Thomas Hardy de (lied)dichter
door Frits Vliegenhart 11 nov. 2021 11 november 2021
Opvallend veel van de gedichten van Thomas Hardy vonden hun weg naar Britse liedcomponisten. Wie was de schrijver en wat maakt zijn poëzie zo muzikaal?
Thomas Hardy: dat is toch de auteur van beroemde, verfilmde romans als Far from the Madding Crowd, The Return of the Native en Tess of the d’Urbervilles? Jazeker, en hij verdiende er doorgaans flink aan – maar zijn hart ging uit naar de dichtkunst. Romans schrijven zag hij gewoon als werk, gedichten boden hem speelruimte voor zijn artistieke impulsen. Reeds als twintiger stelde hij dat de poëzie de essentie van de hele literatuur in zich samenbalde. In tegenstelling tot de roman, een genre dat zichzelf overleefd heeft en dat uiteindelijk niet veel verder komt dan het beschrijven van plaatsen, personen en gebeurtenissen, openbaart de dichtkunst, aldus Hardy, het diepste wezen van mens en natuur. Hij zou in totaal zo’n duizend gedichten publiceren, nog afgezien van The Dynasts, een omvangrijk drama in verzen over de strijd tegen Napoleon.
Architect
Hardy werd geboren in 1840 in het dorpje Higher Bockhampton in het Engelse graafschap Dorset. Een opleiding tot architect, gevolgd door een baan op een architectenbureau, brachten hem naar Londen, waar hij genoot van het sociale en culturele leven. Toch keerde hij telkens terug naar het arme, onderontwikkelde, maar rustige platteland van Dorset (dat model stond voor het fictieve ‘Wessex’): het gaf hem inspiratie en verschafte stof voor proza én poëzie. Ook voor de gezondheid van de schrijver was de landelijke lucht beter dan die van de drukke metropool.
Zijn eerste huwelijk, met Emma Lavinia Gifford, was in 1874 financieel mogelijk geworden door het grote succes van de roman Far from the Madding Crowd, als feuilleton geschreven voor het Cornhill Magazine. Ze hadden elkaar ontmoet toen Hardy in 1870 de kerk van St. Juliot in Cornwall kwam inspecteren voor een hoognodige restauratie. Emma woonde in de pastorie en nam de honneurs waar toen haar zwager, de predikant, wegens ziekte de architect niet persoonlijk kon ontvangen.
Na vaak te zijn verhuisd en veel te hebben gereisd betrok het echtpaar het in 1885 voltooide huis Max Gate in Dorchester, dat Hardy zelf had ontworpen. Spoedig na Emma’s dood (1912) trouwde hij met zijn veel jongere secretaresse, Florence Dugdale. Nadat hij op 88-jarige leeftijd thuis was overleden, werd zijn as bijgezet in de Poets’ Corner van Westminster Abbey in Londen. Hardy’s roem valt te vergelijken met die van Charles Dickens vóór hem.
Thomas Hardy: dat is toch de auteur van beroemde, verfilmde romans als Far from the Madding Crowd, The Return of the Native en Tess of the d’Urbervilles? Jazeker, en hij verdiende er doorgaans flink aan – maar zijn hart ging uit naar de dichtkunst. Romans schrijven zag hij gewoon als werk, gedichten boden hem speelruimte voor zijn artistieke impulsen. Reeds als twintiger stelde hij dat de poëzie de essentie van de hele literatuur in zich samenbalde. In tegenstelling tot de roman, een genre dat zichzelf overleefd heeft en dat uiteindelijk niet veel verder komt dan het beschrijven van plaatsen, personen en gebeurtenissen, openbaart de dichtkunst, aldus Hardy, het diepste wezen van mens en natuur. Hij zou in totaal zo’n duizend gedichten publiceren, nog afgezien van The Dynasts, een omvangrijk drama in verzen over de strijd tegen Napoleon.
Architect
Hardy werd geboren in 1840 in het dorpje Higher Bockhampton in het Engelse graafschap Dorset. Een opleiding tot architect, gevolgd door een baan op een architectenbureau, brachten hem naar Londen, waar hij genoot van het sociale en culturele leven. Toch keerde hij telkens terug naar het arme, onderontwikkelde, maar rustige platteland van Dorset (dat model stond voor het fictieve ‘Wessex’): het gaf hem inspiratie en verschafte stof voor proza én poëzie. Ook voor de gezondheid van de schrijver was de landelijke lucht beter dan die van de drukke metropool.
Zijn eerste huwelijk, met Emma Lavinia Gifford, was in 1874 financieel mogelijk geworden door het grote succes van de roman Far from the Madding Crowd, als feuilleton geschreven voor het Cornhill Magazine. Ze hadden elkaar ontmoet toen Hardy in 1870 de kerk van St. Juliot in Cornwall kwam inspecteren voor een hoognodige restauratie. Emma woonde in de pastorie en nam de honneurs waar toen haar zwager, de predikant, wegens ziekte de architect niet persoonlijk kon ontvangen.
Na vaak te zijn verhuisd en veel te hebben gereisd betrok het echtpaar het in 1885 voltooide huis Max Gate in Dorchester, dat Hardy zelf had ontworpen. Spoedig na Emma’s dood (1912) trouwde hij met zijn veel jongere secretaresse, Florence Dugdale. Nadat hij op 88-jarige leeftijd thuis was overleden, werd zijn as bijgezet in de Poets’ Corner van Westminster Abbey in Londen. Hardy’s roem valt te vergelijken met die van Charles Dickens vóór hem.
Heden, verleden, toekomst
Enerzijds was Hardy – die leefde tijdens de regeringsperiode van koningin Victoria en tijdens de eerste drie decennia van de twintigste eeuw – een man van het verleden, dat tot hem sprak vanuit prehistorische, Romeinse en middeleeuwse ruïnes, anderzijds stond hij volop in zijn eigen tijd, zoals blijkt uit de gedichten waarin hij zich uitspreekt tegen de gruwelen van de Boerenoorlog en de Eerste Wereldoorlog. En hij had oog voor de toekomst, bijvoorbeeld in zijn contacten met jongere literatoren als William Butler Yeats, Virginia Woolf en Ezra Pound. Woolf prees Hardy’s oeuvre, dat volgens haar ver uitsteeg boven het simpelweg beschrijven van het leven op een bepaalde plek en tijd: ‘een visioen van de wereld en van het mensenlot, zoals die zich openbaarden aan zijn krachtige verbeelding, zijn diepzinnig dichterlijk genie, en zijn warm-menselijke ziel’.
Slechte recensies van Tess of the d’Urbervilles (1891) en Jude the Obscure (1895) gaven Hardy het laatste zetje dat hij nodig had om het romangenre voor gezien te houden en zich volledig te wijden aan de poëzie. Voor dit nieuwe begin verplaatste hij zijn werkkamer in Max Gate van de westkant naar de oostkant. In korte tijd kwamen belangrijke bundels met nieuwe en eerder geschreven gedichten uit, waaronder Wessex Poems en Poems of the Past and the Present. Winter Words verscheen postuum (1928). In het geestige voorwoord had Hardy nog geschreven: ‘So far as I am aware, I happen to be the only English poet who has brought out a new volume of his verse on his ... birthday, whatever may have been the case with the ancient Greeks, for it must have been remembered that poets did not die young in those days.’
Onvoorspelbaar
Hardy’s beeldende poëzie is van grote invloed geweest op dichters na hem, onder wie W.H. Auden (1907-1973) en Philip Larkin (1922-1985). Zijn stijl was modern en toch toegankelijk voor een breed lezerspubliek doordat hij in voldoende mate aanknoopte bij de traditie. Vernieuwend waren de vrijheid van coupletopbouw en metrum, het gebruik van zowel neologismen als archaïsmen en een grote klankrijkdom – de gedichten nodigen uit tot hardop lezen. Al gauw kom je dan bij zingen uit.
‘The Poet takes note of nothing that he cannot feel emotively’
Vanuit zijn bouwkundige achtergrond kwam, zoals Hardy zelf verklaarde, bewust en onbewust een ‘gotische’ benadering om de hoek kijken, met de spontaniteit die in die bouwstijl terug te zien is in profielen en maaswerk. Hierin zag hij een parallel met de onvoorspelbaarheid van zijn metra en coupletten. Woordaccenten vond hij belangrijker dan lettergrepen, poëtische substantie ging hem boven poëtisch vernis. Poëzie gaat, aldus Hardy, niet over meningen of theorieën, maar over impressies en ongeveinsde gevoelens. In zijn eigen woorden: ‘The Poet takes note of nothing that he cannot feel emotively.’ Hij geloofde niet in God, maar vermoedde wel een wereld achter de waarneembare dingen, min of meer in de trant van Plato. Inhoudelijk-filosofisch valt bij Hardy een alles overheersend fatalisme op, verzacht door de relativerende sereniteit van een stoïcijn die zich omringd weet door de natuur, ‘far from the madding crowd’...
Liedpoëzie
Ondanks zijn stroeve levensbeschouwing, het ongepolijste karaker van zijn poëzie en zijn hoogst individuele taalgebruik werden veel van Hardy’s gedichten omgewerkt tot liedteksten. Hoe komt het dat ze zich daar zo goed voor lenen? Naast de eerder genoemde klankrijkdom moet er meer aan de hand zijn. Hoewel Hardy’s eigen muzieksmaak nogal eenvoudig was, met een voorliefde voor volksliedjes, salonmuziek en psalmen, concipieerde hij veel gedichten met een half oor gericht op een eventuele toonzetting en met een duidelijke opvatting over hoe die tot stand zou moeten komen.
Verrassend genoeg wordt een liedcomponist zeer geholpen door de opmerkelijke variatie in de verslengte, het rijmschema en het aantal regels per couplet. Je zou misschien denken dat een simpele opbouw in coupletten van telkens vier regels beter werkt, maar daardoor ontstaat juist een beperking van de creatieve mogelijkheden. En áls Hardy een gedicht opbouwt uit vierregelige coupletten (zoals Channel Firing), dan gaat hij daar weer tegenin door enjambementen – zelfs tussen het ene couplet en het andere – en door soms het einde van een volzin midden in een regel te laten vallen. Op die manier wordt elk gevaar van eentonigheid vermeden. Geen wonder dat in de afgelopen eeuw meer dan honderd heel verschillende componisten zijn teksten kozen voor in totaal ruim driehonderd liederen en koorwerken.
Heden, verleden, toekomst
Enerzijds was Hardy – die leefde tijdens de regeringsperiode van koningin Victoria en tijdens de eerste drie decennia van de twintigste eeuw – een man van het verleden, dat tot hem sprak vanuit prehistorische, Romeinse en middeleeuwse ruïnes, anderzijds stond hij volop in zijn eigen tijd, zoals blijkt uit de gedichten waarin hij zich uitspreekt tegen de gruwelen van de Boerenoorlog en de Eerste Wereldoorlog. En hij had oog voor de toekomst, bijvoorbeeld in zijn contacten met jongere literatoren als William Butler Yeats, Virginia Woolf en Ezra Pound. Woolf prees Hardy’s oeuvre, dat volgens haar ver uitsteeg boven het simpelweg beschrijven van het leven op een bepaalde plek en tijd: ‘een visioen van de wereld en van het mensenlot, zoals die zich openbaarden aan zijn krachtige verbeelding, zijn diepzinnig dichterlijk genie, en zijn warm-menselijke ziel’.
Slechte recensies van Tess of the d’Urbervilles (1891) en Jude the Obscure (1895) gaven Hardy het laatste zetje dat hij nodig had om het romangenre voor gezien te houden en zich volledig te wijden aan de poëzie. Voor dit nieuwe begin verplaatste hij zijn werkkamer in Max Gate van de westkant naar de oostkant. In korte tijd kwamen belangrijke bundels met nieuwe en eerder geschreven gedichten uit, waaronder Wessex Poems en Poems of the Past and the Present. Winter Words verscheen postuum (1928). In het geestige voorwoord had Hardy nog geschreven: ‘So far as I am aware, I happen to be the only English poet who has brought out a new volume of his verse on his ... birthday, whatever may have been the case with the ancient Greeks, for it must have been remembered that poets did not die young in those days.’
Onvoorspelbaar
Hardy’s beeldende poëzie is van grote invloed geweest op dichters na hem, onder wie W.H. Auden (1907-1973) en Philip Larkin (1922-1985). Zijn stijl was modern en toch toegankelijk voor een breed lezerspubliek doordat hij in voldoende mate aanknoopte bij de traditie. Vernieuwend waren de vrijheid van coupletopbouw en metrum, het gebruik van zowel neologismen als archaïsmen en een grote klankrijkdom – de gedichten nodigen uit tot hardop lezen. Al gauw kom je dan bij zingen uit.
‘The Poet takes note of nothing that he cannot feel emotively’
Vanuit zijn bouwkundige achtergrond kwam, zoals Hardy zelf verklaarde, bewust en onbewust een ‘gotische’ benadering om de hoek kijken, met de spontaniteit die in die bouwstijl terug te zien is in profielen en maaswerk. Hierin zag hij een parallel met de onvoorspelbaarheid van zijn metra en coupletten. Woordaccenten vond hij belangrijker dan lettergrepen, poëtische substantie ging hem boven poëtisch vernis. Poëzie gaat, aldus Hardy, niet over meningen of theorieën, maar over impressies en ongeveinsde gevoelens. In zijn eigen woorden: ‘The Poet takes note of nothing that he cannot feel emotively.’ Hij geloofde niet in God, maar vermoedde wel een wereld achter de waarneembare dingen, min of meer in de trant van Plato. Inhoudelijk-filosofisch valt bij Hardy een alles overheersend fatalisme op, verzacht door de relativerende sereniteit van een stoïcijn die zich omringd weet door de natuur, ‘far from the madding crowd’...
Liedpoëzie
Ondanks zijn stroeve levensbeschouwing, het ongepolijste karaker van zijn poëzie en zijn hoogst individuele taalgebruik werden veel van Hardy’s gedichten omgewerkt tot liedteksten. Hoe komt het dat ze zich daar zo goed voor lenen? Naast de eerder genoemde klankrijkdom moet er meer aan de hand zijn. Hoewel Hardy’s eigen muzieksmaak nogal eenvoudig was, met een voorliefde voor volksliedjes, salonmuziek en psalmen, concipieerde hij veel gedichten met een half oor gericht op een eventuele toonzetting en met een duidelijke opvatting over hoe die tot stand zou moeten komen.
Verrassend genoeg wordt een liedcomponist zeer geholpen door de opmerkelijke variatie in de verslengte, het rijmschema en het aantal regels per couplet. Je zou misschien denken dat een simpele opbouw in coupletten van telkens vier regels beter werkt, maar daardoor ontstaat juist een beperking van de creatieve mogelijkheden. En áls Hardy een gedicht opbouwt uit vierregelige coupletten (zoals Channel Firing), dan gaat hij daar weer tegenin door enjambementen – zelfs tussen het ene couplet en het andere – en door soms het einde van een volzin midden in een regel te laten vallen. Op die manier wordt elk gevaar van eentonigheid vermeden. Geen wonder dat in de afgelopen eeuw meer dan honderd heel verschillende componisten zijn teksten kozen voor in totaal ruim driehonderd liederen en koorwerken.