Concertprogramma
Novus String Quartet met Britten, Beethoven en Mendelssohn
Kleine Zaal 27 november 2024 19.30 uur
Novus String Quartet:
Jaeyoung Kim viool
Young-Uk Kim viool
Kyuhyun Kim altviool
Wonhae Lee cello
Dit concert maakt deel uit van de serie Strijkkwartetten op Woensdag.
Felix Mendelssohn (1809-1847)
Strijkkwartet nr. 2 in a kl.t., op. 13 (1827)
Adagio – Allegro vivace
Adagio non lento
Intermezzo: Allegretto con moto – Allegro di molto
Presto
Ludwig van Beethoven (1770-1827)
Strijkkwartet in F gr.t., op. 135 (1826)
Allegretto
Vivace
Lento assai, cantante e tranquillo
Grave, ma non troppo tratto – Allegro
(‘Der schwer gefasste Entschluss. Muss es sein? Es muss sein’)
pauze ± 20.25 uur
Benjamin Britten (1913-1976)
Strijkkwartet nr. 2 in C gr.t., op. 36 (1945)
Allegro calmo senza rigore
Vivace
Chacony
einde ± 21.15 uur
Novus String Quartet:
Jaeyoung Kim viool
Young-Uk Kim viool
Kyuhyun Kim altviool
Wonhae Lee cello
Dit concert maakt deel uit van de serie Strijkkwartetten op Woensdag.
Felix Mendelssohn (1809-1847)
Strijkkwartet nr. 2 in a kl.t., op. 13 (1827)
Adagio – Allegro vivace
Adagio non lento
Intermezzo: Allegretto con moto – Allegro di molto
Presto
Ludwig van Beethoven (1770-1827)
Strijkkwartet in F gr.t., op. 135 (1826)
Allegretto
Vivace
Lento assai, cantante e tranquillo
Grave, ma non troppo tratto – Allegro
(‘Der schwer gefasste Entschluss. Muss es sein? Es muss sein’)
pauze ± 20.25 uur
Benjamin Britten (1913-1976)
Strijkkwartet nr. 2 in C gr.t., op. 36 (1945)
Allegro calmo senza rigore
Vivace
Chacony
einde ± 21.15 uur
Toelichting
Felix Mendelssohn (1809-1847)
Tweede strijkkwartet
Iedere zondag werd er in huize Mendelssohn kamermuziek uitgevoerd, vooral werk van de klassieke grootmeesters. Felix Mendelssohn was goed thuis in het klassieke repertoire. Hij werd geboren in Joseph Haydns laatste levensjaar en schreef zijn Tweede strijkkwartet in a klein, opus 13 toen Ludwig van Beethovens late kwartetten net verschenen waren. Dit kwartet, geschreven als eerste maar als tweede gepubliceerd, ontstond in 1827. In maart van dat jaar was Beethoven gestorven en een half jaar later werd diens kwartet opus 132, eveneens in a klein, gepubliceerd. Dat deze late kwartetten voor die van de achttienjarige Mendelssohn model stonden is te horen in zijn eerste kwartetcomposities.
Iedere zondag werd er in huize Mendelssohn kamermuziek uitgevoerd, vooral werk van de klassieke grootmeesters. Felix Mendelssohn was goed thuis in het klassieke repertoire. Hij werd geboren in Joseph Haydns laatste levensjaar en schreef zijn Tweede strijkkwartet in a klein, opus 13 toen Ludwig van Beethovens late kwartetten net verschenen waren. Dit kwartet, geschreven als eerste maar als tweede gepubliceerd, ontstond in 1827. In maart van dat jaar was Beethoven gestorven en een half jaar later werd diens kwartet opus 132, eveneens in a klein, gepubliceerd. Dat deze late kwartetten voor die van de achttienjarige Mendelssohn model stonden is te horen in zijn eerste kwartetcomposities.
De langzame inleiding waarmee Mendelssohn zijn kwartet opent bevat na enkele maten een motto van drie noten, afkomstig uit een lied dat hij eerder componeerde: Ist es wahr? In dit lied, getiteld Frage, vraagt de dichter: is het waar dat je nog altijd op me wacht bij de wijnberankte muur? De vraag werd het motto voor het Tweede strijkkwartet, vooral voor het eerste en laatste deel, maar ook in de middendelen wordt erop gezinspeeld. De hymneachtige sfeer zet zich voort in het tweede deel, dat begint met een serene melodie, verrassend gevolgd door een expressieve fuga vol chromatiek. Het scherzoachtige Intermezzo introduceert als overgang naar de finale een heel andere sfeer: een droefgeestige mars met in het trio Mendelssohns lichtvoetige wereld van elfen en feeën. De finale opent met een door tremolo’s begeleid dramatisch recitatief van de eerste viool. Wanneer de langzame inleiding uit het begin weer terugkeert om het werk af te sluiten, klinkt nogmaals het citaat Ist es wahr? Zo eindigt het strijkkwartet met de vraag waarmee het begon.
De langzame inleiding waarmee Mendelssohn zijn kwartet opent bevat na enkele maten een motto van drie noten, afkomstig uit een lied dat hij eerder componeerde: Ist es wahr? In dit lied, getiteld Frage, vraagt de dichter: is het waar dat je nog altijd op me wacht bij de wijnberankte muur? De vraag werd het motto voor het Tweede strijkkwartet, vooral voor het eerste en laatste deel, maar ook in de middendelen wordt erop gezinspeeld. De hymneachtige sfeer zet zich voort in het tweede deel, dat begint met een serene melodie, verrassend gevolgd door een expressieve fuga vol chromatiek. Het scherzoachtige Intermezzo introduceert als overgang naar de finale een heel andere sfeer: een droefgeestige mars met in het trio Mendelssohns lichtvoetige wereld van elfen en feeën. De finale opent met een door tremolo’s begeleid dramatisch recitatief van de eerste viool. Wanneer de langzame inleiding uit het begin weer terugkeert om het werk af te sluiten, klinkt nogmaals het citaat Ist es wahr? Zo eindigt het strijkkwartet met de vraag waarmee het begon.
Ludwig van Beethoven (1770-1827)
Zestiende strijkkwartet
Zijn allereerste strijkkwartetten droeg Ludwig van Beethoven op aan een prins; zijn allerlaatste aan een kledinghandelaar. Het is een teken van veranderende tijden in postnapoleontisch Europa. De gegoede burgerij was in opkomst, had relatief veel vrije tijd en besteedde die graag aan muzikale hobby’s. Zo werd de vraag naar kamermuziek groter.
Zijn allereerste strijkkwartetten droeg Ludwig van Beethoven op aan een prins; zijn allerlaatste aan een kledinghandelaar. Het is een teken van veranderende tijden in postnapoleontisch Europa. De gegoede burgerij was in opkomst, had relatief veel vrije tijd en besteedde die graag aan muzikale hobby’s. Zo werd de vraag naar kamermuziek groter.
Hiermee, schrijft Jan Caeyers in zijn onvolprezen Beethoven-biografie uit 2009, wordt ‘de traditionele stelling afgezwakt dat [Beethoven] zich na het succes met de publieksvriendelijke Negende symfonie heeft afgekeerd van het grote publiek om enkel nog hoog cerebrale werken voor eigen voldoening te schrijven.’ Nee: er was een markt voor. Wat niet wegneemt dat Beethoven steeds meer inspiratie kreeg naarmate hij meer kwartetten componeerde. Zo schreef hij aan een vriend: ‘Mijn beste, er is mij opnieuw iets ingevallen. Dat moet ik echt bij mijn volgende kwartet gebruiken, want het huidige heeft al te veel delen.’
Het kwartet kent grote kleurcontrasten, wilde tremolo’s suggereren een orkestrale ambitie
Het Strijkkwartet in F groot, opus 135 droeg Beethoven op aan handelaar Johann Wolfmayer. Dat dit het laatste volledige werk zou zijn dat Beethoven schreef, kon hij natuurlijk zelf niet weten. Toch schreef hij boven het slotdeel een motto van schijnbaar existentiële proporties: ‘Der schwer gefasste Entschluss – Muss es sein? – Es muss sein!’ Wat hield dit ‘met moeite genomen besluit’ dan in? Beethoven zelf schreef aan zijn uitgever: ‘Dit kwartet heeft mij veel kopzorgen gegeven, omdat ik mij maar niet aan het laatste deel kon zetten. Maar omdat jouw brieven me er steeds aan herinnerden, heb ik besloten het toch te schrijven. Vandaar de toevoeging van dit motto.’ In de langzame introductie van het slotdeel klinkt met een stijgend interval de vraag ‘Muss es sein?’ zwaar en dissonant. Opvallend lichtvoetig is daarop het Allegro, dat met een dalend interval in de violen bevestigend antwoord geeft. Wil Beethoven ons zeggen dat je zware levensvragen slechts met humor kunt pareren? De sfeer van het gehele kwartet is vaak genoeg licht en humoristisch. De toonsoort F groot verwijst naar de Zesde symfonie ‘Pastorale’, en inderdaad heeft het eerste deel de sfeer van een conversatie tijdens een natuurwandeling. Het derde deel is bij vlagen ongehoord boertig, met pompende motiefjes waarboven de eerste viool uitzinnig fiedelt. Veel introverter is het prachtige Lento assai, dat met behulp van exquise variaties en canontechnieken het melancholische thema verkent. Het kwartet kent grote kleurcontrasten, wilde tremolo’s suggereren een orkestrale ambitie. Geen gek idee dus van Gustav Mahler om dit werk uit te voeren met een volledig strijkorkest.
Hiermee, schrijft Jan Caeyers in zijn onvolprezen Beethoven-biografie uit 2009, wordt ‘de traditionele stelling afgezwakt dat [Beethoven] zich na het succes met de publieksvriendelijke Negende symfonie heeft afgekeerd van het grote publiek om enkel nog hoog cerebrale werken voor eigen voldoening te schrijven.’ Nee: er was een markt voor. Wat niet wegneemt dat Beethoven steeds meer inspiratie kreeg naarmate hij meer kwartetten componeerde. Zo schreef hij aan een vriend: ‘Mijn beste, er is mij opnieuw iets ingevallen. Dat moet ik echt bij mijn volgende kwartet gebruiken, want het huidige heeft al te veel delen.’
Het kwartet kent grote kleurcontrasten, wilde tremolo’s suggereren een orkestrale ambitie
Het Strijkkwartet in F groot, opus 135 droeg Beethoven op aan handelaar Johann Wolfmayer. Dat dit het laatste volledige werk zou zijn dat Beethoven schreef, kon hij natuurlijk zelf niet weten. Toch schreef hij boven het slotdeel een motto van schijnbaar existentiële proporties: ‘Der schwer gefasste Entschluss – Muss es sein? – Es muss sein!’ Wat hield dit ‘met moeite genomen besluit’ dan in? Beethoven zelf schreef aan zijn uitgever: ‘Dit kwartet heeft mij veel kopzorgen gegeven, omdat ik mij maar niet aan het laatste deel kon zetten. Maar omdat jouw brieven me er steeds aan herinnerden, heb ik besloten het toch te schrijven. Vandaar de toevoeging van dit motto.’ In de langzame introductie van het slotdeel klinkt met een stijgend interval de vraag ‘Muss es sein?’ zwaar en dissonant. Opvallend lichtvoetig is daarop het Allegro, dat met een dalend interval in de violen bevestigend antwoord geeft. Wil Beethoven ons zeggen dat je zware levensvragen slechts met humor kunt pareren? De sfeer van het gehele kwartet is vaak genoeg licht en humoristisch. De toonsoort F groot verwijst naar de Zesde symfonie ‘Pastorale’, en inderdaad heeft het eerste deel de sfeer van een conversatie tijdens een natuurwandeling. Het derde deel is bij vlagen ongehoord boertig, met pompende motiefjes waarboven de eerste viool uitzinnig fiedelt. Veel introverter is het prachtige Lento assai, dat met behulp van exquise variaties en canontechnieken het melancholische thema verkent. Het kwartet kent grote kleurcontrasten, wilde tremolo’s suggereren een orkestrale ambitie. Geen gek idee dus van Gustav Mahler om dit werk uit te voeren met een volledig strijkorkest.
Benjamin Britten (1913-1976)
Tweede strijkkwartet
De première van Benjamin Brittens Tweede strijkkwartet in C groot, opus 36 vond plaats op 21 november 1945 tijdens de herdenking van de 250ste sterfdag van Henry Purcell. De componist schreef in zijn toelichting dat ‘Purcell de laatste belangrijke internationale figuur in de Engelse muziek was, wiens grootheid helaas op het continent meer onderkend werd dan op het eiland dat hem voortbracht.’
De première van Benjamin Brittens Tweede strijkkwartet in C groot, opus 36 vond plaats op 21 november 1945 tijdens de herdenking van de 250ste sterfdag van Henry Purcell. De componist schreef in zijn toelichting dat ‘Purcell de laatste belangrijke internationale figuur in de Engelse muziek was, wiens grootheid helaas op het continent meer onderkend werd dan op het eiland dat hem voortbracht.’
Het openingsdeel is gebaseerd op drie thema’s die elk beginnen met een interval van een decime (een octaaf plus een terts). Opvallend is het gebruik van een bourdon, een lang aangehouden toon die blijft liggen, als bij een draailier of kerkorgel. Als eerste klinkt de bourdon in de altviool terwijl de overige instrumenten met de melodie van het eerste thema daaromheen meanderen. Vervolgens neemt de tweede viool die draailierfunctie over en zetten de anderen het tweede thema in, en ten slotte, bij de inzet van het derde thema, speelt de cello de bourdon. In het tweede deel, een scherzo met trio, heerst een geagiteerde, sinistere sfeer, met akkoorden als dolkstoten en adembenemende, machineachtige ritmes, dit alles uitgevoerd door voortdurend gedempte instrumenten.
Een openlijke hommage aan Purcell is de chaconne in het laatste deel, in de spelling van de oude meester aangeduid als Chacony. Het is alleen al in omvang het zwaartepunt van het hele kwartet, langer dan de vorige twee delen bij elkaar. Deze chaconne telt 21 variaties op een thema van negen maten. Eigenlijk staat de essentie, zowel ritmisch als melodisch, al in de eerste maat. De chaconne is ingedeeld in vier secties, gescheiden door drie solocadensen voor respectievelijk cello, altviool en eerste viool. In zijn eigen toelichting zegt Britten dat hij het thema behandelt vanuit harmonische, ritmische, melodische en vormaspecten. Behalve de titel en het chaconneritme is er weinig dat aan Purcell doet denken. Er is geen Purcell-citaat en door de complexe opbouw is het ondoenlijk de variaties op de voet te volgen. Alles eindigt verrassend in een ultieme triomfantelijke bevestiging van de toonsoort met 21 erupties van het C-groot-akkoord. In de later uitgegeven officiële editie van Brittens Tweede strijkkwartet ontbreekt overigens het eerbetoon aan Purcell. Het werk is opgedragen aan Mary Behrend, de mecenas die het kwartet besteld had.
Het openingsdeel is gebaseerd op drie thema’s die elk beginnen met een interval van een decime (een octaaf plus een terts). Opvallend is het gebruik van een bourdon, een lang aangehouden toon die blijft liggen, als bij een draailier of kerkorgel. Als eerste klinkt de bourdon in de altviool terwijl de overige instrumenten met de melodie van het eerste thema daaromheen meanderen. Vervolgens neemt de tweede viool die draailierfunctie over en zetten de anderen het tweede thema in, en ten slotte, bij de inzet van het derde thema, speelt de cello de bourdon. In het tweede deel, een scherzo met trio, heerst een geagiteerde, sinistere sfeer, met akkoorden als dolkstoten en adembenemende, machineachtige ritmes, dit alles uitgevoerd door voortdurend gedempte instrumenten.
Een openlijke hommage aan Purcell is de chaconne in het laatste deel, in de spelling van de oude meester aangeduid als Chacony. Het is alleen al in omvang het zwaartepunt van het hele kwartet, langer dan de vorige twee delen bij elkaar. Deze chaconne telt 21 variaties op een thema van negen maten. Eigenlijk staat de essentie, zowel ritmisch als melodisch, al in de eerste maat. De chaconne is ingedeeld in vier secties, gescheiden door drie solocadensen voor respectievelijk cello, altviool en eerste viool. In zijn eigen toelichting zegt Britten dat hij het thema behandelt vanuit harmonische, ritmische, melodische en vormaspecten. Behalve de titel en het chaconneritme is er weinig dat aan Purcell doet denken. Er is geen Purcell-citaat en door de complexe opbouw is het ondoenlijk de variaties op de voet te volgen. Alles eindigt verrassend in een ultieme triomfantelijke bevestiging van de toonsoort met 21 erupties van het C-groot-akkoord. In de later uitgegeven officiële editie van Brittens Tweede strijkkwartet ontbreekt overigens het eerbetoon aan Purcell. Het werk is opgedragen aan Mary Behrend, de mecenas die het kwartet besteld had.
Felix Mendelssohn (1809-1847)
Tweede strijkkwartet
Iedere zondag werd er in huize Mendelssohn kamermuziek uitgevoerd, vooral werk van de klassieke grootmeesters. Felix Mendelssohn was goed thuis in het klassieke repertoire. Hij werd geboren in Joseph Haydns laatste levensjaar en schreef zijn Tweede strijkkwartet in a klein, opus 13 toen Ludwig van Beethovens late kwartetten net verschenen waren. Dit kwartet, geschreven als eerste maar als tweede gepubliceerd, ontstond in 1827. In maart van dat jaar was Beethoven gestorven en een half jaar later werd diens kwartet opus 132, eveneens in a klein, gepubliceerd. Dat deze late kwartetten voor die van de achttienjarige Mendelssohn model stonden is te horen in zijn eerste kwartetcomposities.
Iedere zondag werd er in huize Mendelssohn kamermuziek uitgevoerd, vooral werk van de klassieke grootmeesters. Felix Mendelssohn was goed thuis in het klassieke repertoire. Hij werd geboren in Joseph Haydns laatste levensjaar en schreef zijn Tweede strijkkwartet in a klein, opus 13 toen Ludwig van Beethovens late kwartetten net verschenen waren. Dit kwartet, geschreven als eerste maar als tweede gepubliceerd, ontstond in 1827. In maart van dat jaar was Beethoven gestorven en een half jaar later werd diens kwartet opus 132, eveneens in a klein, gepubliceerd. Dat deze late kwartetten voor die van de achttienjarige Mendelssohn model stonden is te horen in zijn eerste kwartetcomposities.
De langzame inleiding waarmee Mendelssohn zijn kwartet opent bevat na enkele maten een motto van drie noten, afkomstig uit een lied dat hij eerder componeerde: Ist es wahr? In dit lied, getiteld Frage, vraagt de dichter: is het waar dat je nog altijd op me wacht bij de wijnberankte muur? De vraag werd het motto voor het Tweede strijkkwartet, vooral voor het eerste en laatste deel, maar ook in de middendelen wordt erop gezinspeeld. De hymneachtige sfeer zet zich voort in het tweede deel, dat begint met een serene melodie, verrassend gevolgd door een expressieve fuga vol chromatiek. Het scherzoachtige Intermezzo introduceert als overgang naar de finale een heel andere sfeer: een droefgeestige mars met in het trio Mendelssohns lichtvoetige wereld van elfen en feeën. De finale opent met een door tremolo’s begeleid dramatisch recitatief van de eerste viool. Wanneer de langzame inleiding uit het begin weer terugkeert om het werk af te sluiten, klinkt nogmaals het citaat Ist es wahr? Zo eindigt het strijkkwartet met de vraag waarmee het begon.
De langzame inleiding waarmee Mendelssohn zijn kwartet opent bevat na enkele maten een motto van drie noten, afkomstig uit een lied dat hij eerder componeerde: Ist es wahr? In dit lied, getiteld Frage, vraagt de dichter: is het waar dat je nog altijd op me wacht bij de wijnberankte muur? De vraag werd het motto voor het Tweede strijkkwartet, vooral voor het eerste en laatste deel, maar ook in de middendelen wordt erop gezinspeeld. De hymneachtige sfeer zet zich voort in het tweede deel, dat begint met een serene melodie, verrassend gevolgd door een expressieve fuga vol chromatiek. Het scherzoachtige Intermezzo introduceert als overgang naar de finale een heel andere sfeer: een droefgeestige mars met in het trio Mendelssohns lichtvoetige wereld van elfen en feeën. De finale opent met een door tremolo’s begeleid dramatisch recitatief van de eerste viool. Wanneer de langzame inleiding uit het begin weer terugkeert om het werk af te sluiten, klinkt nogmaals het citaat Ist es wahr? Zo eindigt het strijkkwartet met de vraag waarmee het begon.
Ludwig van Beethoven (1770-1827)
Zestiende strijkkwartet
Zijn allereerste strijkkwartetten droeg Ludwig van Beethoven op aan een prins; zijn allerlaatste aan een kledinghandelaar. Het is een teken van veranderende tijden in postnapoleontisch Europa. De gegoede burgerij was in opkomst, had relatief veel vrije tijd en besteedde die graag aan muzikale hobby’s. Zo werd de vraag naar kamermuziek groter.
Zijn allereerste strijkkwartetten droeg Ludwig van Beethoven op aan een prins; zijn allerlaatste aan een kledinghandelaar. Het is een teken van veranderende tijden in postnapoleontisch Europa. De gegoede burgerij was in opkomst, had relatief veel vrije tijd en besteedde die graag aan muzikale hobby’s. Zo werd de vraag naar kamermuziek groter.
Hiermee, schrijft Jan Caeyers in zijn onvolprezen Beethoven-biografie uit 2009, wordt ‘de traditionele stelling afgezwakt dat [Beethoven] zich na het succes met de publieksvriendelijke Negende symfonie heeft afgekeerd van het grote publiek om enkel nog hoog cerebrale werken voor eigen voldoening te schrijven.’ Nee: er was een markt voor. Wat niet wegneemt dat Beethoven steeds meer inspiratie kreeg naarmate hij meer kwartetten componeerde. Zo schreef hij aan een vriend: ‘Mijn beste, er is mij opnieuw iets ingevallen. Dat moet ik echt bij mijn volgende kwartet gebruiken, want het huidige heeft al te veel delen.’
Het kwartet kent grote kleurcontrasten, wilde tremolo’s suggereren een orkestrale ambitie
Het Strijkkwartet in F groot, opus 135 droeg Beethoven op aan handelaar Johann Wolfmayer. Dat dit het laatste volledige werk zou zijn dat Beethoven schreef, kon hij natuurlijk zelf niet weten. Toch schreef hij boven het slotdeel een motto van schijnbaar existentiële proporties: ‘Der schwer gefasste Entschluss – Muss es sein? – Es muss sein!’ Wat hield dit ‘met moeite genomen besluit’ dan in? Beethoven zelf schreef aan zijn uitgever: ‘Dit kwartet heeft mij veel kopzorgen gegeven, omdat ik mij maar niet aan het laatste deel kon zetten. Maar omdat jouw brieven me er steeds aan herinnerden, heb ik besloten het toch te schrijven. Vandaar de toevoeging van dit motto.’ In de langzame introductie van het slotdeel klinkt met een stijgend interval de vraag ‘Muss es sein?’ zwaar en dissonant. Opvallend lichtvoetig is daarop het Allegro, dat met een dalend interval in de violen bevestigend antwoord geeft. Wil Beethoven ons zeggen dat je zware levensvragen slechts met humor kunt pareren? De sfeer van het gehele kwartet is vaak genoeg licht en humoristisch. De toonsoort F groot verwijst naar de Zesde symfonie ‘Pastorale’, en inderdaad heeft het eerste deel de sfeer van een conversatie tijdens een natuurwandeling. Het derde deel is bij vlagen ongehoord boertig, met pompende motiefjes waarboven de eerste viool uitzinnig fiedelt. Veel introverter is het prachtige Lento assai, dat met behulp van exquise variaties en canontechnieken het melancholische thema verkent. Het kwartet kent grote kleurcontrasten, wilde tremolo’s suggereren een orkestrale ambitie. Geen gek idee dus van Gustav Mahler om dit werk uit te voeren met een volledig strijkorkest.
Hiermee, schrijft Jan Caeyers in zijn onvolprezen Beethoven-biografie uit 2009, wordt ‘de traditionele stelling afgezwakt dat [Beethoven] zich na het succes met de publieksvriendelijke Negende symfonie heeft afgekeerd van het grote publiek om enkel nog hoog cerebrale werken voor eigen voldoening te schrijven.’ Nee: er was een markt voor. Wat niet wegneemt dat Beethoven steeds meer inspiratie kreeg naarmate hij meer kwartetten componeerde. Zo schreef hij aan een vriend: ‘Mijn beste, er is mij opnieuw iets ingevallen. Dat moet ik echt bij mijn volgende kwartet gebruiken, want het huidige heeft al te veel delen.’
Het kwartet kent grote kleurcontrasten, wilde tremolo’s suggereren een orkestrale ambitie
Het Strijkkwartet in F groot, opus 135 droeg Beethoven op aan handelaar Johann Wolfmayer. Dat dit het laatste volledige werk zou zijn dat Beethoven schreef, kon hij natuurlijk zelf niet weten. Toch schreef hij boven het slotdeel een motto van schijnbaar existentiële proporties: ‘Der schwer gefasste Entschluss – Muss es sein? – Es muss sein!’ Wat hield dit ‘met moeite genomen besluit’ dan in? Beethoven zelf schreef aan zijn uitgever: ‘Dit kwartet heeft mij veel kopzorgen gegeven, omdat ik mij maar niet aan het laatste deel kon zetten. Maar omdat jouw brieven me er steeds aan herinnerden, heb ik besloten het toch te schrijven. Vandaar de toevoeging van dit motto.’ In de langzame introductie van het slotdeel klinkt met een stijgend interval de vraag ‘Muss es sein?’ zwaar en dissonant. Opvallend lichtvoetig is daarop het Allegro, dat met een dalend interval in de violen bevestigend antwoord geeft. Wil Beethoven ons zeggen dat je zware levensvragen slechts met humor kunt pareren? De sfeer van het gehele kwartet is vaak genoeg licht en humoristisch. De toonsoort F groot verwijst naar de Zesde symfonie ‘Pastorale’, en inderdaad heeft het eerste deel de sfeer van een conversatie tijdens een natuurwandeling. Het derde deel is bij vlagen ongehoord boertig, met pompende motiefjes waarboven de eerste viool uitzinnig fiedelt. Veel introverter is het prachtige Lento assai, dat met behulp van exquise variaties en canontechnieken het melancholische thema verkent. Het kwartet kent grote kleurcontrasten, wilde tremolo’s suggereren een orkestrale ambitie. Geen gek idee dus van Gustav Mahler om dit werk uit te voeren met een volledig strijkorkest.
Benjamin Britten (1913-1976)
Tweede strijkkwartet
De première van Benjamin Brittens Tweede strijkkwartet in C groot, opus 36 vond plaats op 21 november 1945 tijdens de herdenking van de 250ste sterfdag van Henry Purcell. De componist schreef in zijn toelichting dat ‘Purcell de laatste belangrijke internationale figuur in de Engelse muziek was, wiens grootheid helaas op het continent meer onderkend werd dan op het eiland dat hem voortbracht.’
De première van Benjamin Brittens Tweede strijkkwartet in C groot, opus 36 vond plaats op 21 november 1945 tijdens de herdenking van de 250ste sterfdag van Henry Purcell. De componist schreef in zijn toelichting dat ‘Purcell de laatste belangrijke internationale figuur in de Engelse muziek was, wiens grootheid helaas op het continent meer onderkend werd dan op het eiland dat hem voortbracht.’
Het openingsdeel is gebaseerd op drie thema’s die elk beginnen met een interval van een decime (een octaaf plus een terts). Opvallend is het gebruik van een bourdon, een lang aangehouden toon die blijft liggen, als bij een draailier of kerkorgel. Als eerste klinkt de bourdon in de altviool terwijl de overige instrumenten met de melodie van het eerste thema daaromheen meanderen. Vervolgens neemt de tweede viool die draailierfunctie over en zetten de anderen het tweede thema in, en ten slotte, bij de inzet van het derde thema, speelt de cello de bourdon. In het tweede deel, een scherzo met trio, heerst een geagiteerde, sinistere sfeer, met akkoorden als dolkstoten en adembenemende, machineachtige ritmes, dit alles uitgevoerd door voortdurend gedempte instrumenten.
Een openlijke hommage aan Purcell is de chaconne in het laatste deel, in de spelling van de oude meester aangeduid als Chacony. Het is alleen al in omvang het zwaartepunt van het hele kwartet, langer dan de vorige twee delen bij elkaar. Deze chaconne telt 21 variaties op een thema van negen maten. Eigenlijk staat de essentie, zowel ritmisch als melodisch, al in de eerste maat. De chaconne is ingedeeld in vier secties, gescheiden door drie solocadensen voor respectievelijk cello, altviool en eerste viool. In zijn eigen toelichting zegt Britten dat hij het thema behandelt vanuit harmonische, ritmische, melodische en vormaspecten. Behalve de titel en het chaconneritme is er weinig dat aan Purcell doet denken. Er is geen Purcell-citaat en door de complexe opbouw is het ondoenlijk de variaties op de voet te volgen. Alles eindigt verrassend in een ultieme triomfantelijke bevestiging van de toonsoort met 21 erupties van het C-groot-akkoord. In de later uitgegeven officiële editie van Brittens Tweede strijkkwartet ontbreekt overigens het eerbetoon aan Purcell. Het werk is opgedragen aan Mary Behrend, de mecenas die het kwartet besteld had.
Het openingsdeel is gebaseerd op drie thema’s die elk beginnen met een interval van een decime (een octaaf plus een terts). Opvallend is het gebruik van een bourdon, een lang aangehouden toon die blijft liggen, als bij een draailier of kerkorgel. Als eerste klinkt de bourdon in de altviool terwijl de overige instrumenten met de melodie van het eerste thema daaromheen meanderen. Vervolgens neemt de tweede viool die draailierfunctie over en zetten de anderen het tweede thema in, en ten slotte, bij de inzet van het derde thema, speelt de cello de bourdon. In het tweede deel, een scherzo met trio, heerst een geagiteerde, sinistere sfeer, met akkoorden als dolkstoten en adembenemende, machineachtige ritmes, dit alles uitgevoerd door voortdurend gedempte instrumenten.
Een openlijke hommage aan Purcell is de chaconne in het laatste deel, in de spelling van de oude meester aangeduid als Chacony. Het is alleen al in omvang het zwaartepunt van het hele kwartet, langer dan de vorige twee delen bij elkaar. Deze chaconne telt 21 variaties op een thema van negen maten. Eigenlijk staat de essentie, zowel ritmisch als melodisch, al in de eerste maat. De chaconne is ingedeeld in vier secties, gescheiden door drie solocadensen voor respectievelijk cello, altviool en eerste viool. In zijn eigen toelichting zegt Britten dat hij het thema behandelt vanuit harmonische, ritmische, melodische en vormaspecten. Behalve de titel en het chaconneritme is er weinig dat aan Purcell doet denken. Er is geen Purcell-citaat en door de complexe opbouw is het ondoenlijk de variaties op de voet te volgen. Alles eindigt verrassend in een ultieme triomfantelijke bevestiging van de toonsoort met 21 erupties van het C-groot-akkoord. In de later uitgegeven officiële editie van Brittens Tweede strijkkwartet ontbreekt overigens het eerbetoon aan Purcell. Het werk is opgedragen aan Mary Behrend, de mecenas die het kwartet besteld had.
Biografie
Novus String Quartet, kwartet
Ontstaan in 2007 aan de Korea National University of Arts in Seoul is het Novus String Quartet inmiddels uitgegroeid tot een van de belangrijkste kamermuziekformaties van Zuid-Korea. Na een derde prijs op de International Chamber Music Competition Osaka in 2008 kregen de musici hun eerste bekendheid in Europa toen ze in 2012 de tweede prijs wonnen op het ARD Concours in München.
Twee jaar later won het kwartet het Mozart Concours in Salzburg, en sindsdien trad het niet alleen veelvuldig op in Azië maar ook in zalen als de Tonhalle in Zürich, de Elbphilharmonie in Hamburg en het Konzerthaus Dortmund en op de festivals van bijvoorbeeld Mecklenburg-Vorpommern en Los Angeles.
Van 2011 tot 2014 studeerde het Novus String Quartet in München bij Christoph Poppen en Hariolf Schlichtig en in seizoen 2014/2015 in Lübeck bij Heime Müller (Artemis Quartett). In 2016 en 2017 was het Belcea Quartet mentor van het Novus String Quartet.
In 2016 brachten de jonge strijkers hun eerste cd uit, met muziek van Beethoven en Webern en hun landgenoot Isang Yun. Een jaar later volgde een Tsjaikovski-album, in 2019 een combinatie van Bergs Lyrische Suite en Schuberts Der Tod und das Mädchen en in 2022 een Sjostakovitsj-album. In 2020 vestigde het kwartet zich weer in Seoul, waar de leden lesgeven aan de National University of Arts.
In Het Concertgebouw debuteerde het Novus String Quartet in de VriendenLoterij ZomerConcerten van 2022 met kwartetten van Mozart, Brahms en Sjostakovitsj.