Thomas Beijer: ‘Mijn veelheid aan bezigheden hoort bij mij’
door Frederike Berntsen 26 sep. 2022 26 september 2022
Wie of wat is Thomas Beijer? Pianist, componist, schrijver, tekenaar? ‘Ik heb meestal op die vraag “de pianist” geantwoord, maar ik weet dat niet zo zeker meer.’
Het rijtje concerten dat Thomas Beijer de komende tijd in Het Concertgebouw vormgeeft, inclusief die in zijn Spotlight-serie in de Kleine Zaal, is serieus te noemen. Alles is even gevarieerd. In een programma met schrijver Peter Buwalda klinkt deze maand een door Beijer gecomponeerd deel van een Beethovensonate, hij kruipt in de huid van Buwalda’s romanpersonage. En verderop in het seizoen maakt Beijer bij een pianoavond rondom Satie animaties, en voor violiste Simone Lamsma schrijft hij iets nieuws.
‘Als ik componeer ben ik eindeloos in mijn hoofd bezig,’ zegt Thomas Beijer, ‘dat moet zo vol mogelijk. Hemingway, een van mijn helden, zei ooit dat je een verhaal zo lang moet uitstellen dat je gek wordt als je het niet opschrijft. Dan pas komt het met een enorme energie op papier. Een hele tijd niets doen, en dan trefzeker alles opschrijven, daar streef ik naar. Hemingway zei ook dat je op een werkdag moet ophouden als je eigenlijk nog verder wilt schrijven, dan droogt de bron nooit op. Zelfs midden in een zin, dat is misschien wel het beste. Hemingway is een echte no-nonsenseschrijver, en zonder mezelf met hem te willen vergelijken hoop ik dat ook te zijn. Ik ben allergisch voor poeha.’
Niet monomaan
Februari 2022: Thomas Beijer (Haarlem, 1988) wordt geëerd met de Nederlandse Muziekprijs. De jury noemt hem een homo universalis: hij zit niet alleen achter de toetsen, hij componeert, tekent, is bezig aan een boek, schrijft een operalibretto. ‘Ik ben niet zo monomaan dat ik maar één ding kan doen. Heel lang zijn er vraagtekens geplaatst bij mijn veelheid aan bezigheden, ik ben blij dat men inziet dat die bij mij hoort. Het gevaar van niet de diepte in kunnen bestaat alleen als je niet goed plant. Ik gun mezelf nauwelijks vrije tijd. Homo universalis, als je die omschrijving hoort, denk je aan Da Vinci, daarom moet ik er ook een beetje om lachen. Voor mij betekent het vooral dat iemand in veel geïnteresseerd is en uit nieuwsgierigheid van alles aanpakt.’
‘Als ik niet van het geijkte pad afwijk, mis ik de verrijking van de uitstapjes.’
Wie is de echte Thomas Beijer? De pianist, de componist, de schrijver, de tekenaar? ‘Dat vind ik een moeilijke vraag. Ik ben al het langst zichtbaar als pianist. Ik heb meestal op die vraag “de pianist” geantwoord, maar ik weet dat niet zo zeker meer. Het hangt af van wat ik op dat moment aan het doen ben.
Nu helt de balans over naar de schrijver. Ik ben bezig aan een muziekboek, en worstel in een van de hoofdstukken met de vraag wat kunst nu eigenlijk is. Volgens mij is het een soort communicatiemiddel op het hoogste niveau. Kunst heeft mysterieuze krachten. Kunst maken betekent iets als een prisma maken waardoor je soms nog scherper kunt zien hoe mooi of lelijk of wreed de wereld is. Kunst blijft mysterieus, net als ontroering, en dat is mooi. Het werkt niet als we precies zouden weten wat het is. Kunst is een mysterieuze vorm van communicatie die gebieden in een mens kan raken waarvan je soms helemaal niet wist dat ze er überhaupt waren.’
Verrijkende uitstapjes
Komt dit met ganzenveer op papier? ‘Ha! Nee, ik heb wel een mooie vulpen, ik hou erg van dat soort gadgets. Maar ik typ op mijn MacBook. Ik ben wel weer zo romantisch dat er dan een kaars naast me brandt. Elk woord draai ik zesentachtig keer om. Ik ben heel precies bezig met de spanningsboog van wat ik aan het maken ben. De vorm, de architectuur van iets, daarover wil ik de regie hebben. En tegelijk probeer ik geen control freak te zijn, want ik wil ook dingen laten gebeuren. Begin- en eindpunt en de route wil ik ongeveer weten, maar tussendoor wil ik allerlei zijpaadjes durven nemen. Dat is vrij nieuw voor me. Ik houd erg van Ravel, die speelgoed onder een stolp bewaarde. Hij sleep in zijn muziek de wereld tot een diamant. Mahler die in zijn Vijfde symfonie alle remmen loslaat, vond ik tien jaar geleden de verkeerde poëtica. Daar ben ik van teruggekomen. Als ik niet van het geijkte pad afwijk, mis ik de eventuele verrijking van de uitstapjes.’
Eigenheimers en zeekomkommers
In het tekenwerk van Thomas Beijer is een hoofdrol weggelegd voor het bintje. Op Instagram staan fictieve platenhoezen verzameld voor bijvoorbeeld Wagners Siegfriet, Strauss’ Aardappel auf Naxos, Bartóks Blauwbaardappels burcht en Debussy’s Aardappelléas et Mélisande. In zijn animatiefilmpjes (Potatic Cinema, via YouTube) laat Beijer een stelletje eigenheimers het eerste deel van Janáčeks Sinfonietta spelen, of hij laat ze dansen op de Tritsch-Trasch Polka van Johann Strauss jr.
De multikunstenaar fantaseert ook al over zijn Satie-programma van 31 maart. ‘Satie was heel talig. Zo staan in zijn partituren de meest idiote aanwijzingen voor de musicus. ‘Spelen als een nachtegaal met kiespijn’, bijvoorbeeld. Dat ga ik mijn publiek niet uitleggen hoor, dat ga ik gewoon doen. Wel maak ik bewegende, zelfgemaakte illustraties bij de muziek. Alles wordt anders met een stel zeekomkommers op een groot scherm. Of aardappelen. […] Het geinige is dat je op het infantiele af simpele figuren tot leven kunt wekken met extreem weinig middelen. Een paar stipjes als ogen, wat haartjes.’
‘Nog een held van me is Dinu Lipatti. Hij gaf zijn leerlingen mee dat je in de studeerkamer van elke noot precies moet weten wat je ermee doet, en op het podium moet je alles loslaten. Om de regels aan je laars te kunnen lappen moet je ze eerst tot in de puntjes beheersen. Die tegenstelling vind ik interessant. Het een kan niet zonder het ander. In het zenboeddhisme is het hoogste wat je kunt bereiken: hoofd in de wolken, voeten op de aarde. Ik probeer het, ik doe m’n best. Ik moest dat ontdekken, ik wist niet dat het bestond. Ik ben vrijer geworden als mens, en wat mijn humeur betreft rustiger. Ik denk niet meer: iets moet per se zo. Wat niet wil zeggen dat ik me niet enorm kan ergeren als het niet gaat zoals ik voor ogen had. Maar ruimer denken, op je hoede zijn voor dogma’s, dat is heel fijn.’
Ook zaait Beijer graag verwarring. Schrijver, tekenaar, romantische muziek, die zal wel lang haar hebben, denkt het publiek. Niets is minder waar. Thomas Beijer verschijnt keurig gekapt in een Italiaans maatpak met Viola Milano-stropdas op het podium. ‘De Italiaanse kleermakers, zo’n gave wereld is dat. Die mensen zijn bezig met de precisie van een naadje. Koken is ook een grote hobby van me, koks zijn op dezelfde manier nauwkeurig.’
Vakmanschap en goede smaak komen overal in terug, als ik jou zo hoor. Zijn die belangrijk voor je? ‘Jazeker. Ik wil de wisselwerking tussen die elementen eerst helemaal uitdokteren, en me vervolgens laten gaan.’
Van huis uit
Beijers ouders zijn beeldend kunstenaar en houden van vele soorten muziek. De Stones, Zappa, klassiek; alles klonk door elkaar. Een geluk voor Beijer, die nog steeds in ieder genre iets moois ontdekt. ‘Ik kan niet zeggen of ik meer van Duke Ellington hou of van Ravel, van de Red Hot Chili Peppers of Thomas Adès. Ik wil ook niet op die manier denken.’
Het rijtje concerten dat Thomas Beijer de komende tijd in Het Concertgebouw vormgeeft, inclusief die in zijn Spotlight-serie in de Kleine Zaal, is serieus te noemen. Alles is even gevarieerd. In een programma met schrijver Peter Buwalda klinkt deze maand een door Beijer gecomponeerd deel van een Beethovensonate, hij kruipt in de huid van Buwalda’s romanpersonage. En verderop in het seizoen maakt Beijer bij een pianoavond rondom Satie animaties, en voor violiste Simone Lamsma schrijft hij iets nieuws.
‘Als ik componeer ben ik eindeloos in mijn hoofd bezig,’ zegt Thomas Beijer, ‘dat moet zo vol mogelijk. Hemingway, een van mijn helden, zei ooit dat je een verhaal zo lang moet uitstellen dat je gek wordt als je het niet opschrijft. Dan pas komt het met een enorme energie op papier. Een hele tijd niets doen, en dan trefzeker alles opschrijven, daar streef ik naar. Hemingway zei ook dat je op een werkdag moet ophouden als je eigenlijk nog verder wilt schrijven, dan droogt de bron nooit op. Zelfs midden in een zin, dat is misschien wel het beste. Hemingway is een echte no-nonsenseschrijver, en zonder mezelf met hem te willen vergelijken hoop ik dat ook te zijn. Ik ben allergisch voor poeha.’
Niet monomaan
Februari 2022: Thomas Beijer (Haarlem, 1988) wordt geëerd met de Nederlandse Muziekprijs. De jury noemt hem een homo universalis: hij zit niet alleen achter de toetsen, hij componeert, tekent, is bezig aan een boek, schrijft een operalibretto. ‘Ik ben niet zo monomaan dat ik maar één ding kan doen. Heel lang zijn er vraagtekens geplaatst bij mijn veelheid aan bezigheden, ik ben blij dat men inziet dat die bij mij hoort. Het gevaar van niet de diepte in kunnen bestaat alleen als je niet goed plant. Ik gun mezelf nauwelijks vrije tijd. Homo universalis, als je die omschrijving hoort, denk je aan Da Vinci, daarom moet ik er ook een beetje om lachen. Voor mij betekent het vooral dat iemand in veel geïnteresseerd is en uit nieuwsgierigheid van alles aanpakt.’
‘Als ik niet van het geijkte pad afwijk, mis ik de verrijking van de uitstapjes.’
Wie is de echte Thomas Beijer? De pianist, de componist, de schrijver, de tekenaar? ‘Dat vind ik een moeilijke vraag. Ik ben al het langst zichtbaar als pianist. Ik heb meestal op die vraag “de pianist” geantwoord, maar ik weet dat niet zo zeker meer. Het hangt af van wat ik op dat moment aan het doen ben.
Nu helt de balans over naar de schrijver. Ik ben bezig aan een muziekboek, en worstel in een van de hoofdstukken met de vraag wat kunst nu eigenlijk is. Volgens mij is het een soort communicatiemiddel op het hoogste niveau. Kunst heeft mysterieuze krachten. Kunst maken betekent iets als een prisma maken waardoor je soms nog scherper kunt zien hoe mooi of lelijk of wreed de wereld is. Kunst blijft mysterieus, net als ontroering, en dat is mooi. Het werkt niet als we precies zouden weten wat het is. Kunst is een mysterieuze vorm van communicatie die gebieden in een mens kan raken waarvan je soms helemaal niet wist dat ze er überhaupt waren.’
Verrijkende uitstapjes
Komt dit met ganzenveer op papier? ‘Ha! Nee, ik heb wel een mooie vulpen, ik hou erg van dat soort gadgets. Maar ik typ op mijn MacBook. Ik ben wel weer zo romantisch dat er dan een kaars naast me brandt. Elk woord draai ik zesentachtig keer om. Ik ben heel precies bezig met de spanningsboog van wat ik aan het maken ben. De vorm, de architectuur van iets, daarover wil ik de regie hebben. En tegelijk probeer ik geen control freak te zijn, want ik wil ook dingen laten gebeuren. Begin- en eindpunt en de route wil ik ongeveer weten, maar tussendoor wil ik allerlei zijpaadjes durven nemen. Dat is vrij nieuw voor me. Ik houd erg van Ravel, die speelgoed onder een stolp bewaarde. Hij sleep in zijn muziek de wereld tot een diamant. Mahler die in zijn Vijfde symfonie alle remmen loslaat, vond ik tien jaar geleden de verkeerde poëtica. Daar ben ik van teruggekomen. Als ik niet van het geijkte pad afwijk, mis ik de eventuele verrijking van de uitstapjes.’
Eigenheimers en zeekomkommers
In het tekenwerk van Thomas Beijer is een hoofdrol weggelegd voor het bintje. Op Instagram staan fictieve platenhoezen verzameld voor bijvoorbeeld Wagners Siegfriet, Strauss’ Aardappel auf Naxos, Bartóks Blauwbaardappels burcht en Debussy’s Aardappelléas et Mélisande. In zijn animatiefilmpjes (Potatic Cinema, via YouTube) laat Beijer een stelletje eigenheimers het eerste deel van Janáčeks Sinfonietta spelen, of hij laat ze dansen op de Tritsch-Trasch Polka van Johann Strauss jr.
De multikunstenaar fantaseert ook al over zijn Satie-programma van 31 maart. ‘Satie was heel talig. Zo staan in zijn partituren de meest idiote aanwijzingen voor de musicus. ‘Spelen als een nachtegaal met kiespijn’, bijvoorbeeld. Dat ga ik mijn publiek niet uitleggen hoor, dat ga ik gewoon doen. Wel maak ik bewegende, zelfgemaakte illustraties bij de muziek. Alles wordt anders met een stel zeekomkommers op een groot scherm. Of aardappelen. […] Het geinige is dat je op het infantiele af simpele figuren tot leven kunt wekken met extreem weinig middelen. Een paar stipjes als ogen, wat haartjes.’
‘Nog een held van me is Dinu Lipatti. Hij gaf zijn leerlingen mee dat je in de studeerkamer van elke noot precies moet weten wat je ermee doet, en op het podium moet je alles loslaten. Om de regels aan je laars te kunnen lappen moet je ze eerst tot in de puntjes beheersen. Die tegenstelling vind ik interessant. Het een kan niet zonder het ander. In het zenboeddhisme is het hoogste wat je kunt bereiken: hoofd in de wolken, voeten op de aarde. Ik probeer het, ik doe m’n best. Ik moest dat ontdekken, ik wist niet dat het bestond. Ik ben vrijer geworden als mens, en wat mijn humeur betreft rustiger. Ik denk niet meer: iets moet per se zo. Wat niet wil zeggen dat ik me niet enorm kan ergeren als het niet gaat zoals ik voor ogen had. Maar ruimer denken, op je hoede zijn voor dogma’s, dat is heel fijn.’
Ook zaait Beijer graag verwarring. Schrijver, tekenaar, romantische muziek, die zal wel lang haar hebben, denkt het publiek. Niets is minder waar. Thomas Beijer verschijnt keurig gekapt in een Italiaans maatpak met Viola Milano-stropdas op het podium. ‘De Italiaanse kleermakers, zo’n gave wereld is dat. Die mensen zijn bezig met de precisie van een naadje. Koken is ook een grote hobby van me, koks zijn op dezelfde manier nauwkeurig.’
Vakmanschap en goede smaak komen overal in terug, als ik jou zo hoor. Zijn die belangrijk voor je? ‘Jazeker. Ik wil de wisselwerking tussen die elementen eerst helemaal uitdokteren, en me vervolgens laten gaan.’
Van huis uit
Beijers ouders zijn beeldend kunstenaar en houden van vele soorten muziek. De Stones, Zappa, klassiek; alles klonk door elkaar. Een geluk voor Beijer, die nog steeds in ieder genre iets moois ontdekt. ‘Ik kan niet zeggen of ik meer van Duke Ellington hou of van Ravel, van de Red Hot Chili Peppers of Thomas Adès. Ik wil ook niet op die manier denken.’
Rond zijn tiende bezocht Thomas Beijer voor het eerst Het Concertgebouw, iets eerder was hij begonnen met pianospelen. ‘Meesterpianisten, die serie, daar ging ik vaak heen. En dan nam ik altijd de flyers mee, achter de werken schreef ik allemaal superlatieven. Die flyers plakte ik op mijn kamer aan de muur.
De Grote en Kleine Zaal hebben echt iets bijzonders. Dat is meer dan de akoestiek. En het is een cliché om te zeggen dat ze me boeien omdat alle groten der aarde er hebben opgetreden. Laatst speelde ik Debussy in de Grote Zaal, precies op de plek waar Debussy zelf ook heeft zitten spelen. Die kennis is een droge wetenschap. Het gaat om een bepaalde energie in het pand, ik kan het niet omschrijven.’ [op 18 december zal Beijer in de Grote Zaal zijn recitaldebuut maken in de serie Grote Pianisten, die in feite een voortzetting is van de in coronatijd gesneuvelde serie Meesterpianisten, red.]
Zeggingskracht
Het Conservatorium van Amsterdam, waar Beijer na het interview in een beoordelingscommissie piano zal plaatsnemen, blijkt minder rustig dan gehoopt. Leerlingen wisselen overenthousiast ervaringen uit, en tokkelen daarbij wat op een gitaar. Beijer formuleert onverstoorbaar en helder. ‘Nog niet zo lang geleden vond ik het helemaal niet fijn om me uit te drukken. Vragen als “Thomas, vertel je straks in de zaal even iets over wat je gaat spelen?” – geen denken aan. Ik moest daar naar toe groeien, ik ken mezelf nu ook beter. Het podium heb ik moeten veroveren. Ik heb een manier moeten vinden om me daar prettig te voelen. Als jongetje was ik zeer verlegen, het liefst zat ik te tekenen of verschuilde ik me achter de piano.’
‘Iets creëren waar je zelf volledig achterstaat, daar heb ik mijn handen vol aan.’
Midden twintig wilde Beijer helemaal stoppen met spelen, hij doorleefde een existentiële crisis. Hij in z’n eentje op dat podium en dat alle aandacht op hem gericht is, dat voelde voor hem heel vreemd. Totdat zijn oud-leraar Jan Wijn een keer tegen hem zei: ‘Je moet het podium op lopen met het idee: moet je eens horen hoe mooi deze muziek is.’ Dat inzicht hielp. Het heeft jaren geduurd voordat deze wijze raad wortelde, maar inmiddels is Beijer zover dat hij het podium een fijne plek vindt om te zijn, en dat hij de luisteraar graag iets vertelt over de muziek.
‘Musici, en vooral pianisten, hebben de neiging om zichzelf weg te cijferen. Dat had ik ook: ik wilde een hogepriester van de muziek zijn, maar ik mocht zelf eigenlijk niet bestaan. Ik vond de muziek belangrijker dan mezelf. Je ontkomt niet aan jezelf, jij bent degene, zoals Alfred Brendel dat zegt, die een stuk leven inblaast. Of je het nu leuk vindt of niet, er komt een heel groot deel van je eigen persoonlijkheid in de interpretatie van een stuk terecht. Dus kun je alles wat daar bij komt kijken maar beter omarmen.’
‘Wat ik probeer is onontkoombaarheid in een spanningsboog te leggen, zodat die klinkt alsof hij alleen maar zo en niet anders kan zijn. Bij alle kunstenaars die ik bewonder heb ik het gevoel dat je niet om wat ze doen heen kunt. Wanneer Grigory Sokolov de Derde pianosonate van Chopin speelt, zit ik ademloos te luisteren, terwijl hij van alles doet waar ik het niet mee eens ben. Echt heel merkwaardige dingen, maar hij kan het stuk alleen op die manier spelen, hij gelooft daarin, dus dan klopt het. Iets creëren waar je zelf volledig achterstaat, daar heb ik mijn handen vol aan.’
In februari 2021, tijdens een lockdown, speelde Thomas Beijer in een lege Grote Zaal de cyclus In de mist van Leoš Janáček, ‘voor mij een van de meest treffende verklankingen van eenzaamheid’:
Rond zijn tiende bezocht Thomas Beijer voor het eerst Het Concertgebouw, iets eerder was hij begonnen met pianospelen. ‘Meesterpianisten, die serie, daar ging ik vaak heen. En dan nam ik altijd de flyers mee, achter de werken schreef ik allemaal superlatieven. Die flyers plakte ik op mijn kamer aan de muur.
De Grote en Kleine Zaal hebben echt iets bijzonders. Dat is meer dan de akoestiek. En het is een cliché om te zeggen dat ze me boeien omdat alle groten der aarde er hebben opgetreden. Laatst speelde ik Debussy in de Grote Zaal, precies op de plek waar Debussy zelf ook heeft zitten spelen. Die kennis is een droge wetenschap. Het gaat om een bepaalde energie in het pand, ik kan het niet omschrijven.’ [op 18 december zal Beijer in de Grote Zaal zijn recitaldebuut maken in de serie Grote Pianisten, die in feite een voortzetting is van de in coronatijd gesneuvelde serie Meesterpianisten, red.]
Zeggingskracht
Het Conservatorium van Amsterdam, waar Beijer na het interview in een beoordelingscommissie piano zal plaatsnemen, blijkt minder rustig dan gehoopt. Leerlingen wisselen overenthousiast ervaringen uit, en tokkelen daarbij wat op een gitaar. Beijer formuleert onverstoorbaar en helder. ‘Nog niet zo lang geleden vond ik het helemaal niet fijn om me uit te drukken. Vragen als “Thomas, vertel je straks in de zaal even iets over wat je gaat spelen?” – geen denken aan. Ik moest daar naar toe groeien, ik ken mezelf nu ook beter. Het podium heb ik moeten veroveren. Ik heb een manier moeten vinden om me daar prettig te voelen. Als jongetje was ik zeer verlegen, het liefst zat ik te tekenen of verschuilde ik me achter de piano.’
‘Iets creëren waar je zelf volledig achterstaat, daar heb ik mijn handen vol aan.’
Midden twintig wilde Beijer helemaal stoppen met spelen, hij doorleefde een existentiële crisis. Hij in z’n eentje op dat podium en dat alle aandacht op hem gericht is, dat voelde voor hem heel vreemd. Totdat zijn oud-leraar Jan Wijn een keer tegen hem zei: ‘Je moet het podium op lopen met het idee: moet je eens horen hoe mooi deze muziek is.’ Dat inzicht hielp. Het heeft jaren geduurd voordat deze wijze raad wortelde, maar inmiddels is Beijer zover dat hij het podium een fijne plek vindt om te zijn, en dat hij de luisteraar graag iets vertelt over de muziek.
‘Musici, en vooral pianisten, hebben de neiging om zichzelf weg te cijferen. Dat had ik ook: ik wilde een hogepriester van de muziek zijn, maar ik mocht zelf eigenlijk niet bestaan. Ik vond de muziek belangrijker dan mezelf. Je ontkomt niet aan jezelf, jij bent degene, zoals Alfred Brendel dat zegt, die een stuk leven inblaast. Of je het nu leuk vindt of niet, er komt een heel groot deel van je eigen persoonlijkheid in de interpretatie van een stuk terecht. Dus kun je alles wat daar bij komt kijken maar beter omarmen.’
‘Wat ik probeer is onontkoombaarheid in een spanningsboog te leggen, zodat die klinkt alsof hij alleen maar zo en niet anders kan zijn. Bij alle kunstenaars die ik bewonder heb ik het gevoel dat je niet om wat ze doen heen kunt. Wanneer Grigory Sokolov de Derde pianosonate van Chopin speelt, zit ik ademloos te luisteren, terwijl hij van alles doet waar ik het niet mee eens ben. Echt heel merkwaardige dingen, maar hij kan het stuk alleen op die manier spelen, hij gelooft daarin, dus dan klopt het. Iets creëren waar je zelf volledig achterstaat, daar heb ik mijn handen vol aan.’
In februari 2021, tijdens een lockdown, speelde Thomas Beijer in een lege Grote Zaal de cyclus In de mist van Leoš Janáček, ‘voor mij een van de meest treffende verklankingen van eenzaamheid’: