te brengen, terwijl hun werken in de aard beantwoorden aan de basisvormen van de flamenco. Zo is Amigo’s Ventanas al alma een minera, Brisas van Riqueni een guajira en Piedras negras van Núñez een solea. Juist door de basis van de deze dansvormen te respecteren en ondertussen andere invloeden toe te laten, zetten zij de traditie van de flamenco op sologitaar voort terwijl ze die ondertussen verrijken.
Dat een musicus daarvoor niet per se een Spanjaard hoeft te zijn heeft de Russische gitarist Grisha Goryachev inmiddels bewezen. In zijn jonge jaren speelde hij eindeloos platen van onder anderen Sabicas en Paco di Lucía na om zich zo de specifieke stijl, techniek en snelheid van de flamenco eigen te maken. Inmiddels heeft hij met onder anderen De Lucía samengespeeld, wordt hij ook in Spanje gerespecteerd en zorgt hij als een van de weinige hedendaagse gitaristen dat de flamencomuziek voor het instrument ook buiten speciale evenementen zoals een Flamenco Biënnale levend en in ontwikkeling blijft.
In Spanje, Andalusië vooral, is het vloeken in de kerk om de alomtegenwoordige flamencomuziek een niche te noemen. Maar vanuit het perspectief van de gitaarwereld, zeker in Nederland, is het wel degelijk een niche binnen een niche. Natuurlijk kennen we in ons land Eric Vaarzon Morel, die de afgelopen decennia de flamencogitaar voor het voetlicht heeft gebracht en er ook een eigen draai aan heeft gegeven. Daarnaast is er voor de echte flamenco-adepten ook de Flamenco Biënnale, die dit jaar zijn tiende editie beleeft. En waarschijnlijk doet een van de grote sterren, de in 2014 overleden Paco de Lucía, bij de doorsnee (klassieke) muziekliefhebber ook nog wel een licht branden, al was het alleen maar door zijn legendarische samenwerking met de gitaristen John McLaughlin en Al di Meola. Maar wie, buiten de hardcore flamencoliefhebbers, kent Sabicas, Escudero, Sanlúcar?
Andalusische traditie
En dan is er ook nog de vraag of flamenco klassiek te noemen is. Flamencopuristen zullen dat ontkennen, en ze hebben een punt. Flamenco is in de aard steeds verder gecultiveerde volksmuziek, een live-vorm vooral die grotendeels stoelt op improvisatie. Niet voor niets waren diezelfde puristen woedend toen Paco de Lucía in 1976 met Entre dos aguas voor het eerst een flamencosingle opnam. Aan de andere kant zijn flamenco-invloeden de basis van veel Spaanse gecomponeerde muziek. Enrique Granados, Isaac Albéniz, Manuel de Falla en Joaquin Turina, om er een paar te noemen, putten rijkelijk uit de Andalusische muziektraditie.
Manolo Sanlúcar en Paco de Lucía waren beiden meer componist dan flamencogitarist
Die traditie zelf leunt nog altijd sterk op traditionele dansvormen als de fandango, rumba en seguidilla en op het typisch Spaanse gezang, de cante jondo. Dat de gitaar, oorspronkelijk slechts een begeleidingsinstrument in de flamencotraditie, zich losmaakte en zich ook met soms uitgebreide solo’s ging manifesteren, danken we vooral aan Sabicas. Sabicas (artiestennaam van Agustín Castellón Campos) bouwde voort op de vernieuwingen die flamencogitarist Ramon Montoya in de eerste helft van de twintigste eeuw doorvoerde. Sabicas had zo niet alleen een enorme invloed op de technische ontwikkelingen van het flamenco-gitaarspel, hij was ook verantwoordelijk voor de verzelfstandiging van de flamencogitaar door zijn revolutionaire solo’s. En toen hij kort na het begin van de Spaanse Burgeroorlog samen met Spanjes beroemdste bailaora (flamencodanseres) en tevens zijn geliefde Carmen Amaya koos voor een ballingschap in Zuid-Amerika, bracht hij daarmee niet alleen de flamencogitaar op het internationale podium, maar introduceerde hij ook Zuid-Amerikaanse invloeden. Zijn Guadalquivir uit 1969, een flamencovertaling van de Andalusische dans zorongo, is een mooi voorbeeld van zijn destijds vernieuwende spel.
Integratie
In het kielzog van Sabicas deed de bijna een generatie jongere Mario Escudero iets soortgelijks. Hij emigreerde naar de Verenigde Staten en populariseerde daar de flamencogitaar met stukken als Ímpetu, een onvervalste bulería – een van de vrolijkere flamencovarianten. Sabicas en Escudero vormden weer de springplank voor de in de jaren 1940 geboren Manolo Sanlúcar en Paco de Lucía. Zij waren beiden meer componist dan traditioneel flamencogitarist en onderzochten nadrukkelijk de mogelijke integratie van jazz-, pop-, en klassieke invloeden. Toch bleven beiden onderstrepen dat ze de traditie in ere hielden en dat hun uitgangspunt altijd de standaard flamencovormen waren. Zo is Los Caireles van Sanlúcar een zapateado en zo ging De Lucía er altijd prat op dat een van zijn belangrijkste leerscholen en inspiratiebronnen het werk van Sabicas was. Hij werd geroemd om zijn fabelachtige techniek en snelheid en zijn vermogen om ook naast jazzgrootheden als Al di Meola en John McLaughlin geheel zichzelf te blijven; net als in de bloemlezing uit zijn werk die vanavond klinkt verloochende hij nimmer de basis van flamencovormen als de malagueña, de granaína en de meer Zuid-Amerikaans geïnspireerde guajira.
Voortzetting traditie
Dat is ook het geval met de volgende generatie flamencogitaristen en -componisten waarvan Vicente Amigo, Rafael Riqueni en Gerardo Núñez de voornaamste vertegenwoordigers zijn. Ze zijn alle geboren in de jaren 1960 en onderzoeken verder de mogelijkheid om flamenco, jazz, klassiek, fusion en meer samen te brengen, terwijl hun werken in de aard beantwoorden aan de basisvormen van de flamenco. Zo is Amigo’s Ventanas al alma een minera, Brisas van Riqueni een guajira en Piedras negras van Núñez een solea. Juist door de basis van de deze dansvormen te respecteren en ondertussen andere invloeden toe te laten, zetten zij de traditie van de flamenco op sologitaar voort terwijl ze die ondertussen verrijken.
Dat een musicus daarvoor niet per se een Spanjaard hoeft te zijn heeft de Russische gitarist Grisha Goryachev inmiddels bewezen. In zijn jonge jaren speelde hij eindeloos platen van onder anderen Sabicas en Paco di Lucía na om zich zo de specifieke stijl, techniek en snelheid van de flamenco eigen te maken. Inmiddels heeft hij met onder anderen De Lucía samengespeeld, wordt hij ook in Spanje gerespecteerd en zorgt hij als een van de weinige hedendaagse gitaristen dat de flamencomuziek voor het instrument ook buiten speciale evenementen zoals een Flamenco Biënnale levend en in ontwikkeling blijft.
Toelichting
In Spanje, Andalusië vooral, is het vloeken in de kerk om de alomtegenwoordige flamencomuziek een niche te noemen. Maar vanuit het perspectief van de gitaarwereld, zeker in Nederland, is het wel degelijk een niche binnen een niche. Natuurlijk kennen we in ons land Eric Vaarzon Morel, die de afgelopen decennia de flamencogitaar voor het voetlicht heeft gebracht en er ook een eigen draai aan heeft gegeven. Daarnaast is er voor de echte flamenco-adepten ook de Flamenco Biënnale, die dit jaar zijn tiende editie beleeft. En waarschijnlijk doet een van de grote sterren, de in 2014 overleden Paco de Lucía, bij de doorsnee (klassieke) muziekliefhebber ook nog wel een licht branden, al was het alleen maar door zijn legendarische samenwerking met de gitaristen John McLaughlin en Al di Meola. Maar wie, buiten de hardcore flamencoliefhebbers, kent Sabicas, Escudero, Sanlúcar?
Andalusische traditie
En dan is er ook nog de vraag of flamenco klassiek te noemen is. Flamencopuristen zullen dat ontkennen, en ze hebben een punt. Flamenco is in de aard steeds verder gecultiveerde volksmuziek, een live-vorm vooral die grotendeels stoelt op improvisatie. Niet voor niets waren diezelfde puristen woedend toen Paco de Lucía in 1976 met Entre dos aguas voor het eerst een flamencosingle opnam. Aan de andere kant zijn flamenco-invloeden de basis van veel Spaanse gecomponeerde muziek. Enrique Granados, Isaac Albéniz, Manuel de Falla en Joaquin Turina, om er een paar te noemen, putten rijkelijk uit de Andalusische muziektraditie.
Manolo Sanlúcar en Paco de Lucía waren beiden meer componist dan flamencogitarist
Die traditie zelf leunt nog altijd sterk op traditionele dansvormen als de fandango, rumba en seguidilla en op het typisch Spaanse gezang, de cante jondo. Dat de gitaar, oorspronkelijk slechts een begeleidingsinstrument in de flamencotraditie, zich losmaakte en zich ook met soms uitgebreide solo’s ging manifesteren, danken we vooral aan Sabicas. Sabicas (artiestennaam van Agustín Castellón Campos) bouwde voort op de vernieuwingen die flamencogitarist Ramon Montoya in de eerste helft van de twintigste eeuw doorvoerde. Sabicas had zo niet alleen een enorme invloed op de technische ontwikkelingen van het flamenco-gitaarspel, hij was ook verantwoordelijk voor de verzelfstandiging van de flamencogitaar door zijn revolutionaire solo’s. En toen hij kort na het begin van de Spaanse Burgeroorlog samen met Spanjes beroemdste bailaora (flamencodanseres) en tevens zijn geliefde Carmen Amaya koos voor een ballingschap in Zuid-Amerika, bracht hij daarmee niet alleen de flamencogitaar op het internationale podium, maar introduceerde hij ook Zuid-Amerikaanse invloeden. Zijn Guadalquivir uit 1969, een flamencovertaling van de Andalusische dans zorongo, is een mooi voorbeeld van zijn destijds vernieuwende spel.
Integratie
In het kielzog van Sabicas deed de bijna een generatie jongere Mario Escudero iets soortgelijks. Hij emigreerde naar de Verenigde Staten en populariseerde daar de flamencogitaar met stukken als Ímpetu, een onvervalste bulería – een van de vrolijkere flamencovarianten. Sabicas en Escudero vormden weer de springplank voor de in de jaren 1940 geboren Manolo Sanlúcar en Paco de Lucía. Zij waren beiden meer componist dan traditioneel flamencogitarist en onderzochten nadrukkelijk de mogelijke integratie van jazz-, pop-, en klassieke invloeden. Toch bleven beiden onderstrepen dat ze de traditie in ere hielden en dat hun uitgangspunt altijd de standaard flamencovormen waren. Zo is Los Caireles van Sanlúcar een zapateado en zo ging De Lucía er altijd prat op dat een van zijn belangrijkste leerscholen en inspiratiebronnen het werk van Sabicas was. Hij werd geroemd om zijn fabelachtige techniek en snelheid en zijn vermogen om ook naast jazzgrootheden als Al di Meola en John McLaughlin geheel zichzelf te blijven; net als in de bloemlezing uit zijn werk die vanavond klinkt verloochende hij nimmer de basis van flamencovormen als de malagueña, de granaína en de meer Zuid-Amerikaans geïnspireerde guajira.
Voortzetting traditie
Dat is ook het geval met de volgende generatie flamencogitaristen en -componisten waarvan Vicente Amigo, Rafael Riqueni en Gerardo Núñez de voornaamste vertegenwoordigers zijn. Ze zijn alle geboren in de jaren 1960 en onderzoeken verder de mogelijkheid om flamenco, jazz, klassiek, fusion en meer samen te brengen, terwijl hun werken in de aard beantwoorden aan de basisvormen van de flamenco. Zo is Amigo’s Ventanas al alma een minera, Brisas van Riqueni een guajira en Piedras negras van Núñez een solea. Juist door de basis van de deze dansvormen te respecteren en ondertussen andere invloeden toe te laten, zetten zij de traditie van de flamenco op sologitaar voort terwijl ze die ondertussen verrijken.
Dat een musicus daarvoor niet per se een Spanjaard hoeft te zijn heeft de Russische gitarist Grisha Goryachev inmiddels bewezen. In zijn jonge jaren speelde hij eindeloos platen van onder anderen Sabicas en Paco di Lucía na om zich zo de specifieke stijl, techniek en snelheid van de flamenco eigen te maken. Inmiddels heeft hij met onder anderen De Lucía samengespeeld, wordt hij ook in Spanje gerespecteerd en zorgt hij als een van de weinige hedendaagse gitaristen dat de flamencomuziek voor het instrument ook buiten speciale evenementen zoals een Flamenco Biënnale levend en in ontwikkeling blijft.
In Spanje, Andalusië vooral, is het vloeken in de kerk om de alomtegenwoordige flamencomuziek een niche te noemen. Maar vanuit het perspectief van de gitaarwereld, zeker in Nederland, is het wel degelijk een niche binnen een niche. Natuurlijk kennen we in ons land Eric Vaarzon Morel, die de afgelopen decennia de flamencogitaar voor het voetlicht heeft gebracht en er ook een eigen draai aan heeft gegeven. Daarnaast is er voor de echte flamenco-adepten ook de Flamenco Biënnale, die dit jaar zijn tiende editie beleeft. En waarschijnlijk doet een van de grote sterren, de in 2014 overleden Paco de Lucía, bij de doorsnee (klassieke) muziekliefhebber ook nog wel een licht branden, al was het alleen maar door zijn legendarische samenwerking met de gitaristen John McLaughlin en Al di Meola. Maar wie, buiten de hardcore flamencoliefhebbers, kent Sabicas, Escudero, Sanlúcar?
Andalusische traditie
En dan is er ook nog de vraag of flamenco klassiek te noemen is. Flamencopuristen zullen dat ontkennen, en ze hebben een punt. Flamenco is in de aard steeds verder gecultiveerde volksmuziek, een live-vorm vooral die grotendeels stoelt op improvisatie. Niet voor niets waren diezelfde puristen woedend toen Paco de Lucía in 1976 met Entre dos aguas voor het eerst een flamencosingle opnam. Aan de andere kant zijn flamenco-invloeden de basis van veel Spaanse gecomponeerde muziek. Enrique Granados, Isaac Albéniz, Manuel de Falla en Joaquin Turina, om er een paar te noemen, putten rijkelijk uit de Andalusische muziektraditie.
Manolo Sanlúcar en Paco de Lucía waren beiden meer componist dan flamencogitarist
Die traditie zelf leunt nog altijd sterk op traditionele dansvormen als de fandango, rumba en seguidilla en op het typisch Spaanse gezang, de cante jondo. Dat de gitaar, oorspronkelijk slechts een begeleidingsinstrument in de flamencotraditie, zich losmaakte en zich ook met soms uitgebreide solo’s ging manifesteren, danken we vooral aan Sabicas. Sabicas (artiestennaam van Agustín Castellón Campos) bouwde voort op de vernieuwingen die flamencogitarist Ramon Montoya in de eerste helft van de twintigste eeuw doorvoerde. Sabicas had zo niet alleen een enorme invloed op de technische ontwikkelingen van het flamenco-gitaarspel, hij was ook verantwoordelijk voor de verzelfstandiging van de flamencogitaar door zijn revolutionaire solo’s. En toen hij kort na het begin van de Spaanse Burgeroorlog samen met Spanjes beroemdste bailaora (flamencodanseres) en tevens zijn geliefde Carmen Amaya koos voor een ballingschap in Zuid-Amerika, bracht hij daarmee niet alleen de flamencogitaar op het internationale podium, maar introduceerde hij ook Zuid-Amerikaanse invloeden. Zijn Guadalquivir uit 1969, een flamencovertaling van de Andalusische dans zorongo, is een mooi voorbeeld van zijn destijds vernieuwende spel.
Integratie
In het kielzog van Sabicas deed de bijna een generatie jongere Mario Escudero iets soortgelijks. Hij emigreerde naar de Verenigde Staten en populariseerde daar de flamencogitaar met stukken als Ímpetu, een onvervalste bulería – een van de vrolijkere flamencovarianten. Sabicas en Escudero vormden weer de springplank voor de in de jaren 1940 geboren Manolo Sanlúcar en Paco de Lucía. Zij waren beiden meer componist dan traditioneel flamencogitarist en onderzochten nadrukkelijk de mogelijke integratie van jazz-, pop-, en klassieke invloeden. Toch bleven beiden onderstrepen dat ze de traditie in ere hielden en dat hun uitgangspunt altijd de standaard flamencovormen waren. Zo is Los Caireles van Sanlúcar een zapateado en zo ging De Lucía er altijd prat op dat een van zijn belangrijkste leerscholen en inspiratiebronnen het werk van Sabicas was. Hij werd geroemd om zijn fabelachtige techniek en snelheid en zijn vermogen om ook naast jazzgrootheden als Al di Meola en John McLaughlin geheel zichzelf te blijven; net als in de bloemlezing uit zijn werk die vanavond klinkt verloochende hij nimmer de basis van flamencovormen als de malagueña, de granaína en de meer Zuid-Amerikaans geïnspireerde guajira.
Voortzetting traditie
Dat is ook het geval met de volgende generatie flamencogitaristen en -componisten waarvan Vicente Amigo, Rafael Riqueni en Gerardo Núñez de voornaamste vertegenwoordigers zijn. Ze zijn alle geboren in de jaren 1960 en onderzoeken verder de mogelijkheid om flamenco, jazz, klassiek, fusion en meer samen te brengen, terwijl hun werken in de aard beantwoorden aan de basisvormen van de flamenco. Zo is Amigo’s Ventanas al alma een minera, Brisas van Riqueni een guajira en Piedras negras van Núñez een solea. Juist door de basis van de deze dansvormen te respecteren en ondertussen andere invloeden toe te laten, zetten zij de traditie van de flamenco op sologitaar voort terwijl ze die ondertussen verrijken.
Dat een musicus daarvoor niet per se een Spanjaard hoeft te zijn heeft de Russische gitarist Grisha Goryachev inmiddels bewezen. In zijn jonge jaren speelde hij eindeloos platen van onder anderen Sabicas en Paco di Lucía na om zich zo de specifieke stijl, techniek en snelheid van de flamenco eigen te maken. Inmiddels heeft hij met onder anderen De Lucía samengespeeld, wordt hij ook in Spanje gerespecteerd en zorgt hij als een van de weinige hedendaagse gitaristen dat de flamencomuziek voor het instrument ook buiten speciale evenementen zoals een Flamenco Biënnale levend en in ontwikkeling blijft.
Biografie
Grisha Goryachev, gitaar
Grigory ‘Grisha’ Goryachev laat de traditie van solo flamenco-optredens in een concertsetting herleven, zoals dat werd gedaan door roemruchte voorgangers als Ramón Montoya en Sabicas. Op zijn zesde kreeg hij zijn eerste gitaarlessen van zijn vader Dmitri, een bekend docent in hun woonplaats Sint-Petersburg.
Vanaf zijn negende stond hij als wonderkind geprogrammeerd in verschillende steden in de toenmalige Sovjet-Unie, en toen hij op zijn dertiende meedeed aan de tv-marathon Revival of St. Petersburg werd dat in meer dan honderd landen live bekeken.
In 1991 won Grisha Goryachev in Den Haag de tweede prijs van de Danny Kaye International Children’s Awards (ondersteund door UNICEF) en werd hij uitgenodigd op te treden in het hoofdkwartier van de Verenigde Naties in New York.
Jaren vol concerten wereldwijd volgden, in Colmar bracht de gitarist een hommage aan Andrés Segovia en in Spanje trad hij op met flamencolegende Paco de Lucía. Ook toen hij zich in de Verenigde Staten had gevestigd bleef Grisha Goryachev de flamenco trouw, terwijl hij zich daarnaast steeds meer verdiepte in de klassieke gitaarstijlen.
Hij bracht twee cd’s uit, Alma Flamenca en Homenaje a Sabicas, gespeeld op klassieke instrumenten van Stephan Connor (Cataumet, Massachusetts). Andere Amerikaanse bouwers van wie hij gitaren heeft, zijn Lester DeVoe (Nipomo, Californië) en Matthew Morello (Ogden, Utah).
Grisha Goryachev studeerde aan het New England Conservatory of Music in Boston bij Eliot Fisk. In 2005 won hij op de International Classical Guitar Competition ‘Julian Arcás’ in Almería de prijs voor de beste uitvoering van Spaanse muziek, waarna hij werd geëngageerd door de flamencofestivals van Cádiz en Jimena de la Frontera.
Aangezien veel flamencorepertoire niet op schrift staat, heeft hij veel stukken getranscribeerd van opnames; op deze manier houdt hij de oude meesterwerken in leven.