Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
orkestlid

Violist Herre Halbertsma: ‘Ik heb veel zien veranderen in de loop van de tijd.’

door Henriëtte Posthuma de Boer
27 sep. 2022 27 september 2022

Herre Halbertsma neemt deze maand afscheid van het Concertgebouworkest, waar hij in 1990 zijn entrée maakte. ‘Bij de tweede violen voelde ik me op mijn plaats. Dat is een kwestie van karakter.’

In de Derde symfonie van Johannes Brahms onder leiding van John Eliot Gardiner speelt Herre Halbertsma voor het laatst zijn tweede vioolpartij in het Concertgebouworkest. Aangezien hij een meester is in relativeren en gezegend is met een onuitroeibaar gevoel voor humor, doet hij niet moeilijk over dit afscheid. ‘Ik maak graag plaats voor een jongere musicus. En pensioen is pensioen. Niks zwart gat, heerlijk vrij.’ 

In de Derde symfonie van Johannes Brahms onder leiding van John Eliot Gardiner speelt Herre Halbertsma voor het laatst zijn tweede vioolpartij in het Concertgebouworkest. Aangezien hij een meester is in relativeren en gezegend is met een onuitroeibaar gevoel voor humor, doet hij niet moeilijk over dit afscheid. ‘Ik maak graag plaats voor een jongere musicus. En pensioen is pensioen. Niks zwart gat, heerlijk vrij.’ 

  • Herre Halbertsma

    foto: Eduardus Lee

    Herre Halbertsma

    foto: Eduardus Lee

  • Herre Halbertsma

    foto: Eduardus Lee

    Herre Halbertsma

    foto: Eduardus Lee

Natuurlijk zal hij het orkest wel missen, want met de meeste orkestleden heeft hij goed contact, vooral met zijn collega bij de tweede violen, leeftijdgenoot Marc de Groot. ‘Ik heb veel zien veranderen in de loop van de tijd, maar die veranderingen lopen parallel met de ontwikkelingen in de maatschappij. Het orkest telt meer vrouwen en is nog professioneler geworden.

Ook al die deeltijdbanen had je vroeger niet. En de speelstijl is veranderd, zo’n vijftig jaar geleden werd alles gespeeld alsof het Brahms was. Nu is het orkest veel specialistischer en speelt het alle stijlen. Het is Nikolaus Harnoncourt geweest die die romantische speelstijl eruit heeft gekregen.’

Heimwee naar Friesland

Met drie zusjes en een broer groeide Herre op in Bunnik, maar nog altijd heeft hij iets met Friesland, waar zijn vader ooit begon als zuiveltechnicus. ‘Mijn moeders familie kwam daar ook vandaan, zij was een van de jongsten van acht kinderen en heeft harmonium gespeeld. Psalmen waarschijnlijk. Wel jammer dat de balg [waarmee de lucht het instrument wordt ingepompt door de voeten, red.] voortdurend lek was, door de muizen.

Vader had in zijn jeugd piano gespeeld, maar was gestopt wegens tijdgebrek. Hij had een kleine stapel grammofoonplaten: Beethoven, Bach, Rachmaninoff, nostalgische muziek vol heimwee, zoals hij die zelf altijd zou houden naar Friesland. Mijn grootvader was amateurviolist en dat betekende elke dag oefenen, want hij was aanvoerder van de tweede violen in de Amersfoortse Orkestvereniging. Omdat ik dat zo mooi vond, gaf hij me een kinderviooltje dat hij nog op zolder had liggen en mocht ik meespelen als hij zijn partijen studeerde. Daar zat ik dan, als vijfjarige, als een gek op de losse snaren te strijken. Ik zong er ook nog bij.’

Ap-pel-tje pe-ren-boom

Talentvol als hij bleek, mocht Herre naar de muziekschool in Zeist. Maar vioolles kreeg je pas als je zes was. Dus eerst een jaartje Algemene Muzikale Vorming (AMV). ‘Liedjes zingen in een klasje, ritmes tikken. Ap-pel-tje pe-ren-boom. Ik was diep teleurgesteld en kwam huilend huis. Nou vooruit, dan maar zonder AMV. Alleen vioolspelen, bij mevrouw De Nijs, die heel mooi speelde. En ik kon alles naspelen. Heerlijk vond ik dat. Pa stemde mijn viooltje – dat had nog ouderwetse darmsnaren dus ontstemde gauw. Het harsen van de stok deed ik zelf. Alles kleefde en mijn viooltje zag helemaal wit van de hars.

‘Zo’n vijftig jaar geleden werd alles gespeeld alsof het Brahms was’

Op de lagere school speelde ik mee als er gezongen werd in de klas. Alle liedjes had ik geoefend. Alleen begon de juffrouw soms in een heel andere toonsoort en dan ging het mis. Daar werd ik mee gepest door mijn klasgenootjes: ‘Je had gezegd dat je alle liedjes speelde, maar je kan er niks van!’

Studeren uit aardigheid

Het atheneum in Zeist bleek niet zijn gedroomde bestemming. ‘Ik wilde naar de havo, daar gingen al mijn kornuiten heen. En ik had niet genoeg concentratie voor al die wiskunde en zo, ik wilde veel liever voetballen en vioolspelen – van mijn grootvader had ik inmiddels een volwassen viool gekregen.

In de derde stapte ik over naar de vooropleiding van het Muzieklyceum in Amsterdam. Simon Kooke, concertmeester van Het Gelders Orkest, werd mijn leraar. Een zachtaardige man, die alles uit het hoofd speelde en dan ook nog heel mooi. Ik werd niet streng aangepakt, dat had ook zeker een verlammende uitwerking op me gehad. Studeren deed ik uit aardigheid, anders vond ik het zielig. Het moest wel een beetje leuk zijn.’

Natuurlijk zal hij het orkest wel missen, want met de meeste orkestleden heeft hij goed contact, vooral met zijn collega bij de tweede violen, leeftijdgenoot Marc de Groot. ‘Ik heb veel zien veranderen in de loop van de tijd, maar die veranderingen lopen parallel met de ontwikkelingen in de maatschappij. Het orkest telt meer vrouwen en is nog professioneler geworden.

Ook al die deeltijdbanen had je vroeger niet. En de speelstijl is veranderd, zo’n vijftig jaar geleden werd alles gespeeld alsof het Brahms was. Nu is het orkest veel specialistischer en speelt het alle stijlen. Het is Nikolaus Harnoncourt geweest die die romantische speelstijl eruit heeft gekregen.’

Heimwee naar Friesland

Met drie zusjes en een broer groeide Herre op in Bunnik, maar nog altijd heeft hij iets met Friesland, waar zijn vader ooit begon als zuiveltechnicus. ‘Mijn moeders familie kwam daar ook vandaan, zij was een van de jongsten van acht kinderen en heeft harmonium gespeeld. Psalmen waarschijnlijk. Wel jammer dat de balg [waarmee de lucht het instrument wordt ingepompt door de voeten, red.] voortdurend lek was, door de muizen.

Vader had in zijn jeugd piano gespeeld, maar was gestopt wegens tijdgebrek. Hij had een kleine stapel grammofoonplaten: Beethoven, Bach, Rachmaninoff, nostalgische muziek vol heimwee, zoals hij die zelf altijd zou houden naar Friesland. Mijn grootvader was amateurviolist en dat betekende elke dag oefenen, want hij was aanvoerder van de tweede violen in de Amersfoortse Orkestvereniging. Omdat ik dat zo mooi vond, gaf hij me een kinderviooltje dat hij nog op zolder had liggen en mocht ik meespelen als hij zijn partijen studeerde. Daar zat ik dan, als vijfjarige, als een gek op de losse snaren te strijken. Ik zong er ook nog bij.’

Ap-pel-tje pe-ren-boom

Talentvol als hij bleek, mocht Herre naar de muziekschool in Zeist. Maar vioolles kreeg je pas als je zes was. Dus eerst een jaartje Algemene Muzikale Vorming (AMV). ‘Liedjes zingen in een klasje, ritmes tikken. Ap-pel-tje pe-ren-boom. Ik was diep teleurgesteld en kwam huilend huis. Nou vooruit, dan maar zonder AMV. Alleen vioolspelen, bij mevrouw De Nijs, die heel mooi speelde. En ik kon alles naspelen. Heerlijk vond ik dat. Pa stemde mijn viooltje – dat had nog ouderwetse darmsnaren dus ontstemde gauw. Het harsen van de stok deed ik zelf. Alles kleefde en mijn viooltje zag helemaal wit van de hars.

‘Zo’n vijftig jaar geleden werd alles gespeeld alsof het Brahms was’

Op de lagere school speelde ik mee als er gezongen werd in de klas. Alle liedjes had ik geoefend. Alleen begon de juffrouw soms in een heel andere toonsoort en dan ging het mis. Daar werd ik mee gepest door mijn klasgenootjes: ‘Je had gezegd dat je alle liedjes speelde, maar je kan er niks van!’

Studeren uit aardigheid

Het atheneum in Zeist bleek niet zijn gedroomde bestemming. ‘Ik wilde naar de havo, daar gingen al mijn kornuiten heen. En ik had niet genoeg concentratie voor al die wiskunde en zo, ik wilde veel liever voetballen en vioolspelen – van mijn grootvader had ik inmiddels een volwassen viool gekregen.

In de derde stapte ik over naar de vooropleiding van het Muzieklyceum in Amsterdam. Simon Kooke, concertmeester van Het Gelders Orkest, werd mijn leraar. Een zachtaardige man, die alles uit het hoofd speelde en dan ook nog heel mooi. Ik werd niet streng aangepakt, dat had ook zeker een verlammende uitwerking op me gehad. Studeren deed ik uit aardigheid, anders vond ik het zielig. Het moest wel een beetje leuk zijn.’

Meer interviews met orkestleden

Halbertsma werd zonder problemen toegelaten tot het conservatorium, waar Kooke hem na zeven jaar doorstuurde naar Herman Krebbers, toen concertmeester van het Concertgebouworkest. ‘Die zou me wel streng aanpakken, maar ik was inmiddels achttien en kon het toen wel hebben. Bij Krebbers werd ik met de waarheid geconfronteerd: hij gaf zelden een compliment, maar als het niet goed ging kreeg ik kritiek. Boos werd hij nooit, maar hij was wel heel serieus, dat dwong respect af.

Krebbers bracht ons ook manieren bij: nooit op blote voeten bij hem komen, netjes een hand geven. Hij gaf zelfs kledingadviezen. Ik heb veel van hem geleerd, vooral over het belang van zelfkennis en zelfkritiek: dat je echt kun beoordelen: Hoe speel ik nu? Goed of niet goed?’

Benieuwd naar de favoriete muziekstukken van Herre Halbertsma?
Lees en beluister ze hier.


Kwestie van karakter

Na ervaring te hebben opgedaan in het Europees Jeugdorkest kwam Halbertsma terecht in het Radio Filharmonisch Orkest, aanvankelijk bij de tweede, later bij de eerste violen. Na tien jaar opteerde hij voor een baan bij het Concertgebouworkest. ‘Ik kwam bij de tweede violen, waar ik me op mijn plaats voelde. Dat is een kwestie van karakter, ik hoef niet zo nodig in de spotlights te staan. Bij de tweede violen ga je meer mee in het geheel, hoef je geen leiding te geven. Wij zijn niet de sopranen, maar de mezzo’s van het orkest. Soms hebben de tweede violen opeens een paar maten alleen. Vroeger maakten ze zich daar heel druk over: oh, we moeten solo spelen!

‘Ik ben geen hartstochtelijk pedagoog. Wel een hartstochtelijk musicus.’

Nadeel voor de tweede violen is dat we vaak wat ongunstig zitten om als compacte groep te spelen, sommigen van ons zitten verder weg van de aanvoerder, helemaal in de breedte, tussen de alten of de eerste violen. Dan zag je aanvoerder Henk Rubingh soms zoekend om zich kijken: waar zit iedereen? In de oude orkestopstelling was dat anders, daar zaten de eerste en de tweede violen tegenover elkaar. Harnoncourt koos daarvoor. Iván Fischer doet het elke keer anders. En John Eliot Gardiner had als experiment ooit ‘ns bedacht dat we moesten staan, toen speelde het orkest opeens twee keer zo hard!’

Een nieuwe chef

‘De lange coronaperiode is niet gemakkelijk geweest: geen chef, geen publiek, een dichte zaal, geen concerten, aanvankelijk zelfs geen artistiek directeur… wat moest dat worden? Ik schrok wel even van de eerste livestream-concerten in de lege zaal. Er ontstond een vreemde slow-motionklank door de corona-opstelling met de onderlinge afstand van wel twee meter.

De tijd zonder chef-dirigent hebben we goed doorstaan, vooral dank zij de hulp van vaste gastdirigenten als Semyon Bychkov en Daniel Harding, maar aan de blijdschap over de komst van Klaus Mäkelä kon je merken dat ’t orkest een chef toch gemist heeft. Klaus Mäkelä is een jonge, energieke dirigent, die een orkest met veel generatiegenoten gaat leiden. Bernard Haitink en Riccardo Chailly, beiden ook jong begonnen, troffen bij hun aanstelling veel minder leeftijdgenoten aan. Met deze jeugdige combinatie zie ik de toekomst voor het orkest zonnig in.’

Goed voor je hersenen

En nu is het tijd om te gaan. Ziet hij er tegenop? ‘Nee, pensioen is pensioen, Ik maak graag plaats voor jongere musici. En ik krijg meer tijd voor mijn vriendin Stéphanie en haar twee zoons. Niet meer elke dag vanuit Amstelveen naar Het Concertgebouw fietsen, dat is een flinke verandering.

Voor lesgeven ben ik niet in de wieg gelegd, ik ben geen hartstochtelijk pedagoog. Wel een hartstochtelijk musicus. Ik ben vanaf de oprichting betrokken geweest bij het Concertgebouw Kamerorkest, als speler en bibliothecaris – daar komt vanwege mijn pensioen nu ook een eind aan. Maar ik blijf thuis spelen, gewoon voor mijn plezier. Dat kan ik toch niet laten. Bovendien is het heel goed voor je hersenen. Als je niet speelt, raak je het kwijt.’

Halbertsma werd zonder problemen toegelaten tot het conservatorium, waar Kooke hem na zeven jaar doorstuurde naar Herman Krebbers, toen concertmeester van het Concertgebouworkest. ‘Die zou me wel streng aanpakken, maar ik was inmiddels achttien en kon het toen wel hebben. Bij Krebbers werd ik met de waarheid geconfronteerd: hij gaf zelden een compliment, maar als het niet goed ging kreeg ik kritiek. Boos werd hij nooit, maar hij was wel heel serieus, dat dwong respect af.

Krebbers bracht ons ook manieren bij: nooit op blote voeten bij hem komen, netjes een hand geven. Hij gaf zelfs kledingadviezen. Ik heb veel van hem geleerd, vooral over het belang van zelfkennis en zelfkritiek: dat je echt kun beoordelen: Hoe speel ik nu? Goed of niet goed?’

Benieuwd naar de favoriete muziekstukken van Herre Halbertsma?
Lees en beluister ze hier.


Kwestie van karakter

Na ervaring te hebben opgedaan in het Europees Jeugdorkest kwam Halbertsma terecht in het Radio Filharmonisch Orkest, aanvankelijk bij de tweede, later bij de eerste violen. Na tien jaar opteerde hij voor een baan bij het Concertgebouworkest. ‘Ik kwam bij de tweede violen, waar ik me op mijn plaats voelde. Dat is een kwestie van karakter, ik hoef niet zo nodig in de spotlights te staan. Bij de tweede violen ga je meer mee in het geheel, hoef je geen leiding te geven. Wij zijn niet de sopranen, maar de mezzo’s van het orkest. Soms hebben de tweede violen opeens een paar maten alleen. Vroeger maakten ze zich daar heel druk over: oh, we moeten solo spelen!

‘Ik ben geen hartstochtelijk pedagoog. Wel een hartstochtelijk musicus.’

Nadeel voor de tweede violen is dat we vaak wat ongunstig zitten om als compacte groep te spelen, sommigen van ons zitten verder weg van de aanvoerder, helemaal in de breedte, tussen de alten of de eerste violen. Dan zag je aanvoerder Henk Rubingh soms zoekend om zich kijken: waar zit iedereen? In de oude orkestopstelling was dat anders, daar zaten de eerste en de tweede violen tegenover elkaar. Harnoncourt koos daarvoor. Iván Fischer doet het elke keer anders. En John Eliot Gardiner had als experiment ooit ‘ns bedacht dat we moesten staan, toen speelde het orkest opeens twee keer zo hard!’

Een nieuwe chef

‘De lange coronaperiode is niet gemakkelijk geweest: geen chef, geen publiek, een dichte zaal, geen concerten, aanvankelijk zelfs geen artistiek directeur… wat moest dat worden? Ik schrok wel even van de eerste livestream-concerten in de lege zaal. Er ontstond een vreemde slow-motionklank door de corona-opstelling met de onderlinge afstand van wel twee meter.

De tijd zonder chef-dirigent hebben we goed doorstaan, vooral dank zij de hulp van vaste gastdirigenten als Semyon Bychkov en Daniel Harding, maar aan de blijdschap over de komst van Klaus Mäkelä kon je merken dat ’t orkest een chef toch gemist heeft. Klaus Mäkelä is een jonge, energieke dirigent, die een orkest met veel generatiegenoten gaat leiden. Bernard Haitink en Riccardo Chailly, beiden ook jong begonnen, troffen bij hun aanstelling veel minder leeftijdgenoten aan. Met deze jeugdige combinatie zie ik de toekomst voor het orkest zonnig in.’

Goed voor je hersenen

En nu is het tijd om te gaan. Ziet hij er tegenop? ‘Nee, pensioen is pensioen, Ik maak graag plaats voor jongere musici. En ik krijg meer tijd voor mijn vriendin Stéphanie en haar twee zoons. Niet meer elke dag vanuit Amstelveen naar Het Concertgebouw fietsen, dat is een flinke verandering.

Voor lesgeven ben ik niet in de wieg gelegd, ik ben geen hartstochtelijk pedagoog. Wel een hartstochtelijk musicus. Ik ben vanaf de oprichting betrokken geweest bij het Concertgebouw Kamerorkest, als speler en bibliothecaris – daar komt vanwege mijn pensioen nu ook een eind aan. Maar ik blijf thuis spelen, gewoon voor mijn plezier. Dat kan ik toch niet laten. Bovendien is het heel goed voor je hersenen. Als je niet speelt, raak je het kwijt.’

  • De violen van Herre Halbertsma

    foto: Eduardus Lee

    De violen van Herre Halbertsma

    foto: Eduardus Lee

  • De violen van Herre Halbertsma

    foto: Eduardus Lee

    De violen van Herre Halbertsma

    foto: Eduardus Lee

De violen van Herre Halbertsma

‘Eerst was er dat halve viooltje, toen kreeg ik van mijn grootvader een instrument dat van zijn zuster was geweest, een mooie viool van de achttiende-eeuwse Duitse bouwer Georg Klotz. Daarna kocht ik met een lening van het Radio Filharmonisch Orkest bij bouwer Max Möller een achttiende-eeuwse viool uit de school van Gagliano uit Napels. Die lening heb ik in tien jaar afbetaald. Ik wilde per se een Italiaanse viool en ik heb er altijd met plezier op gespeeld. Het is een goede viool voor mij. Een beetje bescheiden, dus minder geschikt voor Brahms, maar hij laat me nooit in de steek, heeft altijd een goede toon en geen kuren, zoals sommige violen kunnen hebben.

Jaren geleden erfde ik tot mijn verrassing van een verre tante een viool van de zeventiende-eeuwse Amsterdamse bouwer Hendrik Jacobs. Een mooi instrument, iets donkerder van toon. Daarop speel ik het liefst in de opera. In de orkestbak bestaat het gevaar dat iets gauw te schril klinkt – de akoestiek is er niet zo mooi als in Het Concertgebouw. Bovendien is het verfrissend en goed voor de flexibiliteit om af en toe een ander instrument te bespelen.’

De violen van Herre Halbertsma

‘Eerst was er dat halve viooltje, toen kreeg ik van mijn grootvader een instrument dat van zijn zuster was geweest, een mooie viool van de achttiende-eeuwse Duitse bouwer Georg Klotz. Daarna kocht ik met een lening van het Radio Filharmonisch Orkest bij bouwer Max Möller een achttiende-eeuwse viool uit de school van Gagliano uit Napels. Die lening heb ik in tien jaar afbetaald. Ik wilde per se een Italiaanse viool en ik heb er altijd met plezier op gespeeld. Het is een goede viool voor mij. Een beetje bescheiden, dus minder geschikt voor Brahms, maar hij laat me nooit in de steek, heeft altijd een goede toon en geen kuren, zoals sommige violen kunnen hebben.

Jaren geleden erfde ik tot mijn verrassing van een verre tante een viool van de zeventiende-eeuwse Amsterdamse bouwer Hendrik Jacobs. Een mooi instrument, iets donkerder van toon. Daarop speel ik het liefst in de opera. In de orkestbak bestaat het gevaar dat iets gauw te schril klinkt – de akoestiek is er niet zo mooi als in Het Concertgebouw. Bovendien is het verfrissend en goed voor de flexibiliteit om af en toe een ander instrument te bespelen.’

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.