Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
notenbeeld

Vesko Eschkenazy over Mendelssohns Vioolconcert

door Carine Alders
27 feb. 2020 27 februari 2020

Op verzoek van de concertmeester van het Gewandhausorchester in Leipzig schreef Felix Mendelssohn een vioolconcert. Vesko Eschkenazy, concertmeester van het Concertgebouworkest, speelt het met zijn eigen orkest.

  • Vesko Eschkenazy

    foto: Renske Vrolijk

    Vesko Eschkenazy

    foto: Renske Vrolijk

  • Felix Mendelssohn

    Lithografie door Friedrich Jentzen, 1837

    Felix Mendelssohn

    Lithografie door Friedrich Jentzen, 1837

  • Vesko Eschkenazy

    foto: Renske Vrolijk

    Vesko Eschkenazy

    foto: Renske Vrolijk

  • Felix Mendelssohn

    Lithografie door Friedrich Jentzen, 1837

    Felix Mendelssohn

    Lithografie door Friedrich Jentzen, 1837

Felix Mendelssohn laat de solist met de deur in huis vallen. Geen orkestintroductie, in de tweede maat is het meteen raak. ‘Vanaf de eerste noten speelt de viool met een heel lyrische toon, ontroerend. Dat is misschien wel het mooiste moment van het hele concert, maar tegelijk ook het moeilijkste’, aldus Vesko Eschkenazy. ‘Je begint meteen, er is geen tijd om even in de sfeer te komen.’

Fig. 1: De openingsmaten van het Vioolconcert

Ook al speelt Eschkenazy een thuiswedstrijd, als solist op het podium staan blijft lastig. ‘Het scheelt wel dat ik in mijn eigen zaal speel, maar dat schept tegelijk ook hoge verwachtingen. In juni 2018 soleerde ik voor het eerst in Mendelssohns Vioolconcert met het orkest in Sofia. Ik speel al twintig jaar bij dit orkest, maar voor het eerst traden we op in de stad waar ik geboren ben.

Dat was een geweldige ervaring, waarbij twee werelden die ik als thuis ervaar bij elkaar kwamen. Dat zal moeilijk te evenaren zijn. Het was mijn vurige wens om het concert nu voor het eerst met Mariss Jansons te spelen, maar dat kan spijtig genoeg niet meer. Met Mariss had ik een hechte band, muzikaal en vriendschappelijk. We konden uren praten, ik mis hem enorm.’

Vriendschap

Al even vriendschappelijk was de band tussen Ferdinand David, de concertmeester van het Gewandhausorchester, en Felix Mendelssohn (1809-1847), die er lange tijd chef-dirigent was. Al in de zomer van 1838 beloofde de componist een vioolconcert voor zijn vriend te schrijven. Er gingen echter nog heel wat brieven over en weer, vol grappen en plagerijtjes, voordat David in maart 1845 het concert in première bracht met zijn orkest.

In juli 1839 had David geschreven: ‘Toon toch medeleven en schrijf een vioolconcert. Je bent er de juiste man voor, het kost je veertien dagen en je verwerft je eeuwige dankbaarheid. Maar doe het snel voordat mijn vinger stijf wordt en de springende boog jicht krijgt.’

Grappend antwoordt Mendelssohn een week later per brief: ‘Dat is heel aardig van je, dat je mij een vioolconcert in de maag wil splitsen; ik heb enorm veel zin om er een voor je te schrijven, maar makkelijk is die opdracht eerlijk gezegd niet. Jij wilt het briljant hebben en hoe beginnen we daar aan? De hele eerste solo moet uit de hoge e bestaan.’ De hoge e was kennelijk een terugkerende grap tussen de twee, want vijf jaar later had hij het in een brief nog steeds over het vioolconcert ‘waar nog een paar vaten hoge e’s in gegoten moesten worden’.

Fig. 2: Op verschillende plekken laat Mendelssohn de solist naar een hoge e klimmen – waar hij met Ferdinand David regelmatig grappen over maakte

Alert

Met dat briljante is het wel goed gekomen. ­Eschkenazy: ‘De virtuositeit laat niet lang op zich wachten, als solist moet je meteen laten zien wat je violistisch in huis hebt. Dat is spannend, maar houdt het ook uitdagend, ook al heb je het vaak gespeeld. Je moet heel alert zijn. Elke seconde telt, je kunt nergens even loslaten. Daar komt bij dat de drie delen zonder onderbreking doorgaan. Ook dat is een uitdaging, er is in het hele werk nauwelijks een moment rust. Je moet over uithoudingsvermogen beschikken en je energie goed verdelen. Na het eerste deel betrap ik mezelf soms op de gedachte ‘nu nog twee delen’.’

‘Op ongeveer tweederde van het eerste deel, de gulden snede, komt de cadens. Dat is eigenlijk het mooiste deel van het hele concert. Mendelssohn leidt die heel soepel in: de instrumentatie wordt afgebouwd terwijl de viool gebroken akkoorden speelt en dan ben je als solist opeens alleen. Mijn streven is om het elke keer anders te spelen. Mendelssohn geeft je daar als musicus ook de ruimte voor. Ik probeer verschillende opties uit en experimenteer met verschillende opvattingen. Tijdens het concert heb ik dan verschillende mogelijkheden tot mijn beschikking. Maar ik weet van tevoren niet welke optie ik zal kiezen, dat hangt af van het moment. Voor het publiek is het mooi om te zien hoe de muziek ontstaat. Muziek is spelen, niet werken – Mariss Jansons zei altijd: ‘No routine’. Al zijn het maar drie noten, je kunt altijd variëren in timing, dynamiek en in de manier waarop je die twee aan elkaar koppelt.’

De cadens is ontstaan in samenspraak tussen Mendelssohn en concertmeester David. In de oorspronkelijke versie die Mendelssohn eind september 1844 bij zijn vriend achterliet waren slechts twaalf maten cadens genoteerd, maar in overleg met David herschreef Mendelssohn deze passage volledig en maakte hem drie keer zo lang. Met enige scherts schreef hij aan zijn vriend: ‘Is de gewijzigde en verlengde cadens zo goed voor je? Mij bevalt het zeer veel beter; maar is het ook speelbaar en correct geschreven? Of wat ontbreekt nog of is te veel? De arpeggio’s moeten meteen in tempo beginnen en vierstemmig tot aan het tutti doorgaan, dat is toch niet te vermoeiend voor de violist?’

Volgens Eschkenazy zijn de gecompliceerde structuren in Mendelssohns vioolconcert genoeg om er je hele leven op te blijven studeren. ‘In het tweede deel heeft de soloviolist een passage waar hij tegelijk solist en orkest is. En het moet er allemaal ‘makkelijk’ uitzien en klinken.’

Fig. 3 De soloviool – die zichzelf begeleidt – en het orkest maken elkaars zinnen af

Oude vrienden

Als concertmeester heeft Vesko Eschkenazy andere solisten begeleid in dit concert. ‘Dat geeft je meer inzicht in de muziek. Voor mijn eigen muzikale ontwikkeling dirigeer ik ook. Ik ken het werk dus van alle kanten. Midden in het tweede deel is een passage waar de viool met het orkest communiceert. Het orkest pakt het idee van de viool op en maakt de zin af. Het is heel bijzonder om dit met mijn orkest te spelen, alsof je met oude vrienden praat. Harmonisch is het uitdagend, maar ik weet hoe ze zullen spelen, we voelen elkaar aan. Ik heb het wel met mindere orkesten in het buitenland gespeeld als solist en dan merk je pas hoe goed het hier is. Dat is dus niet gewoon of vanzelfsprekend. Iedereen kan dit concert spelen, maar of je ook kunt samenspelen is een tweede!’

wo 25, do 26 en vr 27 maart | Grote Zaal
Concertgebouworkest
Gianandrea Noseda dirigent
Vesko Eschkenazy viool

Bekijk dit concertprogramma

Felix Mendelssohn laat de solist met de deur in huis vallen. Geen orkestintroductie, in de tweede maat is het meteen raak. ‘Vanaf de eerste noten speelt de viool met een heel lyrische toon, ontroerend. Dat is misschien wel het mooiste moment van het hele concert, maar tegelijk ook het moeilijkste’, aldus Vesko Eschkenazy. ‘Je begint meteen, er is geen tijd om even in de sfeer te komen.’

Fig. 1: De openingsmaten van het Vioolconcert

Ook al speelt Eschkenazy een thuiswedstrijd, als solist op het podium staan blijft lastig. ‘Het scheelt wel dat ik in mijn eigen zaal speel, maar dat schept tegelijk ook hoge verwachtingen. In juni 2018 soleerde ik voor het eerst in Mendelssohns Vioolconcert met het orkest in Sofia. Ik speel al twintig jaar bij dit orkest, maar voor het eerst traden we op in de stad waar ik geboren ben.

Dat was een geweldige ervaring, waarbij twee werelden die ik als thuis ervaar bij elkaar kwamen. Dat zal moeilijk te evenaren zijn. Het was mijn vurige wens om het concert nu voor het eerst met Mariss Jansons te spelen, maar dat kan spijtig genoeg niet meer. Met Mariss had ik een hechte band, muzikaal en vriendschappelijk. We konden uren praten, ik mis hem enorm.’

Vriendschap

Al even vriendschappelijk was de band tussen Ferdinand David, de concertmeester van het Gewandhausorchester, en Felix Mendelssohn (1809-1847), die er lange tijd chef-dirigent was. Al in de zomer van 1838 beloofde de componist een vioolconcert voor zijn vriend te schrijven. Er gingen echter nog heel wat brieven over en weer, vol grappen en plagerijtjes, voordat David in maart 1845 het concert in première bracht met zijn orkest.

In juli 1839 had David geschreven: ‘Toon toch medeleven en schrijf een vioolconcert. Je bent er de juiste man voor, het kost je veertien dagen en je verwerft je eeuwige dankbaarheid. Maar doe het snel voordat mijn vinger stijf wordt en de springende boog jicht krijgt.’

Grappend antwoordt Mendelssohn een week later per brief: ‘Dat is heel aardig van je, dat je mij een vioolconcert in de maag wil splitsen; ik heb enorm veel zin om er een voor je te schrijven, maar makkelijk is die opdracht eerlijk gezegd niet. Jij wilt het briljant hebben en hoe beginnen we daar aan? De hele eerste solo moet uit de hoge e bestaan.’ De hoge e was kennelijk een terugkerende grap tussen de twee, want vijf jaar later had hij het in een brief nog steeds over het vioolconcert ‘waar nog een paar vaten hoge e’s in gegoten moesten worden’.

Fig. 2: Op verschillende plekken laat Mendelssohn de solist naar een hoge e klimmen – waar hij met Ferdinand David regelmatig grappen over maakte

Alert

Met dat briljante is het wel goed gekomen. ­Eschkenazy: ‘De virtuositeit laat niet lang op zich wachten, als solist moet je meteen laten zien wat je violistisch in huis hebt. Dat is spannend, maar houdt het ook uitdagend, ook al heb je het vaak gespeeld. Je moet heel alert zijn. Elke seconde telt, je kunt nergens even loslaten. Daar komt bij dat de drie delen zonder onderbreking doorgaan. Ook dat is een uitdaging, er is in het hele werk nauwelijks een moment rust. Je moet over uithoudingsvermogen beschikken en je energie goed verdelen. Na het eerste deel betrap ik mezelf soms op de gedachte ‘nu nog twee delen’.’

‘Op ongeveer tweederde van het eerste deel, de gulden snede, komt de cadens. Dat is eigenlijk het mooiste deel van het hele concert. Mendelssohn leidt die heel soepel in: de instrumentatie wordt afgebouwd terwijl de viool gebroken akkoorden speelt en dan ben je als solist opeens alleen. Mijn streven is om het elke keer anders te spelen. Mendelssohn geeft je daar als musicus ook de ruimte voor. Ik probeer verschillende opties uit en experimenteer met verschillende opvattingen. Tijdens het concert heb ik dan verschillende mogelijkheden tot mijn beschikking. Maar ik weet van tevoren niet welke optie ik zal kiezen, dat hangt af van het moment. Voor het publiek is het mooi om te zien hoe de muziek ontstaat. Muziek is spelen, niet werken – Mariss Jansons zei altijd: ‘No routine’. Al zijn het maar drie noten, je kunt altijd variëren in timing, dynamiek en in de manier waarop je die twee aan elkaar koppelt.’

De cadens is ontstaan in samenspraak tussen Mendelssohn en concertmeester David. In de oorspronkelijke versie die Mendelssohn eind september 1844 bij zijn vriend achterliet waren slechts twaalf maten cadens genoteerd, maar in overleg met David herschreef Mendelssohn deze passage volledig en maakte hem drie keer zo lang. Met enige scherts schreef hij aan zijn vriend: ‘Is de gewijzigde en verlengde cadens zo goed voor je? Mij bevalt het zeer veel beter; maar is het ook speelbaar en correct geschreven? Of wat ontbreekt nog of is te veel? De arpeggio’s moeten meteen in tempo beginnen en vierstemmig tot aan het tutti doorgaan, dat is toch niet te vermoeiend voor de violist?’

Volgens Eschkenazy zijn de gecompliceerde structuren in Mendelssohns vioolconcert genoeg om er je hele leven op te blijven studeren. ‘In het tweede deel heeft de soloviolist een passage waar hij tegelijk solist en orkest is. En het moet er allemaal ‘makkelijk’ uitzien en klinken.’

Fig. 3 De soloviool – die zichzelf begeleidt – en het orkest maken elkaars zinnen af

Oude vrienden

Als concertmeester heeft Vesko Eschkenazy andere solisten begeleid in dit concert. ‘Dat geeft je meer inzicht in de muziek. Voor mijn eigen muzikale ontwikkeling dirigeer ik ook. Ik ken het werk dus van alle kanten. Midden in het tweede deel is een passage waar de viool met het orkest communiceert. Het orkest pakt het idee van de viool op en maakt de zin af. Het is heel bijzonder om dit met mijn orkest te spelen, alsof je met oude vrienden praat. Harmonisch is het uitdagend, maar ik weet hoe ze zullen spelen, we voelen elkaar aan. Ik heb het wel met mindere orkesten in het buitenland gespeeld als solist en dan merk je pas hoe goed het hier is. Dat is dus niet gewoon of vanzelfsprekend. Iedereen kan dit concert spelen, maar of je ook kunt samenspelen is een tweede!’

wo 25, do 26 en vr 27 maart | Grote Zaal
Concertgebouworkest
Gianandrea Noseda dirigent
Vesko Eschkenazy viool

Bekijk dit concertprogramma

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.