Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
orkestlid

Paukenist Nick Woud: ‘Componeren? Liever zonder pauken!’

door Henriëtte Posthuma de Boer
16 mei 2022 16 mei 2022

Hij is 67 geworden, tijd om afscheid te nemen van het orkest waar hij vanaf zijn troon achter de pauken bijna twintig jaar zijn onmisbare slag sloeg. Hij vertrekt met pijn in het hart, maar kan gelukkig blijven componeren.

Hoe hij ooit bij die pauken terechtkwam, blijft ook voor Nick Woud zelf nogal raadselachtig. ‘Ik was een jaar of zeven toen ik van mijn moeder hoorde dat mijn Italiaanse overgrootvader paukenist was geweest bij de opera van Bari. Kennelijk klonk mij dat als muziek in de oren, want al wist ik niet eens wat pauken waren, dat wilde ik ook. Er zat meer muziek in de familie van mijn moeder. Haar vader was tenor, maar klein van stuk en daardoor niet geschikt voor de opera. Dus reisde hij vanuit Bari de wereld over om op andere podia op te treden. Zo kwam hij ook in Nederland terecht, ontmoette hier een struise Friezin en maakte haar net zo lang het hof tot ze uiteindelijk op zijn avances inging. Die twee uitersten zouden mijn grootouders worden.’

Hoe hij ooit bij die pauken terechtkwam, blijft ook voor Nick Woud zelf nogal raadselachtig. ‘Ik was een jaar of zeven toen ik van mijn moeder hoorde dat mijn Italiaanse overgrootvader paukenist was geweest bij de opera van Bari. Kennelijk klonk mij dat als muziek in de oren, want al wist ik niet eens wat pauken waren, dat wilde ik ook. Er zat meer muziek in de familie van mijn moeder. Haar vader was tenor, maar klein van stuk en daardoor niet geschikt voor de opera. Dus reisde hij vanuit Bari de wereld over om op andere podia op te treden. Zo kwam hij ook in Nederland terecht, ontmoette hier een struise Friezin en maakte haar net zo lang het hof tot ze uiteindelijk op zijn avances inging. Die twee uitersten zouden mijn grootouders worden.’

  • Nick Woud

    foto: Simon van Boxtel

    Nick Woud

    foto: Simon van Boxtel

  • Nick Woud

    foto: Simon van Boxtel

    Nick Woud

    foto: Simon van Boxtel

‘Omdat ik altijd overal op zat te trommelen, heeft mijn moeder me in de Zaanstreek, waar wij woonden, naar de plaatselijke drumband gestuurd: op straat marsen spelen en aan concoursen meedoen. De band had toevallig een heel goede instructeur – zo werd de leider genoemd – en die ontdekte dat ik heel goed kon trommelen.

De grootste trommel in zo’n band is de paukentrommel, meestal bespeeld door de halve zolen, want die hoefden niks anders dan alleen maar boem boem boem te doen. Dat wilde ik. Maar de instructeur vond mij daar te goed voor, dus kreeg ik een van de kleine trommels, de violen van de drumband zeg maar, om roffels en ingewikkelde ritmes te slaan.

We speelden vooral op straat en bij jubilea, mooi in ’t pak. Moeder stuurde me ook naar de muziekschool, waar de paukenist van het Noordhollands Philharmonisch Orkest mijn leraar werd. Ik kreeg dus meteen paukenles van een goede professional, terwijl ik later, op het Conservatorium van Amsterdam, de eerste vier jaar alle slagwerk moest leren spelen voordat ik me mocht specialiseren.’

Jeugdliefde

Na 25 jaar in het Radio Filharmonisch Orkest – ‘met veel plezier’ –, lonkte het Concertgebouworkest, Wouds jeugdliefde. Al toen hij er als student remplaceerde voelde hij zich er meteen thuis. ‘Het is mijn klank, mijn orkest. Ik ben heel blij dat ik hier heb mogen spelen en al zou ik nog wel even door kunnen gaan, ik weet dat het tijd is om te gaan. Vanwege de stress, de grote verantwoordelijkheid, en vooral de concentratie.

Het afscheid valt me zwaar, maar er is nog genoeg te doen. Zoals lesgeven, al is het niet meer als hoofddocent aan het conservatorium, want daar moet ik over een jaar helaas ook stoppen. En ik krijg meer tijd voor het componeren, waar ik me ook al jaren intensief mee bezighoud. In verschillende stijlen, en liever zonder pauken!’

‘Omdat ik altijd overal op zat te trommelen, heeft mijn moeder me in de Zaanstreek, waar wij woonden, naar de plaatselijke drumband gestuurd: op straat marsen spelen en aan concoursen meedoen. De band had toevallig een heel goede instructeur – zo werd de leider genoemd – en die ontdekte dat ik heel goed kon trommelen.

De grootste trommel in zo’n band is de paukentrommel, meestal bespeeld door de halve zolen, want die hoefden niks anders dan alleen maar boem boem boem te doen. Dat wilde ik. Maar de instructeur vond mij daar te goed voor, dus kreeg ik een van de kleine trommels, de violen van de drumband zeg maar, om roffels en ingewikkelde ritmes te slaan.

We speelden vooral op straat en bij jubilea, mooi in ’t pak. Moeder stuurde me ook naar de muziekschool, waar de paukenist van het Noordhollands Philharmonisch Orkest mijn leraar werd. Ik kreeg dus meteen paukenles van een goede professional, terwijl ik later, op het Conservatorium van Amsterdam, de eerste vier jaar alle slagwerk moest leren spelen voordat ik me mocht specialiseren.’

Jeugdliefde

Na 25 jaar in het Radio Filharmonisch Orkest – ‘met veel plezier’ –, lonkte het Concertgebouworkest, Wouds jeugdliefde. Al toen hij er als student remplaceerde voelde hij zich er meteen thuis. ‘Het is mijn klank, mijn orkest. Ik ben heel blij dat ik hier heb mogen spelen en al zou ik nog wel even door kunnen gaan, ik weet dat het tijd is om te gaan. Vanwege de stress, de grote verantwoordelijkheid, en vooral de concentratie.

Het afscheid valt me zwaar, maar er is nog genoeg te doen. Zoals lesgeven, al is het niet meer als hoofddocent aan het conservatorium, want daar moet ik over een jaar helaas ook stoppen. En ik krijg meer tijd voor het componeren, waar ik me ook al jaren intensief mee bezighoud. In verschillende stijlen, en liever zonder pauken!’

Meer interviews met orkestleden

Je innerlijke stem

De vraag wat iemand tot een echt goede paukenist maakt, brengt hem bij de essentie van zijn vak. ‘Behalve dat je natuurlijk verschrikkelijk goede oren moet hebben, heel flexibel moet zijn en snel moet kunnen schakelen, moet je toch vooral een heel goede musicus zijn en met je prominente rol volledig ten dienste staan van de muziek. Dus precies weten en begrijpen wat je noten betekenen.

Ik maak me soms zorgen over het ontbreken daarvan: dan zie ik technisch en visueel aantrekkelijke spelers die de betekenis van de noten niet voelen. Dan gebeurt er gewoon te weinig, mis ik het innerlijk musiceren. Die innerlijke stem zorgt voor je spel; ik zing mijn noten, dat is de meest natuurlijke manier van spelen. Je hebt niet meer dan een paar noten, maar die moeten volledig betekenisvol zijn.

‘Dat laatste zetje, daar gaat het om’

Ik speel eigenlijk op mijn gevoel, zoals mijn oud-collega’s Marinus Komst en Jan Labordus dat ook deden. De techniek staat in dienst van het musiceren. Als dat niet gebeurt, is het misschien wel goed, maar niet bijzonder. Ik heb een aantal leerboeken geschreven, die wereldwijd gebruikt worden, en dit is een van de belangrijkste aspecten die ik daarin behandel en die ik ook mijn leerlingen bijbreng.’

Heipalen

Woud is terecht trots op de belangrijke rol van de pauken: ‘Zodra wij gaan meespelen verandert de klank. Wij zijn eigenlijk het geraamte van de muziek, de heipalen onder het fundament. Als die scheef staan, gaat het goed mis. Een paukenist kan natuurlijk niet zonder een extreem goed gevoel voor ritme – wat de meeste muzikanten hebben –, maar wij zijn de enigen die ritme expressief kunnen maken. Wij kunnen een tempo laten voelen, en hebben daarnaast een sterk kleurende functie. In die zin voegen we echt iets toe. Een crescendo in het orkest stelt niks voor zonder het laatste zetje van de paukenist. Dat laatste zetje, daar gaat het om.’

‘Niet alle componisten schrijven even goed voor pauken’, vindt Woud. ‘Beethoven is enorm uitdagend, net als Haydn, en Mahler natuurlijk. Ook in de opera spelen wij vaak een drama­tische rol. Maar er zijn ook componisten die de pauken verwaarlozen, de impressionisten, bijvoorbeeld, Debussy en zijn tijdgenoten. In de moderne muziek, waarin men zich afzette tegen de laatromantiek, zijn de pauken praktisch verdwenen. Iemand als Louis Andriessen heeft nooit voor pauken geschreven.’

‘Thuis studeer ik op een schuimrubber oefenpadje, pedaalwerk hoef ik niet te oefenen’

Hoe studeer je thuis eigenlijk als paukenist? ‘We hadden vroeger op het conservatorium niet eens pauken, dus studeerden we op een oefenplankje. Nu heeft iedere leerling pauken tot zijn beschikking. Thuis studeer ik op een schuimrubber oefenpadje, pedaalwerk hoef ik niet te oefenen. En voor een lastige partij ga ik naar onze studio in de kelder van Het Concertgebouw.

Aan het proefspel van mijn opvolger worden zware eisen gesteld. Kwaliteiten als intelligentie, flexibiliteit en klankbewustzijn worden allemaal getoetst. En, voor ons van enorm belang: affiniteit met de traditionele paukenklank van het Concertgebouworkest. Het is een fantastisch, maar zwaar beroep. Een soort koorddansen op hoog niveau.’

Je innerlijke stem

De vraag wat iemand tot een echt goede paukenist maakt, brengt hem bij de essentie van zijn vak. ‘Behalve dat je natuurlijk verschrikkelijk goede oren moet hebben, heel flexibel moet zijn en snel moet kunnen schakelen, moet je toch vooral een heel goede musicus zijn en met je prominente rol volledig ten dienste staan van de muziek. Dus precies weten en begrijpen wat je noten betekenen.

Ik maak me soms zorgen over het ontbreken daarvan: dan zie ik technisch en visueel aantrekkelijke spelers die de betekenis van de noten niet voelen. Dan gebeurt er gewoon te weinig, mis ik het innerlijk musiceren. Die innerlijke stem zorgt voor je spel; ik zing mijn noten, dat is de meest natuurlijke manier van spelen. Je hebt niet meer dan een paar noten, maar die moeten volledig betekenisvol zijn.

‘Dat laatste zetje, daar gaat het om’

Ik speel eigenlijk op mijn gevoel, zoals mijn oud-collega’s Marinus Komst en Jan Labordus dat ook deden. De techniek staat in dienst van het musiceren. Als dat niet gebeurt, is het misschien wel goed, maar niet bijzonder. Ik heb een aantal leerboeken geschreven, die wereldwijd gebruikt worden, en dit is een van de belangrijkste aspecten die ik daarin behandel en die ik ook mijn leerlingen bijbreng.’

Heipalen

Woud is terecht trots op de belangrijke rol van de pauken: ‘Zodra wij gaan meespelen verandert de klank. Wij zijn eigenlijk het geraamte van de muziek, de heipalen onder het fundament. Als die scheef staan, gaat het goed mis. Een paukenist kan natuurlijk niet zonder een extreem goed gevoel voor ritme – wat de meeste muzikanten hebben –, maar wij zijn de enigen die ritme expressief kunnen maken. Wij kunnen een tempo laten voelen, en hebben daarnaast een sterk kleurende functie. In die zin voegen we echt iets toe. Een crescendo in het orkest stelt niks voor zonder het laatste zetje van de paukenist. Dat laatste zetje, daar gaat het om.’

‘Niet alle componisten schrijven even goed voor pauken’, vindt Woud. ‘Beethoven is enorm uitdagend, net als Haydn, en Mahler natuurlijk. Ook in de opera spelen wij vaak een drama­tische rol. Maar er zijn ook componisten die de pauken verwaarlozen, de impressionisten, bijvoorbeeld, Debussy en zijn tijdgenoten. In de moderne muziek, waarin men zich afzette tegen de laatromantiek, zijn de pauken praktisch verdwenen. Iemand als Louis Andriessen heeft nooit voor pauken geschreven.’

‘Thuis studeer ik op een schuimrubber oefenpadje, pedaalwerk hoef ik niet te oefenen’

Hoe studeer je thuis eigenlijk als paukenist? ‘We hadden vroeger op het conservatorium niet eens pauken, dus studeerden we op een oefenplankje. Nu heeft iedere leerling pauken tot zijn beschikking. Thuis studeer ik op een schuimrubber oefenpadje, pedaalwerk hoef ik niet te oefenen. En voor een lastige partij ga ik naar onze studio in de kelder van Het Concertgebouw.

Aan het proefspel van mijn opvolger worden zware eisen gesteld. Kwaliteiten als intelligentie, flexibiliteit en klankbewustzijn worden allemaal getoetst. En, voor ons van enorm belang: affiniteit met de traditionele paukenklank van het Concertgebouworkest. Het is een fantastisch, maar zwaar beroep. Een soort koorddansen op hoog niveau.’

  • De pauken van Nick Woud

    foto: Simon van Boxtel

    De pauken van Nick Woud

    foto: Simon van Boxtel

  • De pauken van Nick Woud

    foto: Simon van Boxtel

    De pauken van Nick Woud

    foto: Simon van Boxtel

De pauken van Nick Woud

‘Wij spelen op dezelfde vier pauken als in het begin van de twintigste eeuw, de zogenaamde Schnellar-­pauken. Die zijn ontwikkeld door de Oostenrijker Hans Schnellar, paukenist van onder anderen Mahler en Strauss. Toen ze eind negentiende eeuw begonnen met pedaalpauken bouwen, waren het nog heel zware, nauwelijks te hanteren instrumenten. Schnellar heeft deze pauken uitgekleed en ze zo simpel mogelijk gemaakt: een koperen ketel met een kalfsvel.

De originele zijn zo’n 110 jaar oud, maar wij spelen bijna altijd op kopieën, perfect nagemaakt door Adams in Limburg. We hebben ze in bruikleen van Foundation Concertgebouworkest. Er zijn weinig orkesten die dit soort pauken met natuurvellen gebruiken, maar bij ons is het traditie. Ze hebben een heel bijzondere, elegante klank, niet lawaaierig, maar warm en ­flexibel, met veel boventonen. Door die kalfsvellen is het wel een temperatuurgevoelig instrument, lastig om te bespelen. Kandidaten voor het proefspel moeten juist daarom op de oude pauken spelen. Dan pas kun je beoordelen of iemand echt een artiest is.’

Bekijk ook de luistertips van Nick Woud.

De pauken van Nick Woud

‘Wij spelen op dezelfde vier pauken als in het begin van de twintigste eeuw, de zogenaamde Schnellar-­pauken. Die zijn ontwikkeld door de Oostenrijker Hans Schnellar, paukenist van onder anderen Mahler en Strauss. Toen ze eind negentiende eeuw begonnen met pedaalpauken bouwen, waren het nog heel zware, nauwelijks te hanteren instrumenten. Schnellar heeft deze pauken uitgekleed en ze zo simpel mogelijk gemaakt: een koperen ketel met een kalfsvel.

De originele zijn zo’n 110 jaar oud, maar wij spelen bijna altijd op kopieën, perfect nagemaakt door Adams in Limburg. We hebben ze in bruikleen van Foundation Concertgebouworkest. Er zijn weinig orkesten die dit soort pauken met natuurvellen gebruiken, maar bij ons is het traditie. Ze hebben een heel bijzondere, elegante klank, niet lawaaierig, maar warm en ­flexibel, met veel boventonen. Door die kalfsvellen is het wel een temperatuurgevoelig instrument, lastig om te bespelen. Kandidaten voor het proefspel moeten juist daarom op de oude pauken spelen. Dan pas kun je beoordelen of iemand echt een artiest is.’

Bekijk ook de luistertips van Nick Woud.

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.