Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
achtergrond

De omstreden Twaalfde symfonie van Sjostakovitsj

door Onno Schoonderwoerd
10 feb. 2022 10 februari 2022

Sjostakovitsj’ Twaalfde symfonie, ‘Het jaar 1917’, wordt nog altijd met argusoren beluisterd. Waarom schreef Sjostakovitsj, lang na Stalins dood, zijn meest ‘stalinistische’ symfonie?

  • Dmitri Sjostakovitsj na afloop van de première van zijn Twaalfde symfonie in Leningrad, onder leiding van Jevgeni Mravinsky (l.), 1961

    Dmitri Sjostakovitsj na afloop van de première van zijn Twaalfde symfonie in Leningrad, onder leiding van Jevgeni Mravinsky (l.), 1961

  • Dmitri Sjostakovitsj en Jevgeni Mravinsky

    Dmitri Sjostakovitsj en Jevgeni Mravinsky

  • Dmitri Sjostakovitsj na afloop van de première van zijn Twaalfde symfonie in Leningrad, onder leiding van Jevgeni Mravinsky (l.), 1961

    Dmitri Sjostakovitsj na afloop van de première van zijn Twaalfde symfonie in Leningrad, onder leiding van Jevgeni Mravinsky (l.), 1961

  • Dmitri Sjostakovitsj en Jevgeni Mravinsky

    Dmitri Sjostakovitsj en Jevgeni Mravinsky

‘1936, 1948, 1960. Ze moesten hem elke twaalf jaar hebben. En stuk voor stuk schrikkeljaren natuurlijk.’ Geweldige zinnen uit Julian Barnes’ roman Het tumult van de tijd (2016), een ‘menselijke’ biografie van Dmitri Sjostakovitsj. 1936 – in dat jaar werd Sjostakovitsj’ in de Sovjet-Unie en ver daarbuiten gevierde opera Lady Macbeth van het district Mtsensk verboden. 1948 – na het Eerste Congres van de Bond van Sovjetcomponisten werd zijn vrijwel gehele oeuvre tot ‘ongewenst’ verklaard. 1960 – Sjostakovitsj, zes jaar eerder geëerd met de hoogst haalbare titel, ‘Volksartiest van de Sovjet-Unie’, wordt – zonder overtuiging – kandidaat-­lid van de Communistische Partij.

Sommige levens verlopen tragischer dan een tragedie. Als historische bron is Het tumult van de tijd wellicht nog minder betrouwbaar dan ­Testimony, de ‘memoires’ die Solomon ­Volkov in 1979 publiceerde, maar de sfeer heeft Barnes feilloos gevangen. Sjostakovitsj kón soms niet anders dan zich aanpassen aan de situatie. Politieke onaangenaamheden dwongen hem tot lastige keuzes, met meer dan één enkel ‘problematisch’ werk tot gevolg.

Je kunt je twijfels hebben bij zijn originele, maar arbeideristisch-­propagandistische, in de vroege Stalin-tijd geschreven Tweede en Derde symfonie. Sommigen scharen ook zijn Vierde in die reeks, ook al is dat een van de meest oorspronkelijke composities ooit in ­Sovjet-Rusland geschreven. Sjostakovitsj’ Twaalfde symfonie uit 1961 – ondertitel: ‘Het jaar 1917’ – is echter zo omstreden, dat het Concertgebouworkest het werk nog nooit publiekelijk speelde. Ook in de Sovjet-Unie stond zij slechts sporadisch op het programma, en dan vooral in jaren waarin de grote Revolutie moest worden herdacht.

De Twaalfde symfonie is zo omstreden, dat het Concertgebouworkest het nog nooit publiekelijk speelde.

Je zou kunnen denken: de bij leven onsterfelijke Stalin is dood – morsdood nadat Nikita Chroesjtsjov hem in 1956 als boosdoener heeft ontmaskerd – en zowel in politieke als in culturele zin raakt de Siberische perma­frost enigszins ontdooid. Waarom komt Sjostakovitsj in 1961 dan nog met zó’n staatsverheerlijkend werk als zijn Twaalfde symfonie, een symfonie met het verhaal van de grootse Sovjet-sage over het ‘glorieuze’ jaar 1917? Dezelfde Sjostakovitsj, die een jaar later met zijn Dertiende symfonie ‘Babi Jar’, met gebruikmaking van de poëzie van de dan populaire Jevgeni Jevtoesjenko, openlijk het afslachten van tienduizenden Oekraïense joden in 1941 – en, algemener, het ook in de Sovjet-Unie vigerende antisemitisme – aan de kaak durft te stellen?

Een klein stapje terug. De culturele wereld opende zich daadwerkelijk onder Chroesjtsjov. Amerikaanse, Duitse en Italiaanse componisten – opeens mocht je daar weer over praten. Sjostakovitsj maakte als hoofd van de sovjetdelegatie bij het inmiddels drie jaar oude festival ‘Lente van Warschau’ in 1959 kennis met de muziek van John Cage, Pierre Boulez, Luciano Berio, Luigi Nono, György Ligeti, Mauricio Kagel, Iannis Xenakis en Karlheinz Stockhausen. In datzelfde jaar mocht hij afreizen naar de Verenigde Staten.

Tegelijkertijd spreekt een rapport daarvan in het sinds 1933 ‘gelijkgeschakelde’ Sovjetskaja Moezyka boekdelen. Er was in de VS een ontmoeting geweest met John Cage, Leonard Bernstein, Milton Babbitt, Elliott Carter en Roy Harris; George Gershwin was beluisterd. Componist en pianist Rodion Sjtsjedrin kon al in 1955 in dit officiële orgaan van de Sovjet-Componistenbond en het Cultuurministerie schrijven dat jonge componisten te weinig op de hoogte waren van het werk van hun westerse ‘medegeneratie’ en zelfs Gustav Mahler, Claude Debussy en Maurice Ravel niet kenden (terwijl de Grote Sovjetencyclopedie van 1952 het Franse impressionisme nog als ‘diepgaand decadent’ bestempeld had).

Maar wat publiceerde het tijdschrift in 1959, terwijl de Vietnam-oorlog woedde? ‘De meerderheid van de Amerikaanse [muziek]critici en componisten was het er absoluut over eens dat muziek geen uitdrukking hoeft te geven aan de gedachten en gevoelens van het volk. (…) De componisten hoefden zich niet te bekommeren over de plagen van deze tijd – de verschrikkingen van werkloosheid, ellende, racisme en oorlog.’

De nog onder Stalin aangestelde voorzitter van de Componistenbond van de Sovjet-Unie Tichon Chrennikov – en hij bleef dat tot het uiteenvallen van de staat in 1991 – deed eerder in 1959 in hetzelfde staatsorgaan verslag van het Derde Plenum van het Bestuur, waarbij veel muziek van de jongste generatie sovjetcomponisten was voorgespeeld. Er had zeker aardige muziek geklonken, schrijft Chrennikov, maar men maakte zich wel zorgen over de algemene tendens: ‘Het leven in ons land, de machtige verrichtingen van het sovjetvolk, zijn optimisme, vonden, zeldzame uitzonderingen daargelaten, niet hun weerslag in de thematiek, noch in de innerlijke opbouw van de composities van de jeugd.’

De docenten krijgen een veeg uit de pan (Sjostakovitsj wás docent): was de opleiding niet te ‘academisch’, te weinig op de ‘gemeenschappelijke activiteiten’ gericht? Waren deze composities niet te ondramatisch, te weinig melodieus, te weinig verbonden met de humanistische traditie? ‘Sommigen zijn geneigd de uiterst onverbloemde, naakte gruwelen van het leven die het ­kapitalistische systeem in zich draagt als de belangrijkste lijn van het humanisme in de kunst te beschouwen.’ Terwijl het ware humanisme toch eigenlijk over de ‘blijdschap, stralende idealen, geloof in het leven en het streven naar schoonheid’ moest gaan?

Een kleinigheid: Sjostakovitsj moest nog wel lid worden van de partij

Zou de ‘dooi’ echt doorzetten? In elk geval was de richtingenstrijd tussen de verschillende generaties rond 1960 nog verre van beslecht. Barnes beschrijft hoe Sjostakovitsj bij Pjotr Nikolajevitsj Pospelov – sinds 1953 lid van de Academie der Wetenschappen en voormalig redacteur van de Pravda – werd ontboden. ‘Een bedrieglijk innemend gezicht met een van zijn zes Leninordes in zijn knoopsgat. Pospelov was een groot aanhanger van Stalin geweest, tot hij een groot aanhanger van Chroesjtsjov was geworden. (…) Stalin was tegenwoordig uit de gunst, maar Lenin was weer in de gunst. Nog een of twee wisselingen van het lot en Nikita de Maïskolf zou uit de gunst zijn; en nog een of twee daarna en Stalin en het stalinisme waren misschien weer terug. (…) ‘Ik heb geweldig nieuws,’ had Pospelov aangekondigd. (…) ‘Nikita Sergejevitsj heeft persoonlijk een initiatief aangekondigd om u tot voorzitter te benoemen van de Componistenbond van de Russische Federatie. (…) Kom, kom, Dmitri Dmitrijevitsj, er is een moment waarop bescheidenheid een soort ijdelheid wordt. We rekenen erop dat u akkoord gaat, en u zult akkoord gaan.’’ Een kleinigheid: hij moest wel nog lid worden van de Partij.

Sjostakovitsj kon er niet onderuit. Hij werd in 1960 kandidaat-lid en herschreef in het jaar daarop zijn Twaalfde symfonie – volgens overlevering oorspronkelijk gepland als een karikatuur van Lenin. Na de première bij de opening van het 22ste Partijcongres, herfst 1961, kreeg hij ‘warm applaus’ van de duizenden aanwezigen en werd hij lid van de Partij en Eerste Secretaris van de Russische Componistenbond. Drie maanden later beleefde zijn Vierde symfonie, teruggetrokken tijdens de perikelen rond Lady Macbeth, haar lang uitgestelde première, en in 1963 klonk ook die opera, aangepast tot Katerina Ismailova, weer in het theater. Sjostakovitsj was gerehabiliteerd.

Cellist en vriend Mstislav Rostropovitsj had op z’n minst deels gelijk toen hij als emigré in 1981 schreef: ‘Sjostakovitsj heeft Het lied van de wouden voor Stalin gecomponeerd, hij heeft een symfonie aan Lenin opgedragen en een ander met de titel Het jaar 1905 gemaakt. Zijn geweten stond hem niet toe deze werken zo goed te schrijven dat zij geschiedenis zouden maken. (…) Jammer dat zijn genie daar zoveel tijd mee verspilde.’

‘1936, 1948, 1960. Ze moesten hem elke twaalf jaar hebben. En stuk voor stuk schrikkeljaren natuurlijk.’ Geweldige zinnen uit Julian Barnes’ roman Het tumult van de tijd (2016), een ‘menselijke’ biografie van Dmitri Sjostakovitsj. 1936 – in dat jaar werd Sjostakovitsj’ in de Sovjet-Unie en ver daarbuiten gevierde opera Lady Macbeth van het district Mtsensk verboden. 1948 – na het Eerste Congres van de Bond van Sovjetcomponisten werd zijn vrijwel gehele oeuvre tot ‘ongewenst’ verklaard. 1960 – Sjostakovitsj, zes jaar eerder geëerd met de hoogst haalbare titel, ‘Volksartiest van de Sovjet-Unie’, wordt – zonder overtuiging – kandidaat-­lid van de Communistische Partij.

Sommige levens verlopen tragischer dan een tragedie. Als historische bron is Het tumult van de tijd wellicht nog minder betrouwbaar dan ­Testimony, de ‘memoires’ die Solomon ­Volkov in 1979 publiceerde, maar de sfeer heeft Barnes feilloos gevangen. Sjostakovitsj kón soms niet anders dan zich aanpassen aan de situatie. Politieke onaangenaamheden dwongen hem tot lastige keuzes, met meer dan één enkel ‘problematisch’ werk tot gevolg.

Je kunt je twijfels hebben bij zijn originele, maar arbeideristisch-­propagandistische, in de vroege Stalin-tijd geschreven Tweede en Derde symfonie. Sommigen scharen ook zijn Vierde in die reeks, ook al is dat een van de meest oorspronkelijke composities ooit in ­Sovjet-Rusland geschreven. Sjostakovitsj’ Twaalfde symfonie uit 1961 – ondertitel: ‘Het jaar 1917’ – is echter zo omstreden, dat het Concertgebouworkest het werk nog nooit publiekelijk speelde. Ook in de Sovjet-Unie stond zij slechts sporadisch op het programma, en dan vooral in jaren waarin de grote Revolutie moest worden herdacht.

De Twaalfde symfonie is zo omstreden, dat het Concertgebouworkest het nog nooit publiekelijk speelde.

Je zou kunnen denken: de bij leven onsterfelijke Stalin is dood – morsdood nadat Nikita Chroesjtsjov hem in 1956 als boosdoener heeft ontmaskerd – en zowel in politieke als in culturele zin raakt de Siberische perma­frost enigszins ontdooid. Waarom komt Sjostakovitsj in 1961 dan nog met zó’n staatsverheerlijkend werk als zijn Twaalfde symfonie, een symfonie met het verhaal van de grootse Sovjet-sage over het ‘glorieuze’ jaar 1917? Dezelfde Sjostakovitsj, die een jaar later met zijn Dertiende symfonie ‘Babi Jar’, met gebruikmaking van de poëzie van de dan populaire Jevgeni Jevtoesjenko, openlijk het afslachten van tienduizenden Oekraïense joden in 1941 – en, algemener, het ook in de Sovjet-Unie vigerende antisemitisme – aan de kaak durft te stellen?

Een klein stapje terug. De culturele wereld opende zich daadwerkelijk onder Chroesjtsjov. Amerikaanse, Duitse en Italiaanse componisten – opeens mocht je daar weer over praten. Sjostakovitsj maakte als hoofd van de sovjetdelegatie bij het inmiddels drie jaar oude festival ‘Lente van Warschau’ in 1959 kennis met de muziek van John Cage, Pierre Boulez, Luciano Berio, Luigi Nono, György Ligeti, Mauricio Kagel, Iannis Xenakis en Karlheinz Stockhausen. In datzelfde jaar mocht hij afreizen naar de Verenigde Staten.

Tegelijkertijd spreekt een rapport daarvan in het sinds 1933 ‘gelijkgeschakelde’ Sovjetskaja Moezyka boekdelen. Er was in de VS een ontmoeting geweest met John Cage, Leonard Bernstein, Milton Babbitt, Elliott Carter en Roy Harris; George Gershwin was beluisterd. Componist en pianist Rodion Sjtsjedrin kon al in 1955 in dit officiële orgaan van de Sovjet-Componistenbond en het Cultuurministerie schrijven dat jonge componisten te weinig op de hoogte waren van het werk van hun westerse ‘medegeneratie’ en zelfs Gustav Mahler, Claude Debussy en Maurice Ravel niet kenden (terwijl de Grote Sovjetencyclopedie van 1952 het Franse impressionisme nog als ‘diepgaand decadent’ bestempeld had).

Maar wat publiceerde het tijdschrift in 1959, terwijl de Vietnam-oorlog woedde? ‘De meerderheid van de Amerikaanse [muziek]critici en componisten was het er absoluut over eens dat muziek geen uitdrukking hoeft te geven aan de gedachten en gevoelens van het volk. (…) De componisten hoefden zich niet te bekommeren over de plagen van deze tijd – de verschrikkingen van werkloosheid, ellende, racisme en oorlog.’

De nog onder Stalin aangestelde voorzitter van de Componistenbond van de Sovjet-Unie Tichon Chrennikov – en hij bleef dat tot het uiteenvallen van de staat in 1991 – deed eerder in 1959 in hetzelfde staatsorgaan verslag van het Derde Plenum van het Bestuur, waarbij veel muziek van de jongste generatie sovjetcomponisten was voorgespeeld. Er had zeker aardige muziek geklonken, schrijft Chrennikov, maar men maakte zich wel zorgen over de algemene tendens: ‘Het leven in ons land, de machtige verrichtingen van het sovjetvolk, zijn optimisme, vonden, zeldzame uitzonderingen daargelaten, niet hun weerslag in de thematiek, noch in de innerlijke opbouw van de composities van de jeugd.’

De docenten krijgen een veeg uit de pan (Sjostakovitsj wás docent): was de opleiding niet te ‘academisch’, te weinig op de ‘gemeenschappelijke activiteiten’ gericht? Waren deze composities niet te ondramatisch, te weinig melodieus, te weinig verbonden met de humanistische traditie? ‘Sommigen zijn geneigd de uiterst onverbloemde, naakte gruwelen van het leven die het ­kapitalistische systeem in zich draagt als de belangrijkste lijn van het humanisme in de kunst te beschouwen.’ Terwijl het ware humanisme toch eigenlijk over de ‘blijdschap, stralende idealen, geloof in het leven en het streven naar schoonheid’ moest gaan?

Een kleinigheid: Sjostakovitsj moest nog wel lid worden van de partij

Zou de ‘dooi’ echt doorzetten? In elk geval was de richtingenstrijd tussen de verschillende generaties rond 1960 nog verre van beslecht. Barnes beschrijft hoe Sjostakovitsj bij Pjotr Nikolajevitsj Pospelov – sinds 1953 lid van de Academie der Wetenschappen en voormalig redacteur van de Pravda – werd ontboden. ‘Een bedrieglijk innemend gezicht met een van zijn zes Leninordes in zijn knoopsgat. Pospelov was een groot aanhanger van Stalin geweest, tot hij een groot aanhanger van Chroesjtsjov was geworden. (…) Stalin was tegenwoordig uit de gunst, maar Lenin was weer in de gunst. Nog een of twee wisselingen van het lot en Nikita de Maïskolf zou uit de gunst zijn; en nog een of twee daarna en Stalin en het stalinisme waren misschien weer terug. (…) ‘Ik heb geweldig nieuws,’ had Pospelov aangekondigd. (…) ‘Nikita Sergejevitsj heeft persoonlijk een initiatief aangekondigd om u tot voorzitter te benoemen van de Componistenbond van de Russische Federatie. (…) Kom, kom, Dmitri Dmitrijevitsj, er is een moment waarop bescheidenheid een soort ijdelheid wordt. We rekenen erop dat u akkoord gaat, en u zult akkoord gaan.’’ Een kleinigheid: hij moest wel nog lid worden van de Partij.

Sjostakovitsj kon er niet onderuit. Hij werd in 1960 kandidaat-lid en herschreef in het jaar daarop zijn Twaalfde symfonie – volgens overlevering oorspronkelijk gepland als een karikatuur van Lenin. Na de première bij de opening van het 22ste Partijcongres, herfst 1961, kreeg hij ‘warm applaus’ van de duizenden aanwezigen en werd hij lid van de Partij en Eerste Secretaris van de Russische Componistenbond. Drie maanden later beleefde zijn Vierde symfonie, teruggetrokken tijdens de perikelen rond Lady Macbeth, haar lang uitgestelde première, en in 1963 klonk ook die opera, aangepast tot Katerina Ismailova, weer in het theater. Sjostakovitsj was gerehabiliteerd.

Cellist en vriend Mstislav Rostropovitsj had op z’n minst deels gelijk toen hij als emigré in 1981 schreef: ‘Sjostakovitsj heeft Het lied van de wouden voor Stalin gecomponeerd, hij heeft een symfonie aan Lenin opgedragen en een ander met de titel Het jaar 1905 gemaakt. Zijn geweten stond hem niet toe deze werken zo goed te schrijven dat zij geschiedenis zouden maken. (…) Jammer dat zijn genie daar zoveel tijd mee verspilde.’

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.