Violiste Liza Ferschtman: ‘Beethoven is zonder twijfel mijn lievelingscomponist’
door Axel Meijer 16 okt. 2023 16 oktober 2023
Violiste Liza Ferschtman krijgt nooit genoeg van Beethovens Vioolconcert, en legt graag uit waarom. Het is voor Beethovens doen heel lieflijk, en dan: ‘Gigantische totaalontploffing!’
Het is begin augustus, en de meeste Nederlanders hebben vrij. Liza Ferschtman studeert en speelt onvermoeibaar voort. Drie weken geleden stond ze nog in de Grote Zaal, met Schubert en Sibelius, volgende week treedt ze op in het Noorse Stavanger, met Arenski en Schönberg. En ze is net terug uit Calgary, waar ze in een pianotrio van Beethoven zou spelen, maar dat ging niet door. ‘Bleek ik corona te hebben. Ik was een paar dagen aan bed gekluisterd en ben onverrichterzake naar huis teruggekeerd. Heel spijtig. En daarna ben ik nog een kleine week ziek geweest.’ De klachten verhinderden een wandeling door de Canadese bergen, zegt de violiste. En dat was nou net zo fijn geweest, in wat voor velen immers de zomervakantie is. ‘Het is daar prachtig. En ik had die wandeling graag gemaakt. Al was ik er natuurlijk vooral voor de muziek.
Ze noemt zichzelf ‘nogal mono’. Vrijwel alles draait om studeren, studeren, studeren, spelen, spelen, spelen. Steeds bezig met het volgende stuk, het volgende optreden, of dat daarna. Een andere manier waarop Ferschtman zichzelf beschrijft is als ‘best een beetje recalcitrant’.
‘Als ik voor de rest van mijn leven nog maar één stuk mocht spelen, dan zou het Beethovens Vioolconcert zijn’
Dus: nogal mono, een beetje recalcitrant, en ondanks de omringende vrije natuur nog steeds vooral met werk bezig. Zo kent de muziekgeschiedenis er nóg een – niet de minste ook. En in november speelt Ferschtman in Het Concertgebouw zijn Vioolconcert in D groot, opus 61. ‘Vroeger zei ik, min of meer voor de grap, weleens: als ik voor de rest van mijn leven nog maar één stuk mocht spelen, dan zou het Beethovens Vioolconcert zijn. Daar zou ik prima gelukkig mee kunnen wezen. Beethoven is zonder twijfel mijn lievelingscomponist, zonder competitie. En zijn Vioolconcert is het allermooiste dat er is.’
Cd-tip
Niks turbulent of onderhuids, Liza Ferschtman gaat in het Vioolconcert van Beethoven voor een heldere blik en een ‘schone’, evenwichtige toon. Eigenlijk doet ze alles waar je op hoopt: ze scheidt de hoofd- van de bijzinnen, fraseringen zijn ter illustratie en nooit krachtpatserij. De dialoog met het orkest blijft in balans. Een extra fraaie aanvulling op deze cd uit 2010 zijn de twee Romances van Beethoven. Mild gestemde werkjes die vaak worden overgeslagen omdat ze als minder interessant worden gezien. Bij Ferschtman klinkt niets als minder interessant.
Duidelijke taal. En waarom Ludwig van Beethovens concert het mooist is, legt Ferschtman ook graag uit: ‘Daar zit alles in. Niet eens zozeer op violistisch niveau, maar vooral qua… menselijkheid. Het stuk komt uit Beethovens middenperiode, een heel emotionele tijd, net als het Vierde pianoconcert en het Concert voor viool, cello en piano, dat misschien iets meer straalt. Maar in het Vioolconcert schrijft Beethoven bij bijna elke frase dat die dolce gespeeld moet worden, lieflijk dus. Er zit een soort lieflijkheid in die echt ongekend is in de gebruikelijke perceptie van Beethoven. Maar daarnaast heeft het een enorme oerkracht. Een heel mooi moment is in het eerste deel, op ongeveer driekwart, als je uit de doorwerking komt en teruggaat naar de reprise: dan is er een soort ostinato in de blazers, een stilliggend akkoord, en dan bouwt hij een enorm crescendo, van helemaal pianissimo naar een enorm fortissimo. Gigantische totaalontploffing! En dat is zó Beethoven. Dat doen echt heel weinig componisten. Tussen die twee extremen, zulke lieflijkheid en zo’n fortissimo, daar zit alles tussen, een hele waaier van kleur en emotie. En er zit perfectie in de vorm. Hoewel perfectie iets kouds kan hebben, iets afstandelijks, is dat bij Beethoven niet zo. Daar is het de kracht van de eenvoud, van gewoon gebroken akkoorden om de thema’s heen spelen.’
Doorhalingen en ingevingen
Ze zingt het tweede thema voor, inderdaad niet veel meer dan twee lijntjes van gebroken akkoorden: ‘Gewoon omhoog, en omlaag. Dat is het dan. En het is heel moeilijk om zo’n eenvoudige melodie te schrijven. Dat moet je echt leren.’
Beethoven schreef zijn Vioolconcert in zeer korte tijd, enkele weken, hooguit een paar maanden. Maar het ontegenzeglijke, bijna naturelle vakmanschap dat niettemin uit het werk spreekt kwam Beethoven bepaald niet aanwaaien. ‘Ik denk dat ik zo van Beethovens muziek hou omdat er altijd heel duidelijk een werkproces aan voorafgaat.’ Dat proces is in de handgeschreven partituur van het concert goed te zien. Het staat vol doorhalingen, alternatieven en losse ingevingen in de kantlijn, die de uiteindelijke versie niet hebben gehaald. ‘Met dirigent Jan Willem de Vriend heb ik weleens een vroeg probeersel van een Beethoven-vioolconcert gedaan. Geschreven toen hij begin twintig was. En dat is echt, nou… superslecht! Melodisch slecht, technisch slecht, en er gebeurt echt helemaal niets! Het zit gewoon slecht in elkaar. En dat vind ik zó mooi! Want al die geniale componisten, zoals Mendelssohn en Mozart, die alles al heel jong konden, en het allemaal moeiteloos kloppend kregen – bij Beethoven was dat gewoon echt niet zo.’
Zonder dirigent
De laatste tijd heeft Ferschtman Beethovens opus 61 veel gespeeld zonder dirigent. Dat beviel. ‘Het stukt leent zich er ook goed voor. En het geeft de orkestleden een ongelooflijk betrokken gevoel, van zelf initiatief nemen, samen spelen, naar de solist toe. Beethoven schreef eigenlijk een symfonisch werk met obbligato viool [met een onmisbare vioolpartij, red.]. Dirigenten moeten het ook zo benaderen, en het orkest vragen het zo te spelen, dus met veel initiatief. De energie moet ook vanuit het orkest komen. Het is lastig, omdat je de balans goed in de gaten moet houden. Als een dirigent de neiging heeft om alleen maar een beetje te staan begeleiden, dan werkt het niet.’
Een symfonische benadering past ook beter bij het ‘niet-violistische’ karakter van het concert, in de woorden van Ferschtman: ‘Het is wat dat betreft een gek stuk. Als je kijkt naar wat de solist in het eerste deel aan thema’s te spelen krijgt, dan is dat heel weinig. De violist staat er bijna als begeleider van het orkest, haast in een soort omdraaiing van een ‘normaal’ soloconcert.’
Een mooi ding
Toch vraagt Beethovens concert wel degelijk om enig viooltechnisch vertoon, misschien het meest in de cadensen. Dat zijn de virtuoze passages in het eerste en het laatste deel, waarin de solist onbegeleid en quasi-improviserend fantaseert over de belangrijkste melodieën en fragmenten. Alleen: Beethoven heeft die passages er niet bij geleverd. Gelukkig hebben tientallen componisten en/of violisten zelf cadensen geschreven. Maar welke speel je? Ferschtman kiest er in het openingsdeel bijna altijd eentje die in ieder geval op Beethoven is terug te voeren. Het is, ingewikkeld genoeg, de vioolvertaling van de cadens die de componist schreef voor de pianobewerking van zijn vioolconcert. ‘Het is gewoon een mooi ding, heel effectief ook. Gebaseerd op het paukenmotief uit de allereerste maten, en dan komt er ineens een mars, eigenlijk niet eens zo’n bijzonder marsje, maar het is gewoon zo goed, en geestig. Beethoven was dol op dat soort marsen. Dat maakt hem óók zo menselijk, het hoeft niet allemaal de hele tijd zo verheven te zijn. Altijd een verrassend moment.’
‘Beethoven was dol op marsen. Dat maakt hem óók zo menselijk’
Voor het afsluitende rondo kiest Ferschtman de cadens van Fritz Kreisler (1875-1962), die er zo naadloos inpast dat niemand zich zelfs ook maar afvraagt of het eigenlijk wel Beethoven is.
Heeft Ferschtman nooit overwogen een eigen cadens te schrijven? ‘Jawel, maar dat is moeilijk hoor. Nou ja, misschien is dit een mooie aanleiding, wie weet, maar er gaat zo veel tijd in zitten.’
Ha, onderwijs!
Hoe zit het met die tijd? Twee jaar geleden droeg Ferschtman, na veertien jaar, het artistiek directeurschap van het Delft Chamber Music Festival over aan pianiste Nino Gvetadze. Dat was toch ook om ruimte te maken voor andere zaken?
Het is begin augustus, en de meeste Nederlanders hebben vrij. Liza Ferschtman studeert en speelt onvermoeibaar voort. Drie weken geleden stond ze nog in de Grote Zaal, met Schubert en Sibelius, volgende week treedt ze op in het Noorse Stavanger, met Arenski en Schönberg. En ze is net terug uit Calgary, waar ze in een pianotrio van Beethoven zou spelen, maar dat ging niet door. ‘Bleek ik corona te hebben. Ik was een paar dagen aan bed gekluisterd en ben onverrichterzake naar huis teruggekeerd. Heel spijtig. En daarna ben ik nog een kleine week ziek geweest.’ De klachten verhinderden een wandeling door de Canadese bergen, zegt de violiste. En dat was nou net zo fijn geweest, in wat voor velen immers de zomervakantie is. ‘Het is daar prachtig. En ik had die wandeling graag gemaakt. Al was ik er natuurlijk vooral voor de muziek.
Ze noemt zichzelf ‘nogal mono’. Vrijwel alles draait om studeren, studeren, studeren, spelen, spelen, spelen. Steeds bezig met het volgende stuk, het volgende optreden, of dat daarna. Een andere manier waarop Ferschtman zichzelf beschrijft is als ‘best een beetje recalcitrant’.
‘Als ik voor de rest van mijn leven nog maar één stuk mocht spelen, dan zou het Beethovens Vioolconcert zijn’
Dus: nogal mono, een beetje recalcitrant, en ondanks de omringende vrije natuur nog steeds vooral met werk bezig. Zo kent de muziekgeschiedenis er nóg een – niet de minste ook. En in november speelt Ferschtman in Het Concertgebouw zijn Vioolconcert in D groot, opus 61. ‘Vroeger zei ik, min of meer voor de grap, weleens: als ik voor de rest van mijn leven nog maar één stuk mocht spelen, dan zou het Beethovens Vioolconcert zijn. Daar zou ik prima gelukkig mee kunnen wezen. Beethoven is zonder twijfel mijn lievelingscomponist, zonder competitie. En zijn Vioolconcert is het allermooiste dat er is.’
Cd-tip
Niks turbulent of onderhuids, Liza Ferschtman gaat in het Vioolconcert van Beethoven voor een heldere blik en een ‘schone’, evenwichtige toon. Eigenlijk doet ze alles waar je op hoopt: ze scheidt de hoofd- van de bijzinnen, fraseringen zijn ter illustratie en nooit krachtpatserij. De dialoog met het orkest blijft in balans. Een extra fraaie aanvulling op deze cd uit 2010 zijn de twee Romances van Beethoven. Mild gestemde werkjes die vaak worden overgeslagen omdat ze als minder interessant worden gezien. Bij Ferschtman klinkt niets als minder interessant.
Duidelijke taal. En waarom Ludwig van Beethovens concert het mooist is, legt Ferschtman ook graag uit: ‘Daar zit alles in. Niet eens zozeer op violistisch niveau, maar vooral qua… menselijkheid. Het stuk komt uit Beethovens middenperiode, een heel emotionele tijd, net als het Vierde pianoconcert en het Concert voor viool, cello en piano, dat misschien iets meer straalt. Maar in het Vioolconcert schrijft Beethoven bij bijna elke frase dat die dolce gespeeld moet worden, lieflijk dus. Er zit een soort lieflijkheid in die echt ongekend is in de gebruikelijke perceptie van Beethoven. Maar daarnaast heeft het een enorme oerkracht. Een heel mooi moment is in het eerste deel, op ongeveer driekwart, als je uit de doorwerking komt en teruggaat naar de reprise: dan is er een soort ostinato in de blazers, een stilliggend akkoord, en dan bouwt hij een enorm crescendo, van helemaal pianissimo naar een enorm fortissimo. Gigantische totaalontploffing! En dat is zó Beethoven. Dat doen echt heel weinig componisten. Tussen die twee extremen, zulke lieflijkheid en zo’n fortissimo, daar zit alles tussen, een hele waaier van kleur en emotie. En er zit perfectie in de vorm. Hoewel perfectie iets kouds kan hebben, iets afstandelijks, is dat bij Beethoven niet zo. Daar is het de kracht van de eenvoud, van gewoon gebroken akkoorden om de thema’s heen spelen.’
Doorhalingen en ingevingen
Ze zingt het tweede thema voor, inderdaad niet veel meer dan twee lijntjes van gebroken akkoorden: ‘Gewoon omhoog, en omlaag. Dat is het dan. En het is heel moeilijk om zo’n eenvoudige melodie te schrijven. Dat moet je echt leren.’
Beethoven schreef zijn Vioolconcert in zeer korte tijd, enkele weken, hooguit een paar maanden. Maar het ontegenzeglijke, bijna naturelle vakmanschap dat niettemin uit het werk spreekt kwam Beethoven bepaald niet aanwaaien. ‘Ik denk dat ik zo van Beethovens muziek hou omdat er altijd heel duidelijk een werkproces aan voorafgaat.’ Dat proces is in de handgeschreven partituur van het concert goed te zien. Het staat vol doorhalingen, alternatieven en losse ingevingen in de kantlijn, die de uiteindelijke versie niet hebben gehaald. ‘Met dirigent Jan Willem de Vriend heb ik weleens een vroeg probeersel van een Beethoven-vioolconcert gedaan. Geschreven toen hij begin twintig was. En dat is echt, nou… superslecht! Melodisch slecht, technisch slecht, en er gebeurt echt helemaal niets! Het zit gewoon slecht in elkaar. En dat vind ik zó mooi! Want al die geniale componisten, zoals Mendelssohn en Mozart, die alles al heel jong konden, en het allemaal moeiteloos kloppend kregen – bij Beethoven was dat gewoon echt niet zo.’
Zonder dirigent
De laatste tijd heeft Ferschtman Beethovens opus 61 veel gespeeld zonder dirigent. Dat beviel. ‘Het stukt leent zich er ook goed voor. En het geeft de orkestleden een ongelooflijk betrokken gevoel, van zelf initiatief nemen, samen spelen, naar de solist toe. Beethoven schreef eigenlijk een symfonisch werk met obbligato viool [met een onmisbare vioolpartij, red.]. Dirigenten moeten het ook zo benaderen, en het orkest vragen het zo te spelen, dus met veel initiatief. De energie moet ook vanuit het orkest komen. Het is lastig, omdat je de balans goed in de gaten moet houden. Als een dirigent de neiging heeft om alleen maar een beetje te staan begeleiden, dan werkt het niet.’
Een symfonische benadering past ook beter bij het ‘niet-violistische’ karakter van het concert, in de woorden van Ferschtman: ‘Het is wat dat betreft een gek stuk. Als je kijkt naar wat de solist in het eerste deel aan thema’s te spelen krijgt, dan is dat heel weinig. De violist staat er bijna als begeleider van het orkest, haast in een soort omdraaiing van een ‘normaal’ soloconcert.’
Een mooi ding
Toch vraagt Beethovens concert wel degelijk om enig viooltechnisch vertoon, misschien het meest in de cadensen. Dat zijn de virtuoze passages in het eerste en het laatste deel, waarin de solist onbegeleid en quasi-improviserend fantaseert over de belangrijkste melodieën en fragmenten. Alleen: Beethoven heeft die passages er niet bij geleverd. Gelukkig hebben tientallen componisten en/of violisten zelf cadensen geschreven. Maar welke speel je? Ferschtman kiest er in het openingsdeel bijna altijd eentje die in ieder geval op Beethoven is terug te voeren. Het is, ingewikkeld genoeg, de vioolvertaling van de cadens die de componist schreef voor de pianobewerking van zijn vioolconcert. ‘Het is gewoon een mooi ding, heel effectief ook. Gebaseerd op het paukenmotief uit de allereerste maten, en dan komt er ineens een mars, eigenlijk niet eens zo’n bijzonder marsje, maar het is gewoon zo goed, en geestig. Beethoven was dol op dat soort marsen. Dat maakt hem óók zo menselijk, het hoeft niet allemaal de hele tijd zo verheven te zijn. Altijd een verrassend moment.’
‘Beethoven was dol op marsen. Dat maakt hem óók zo menselijk’
Voor het afsluitende rondo kiest Ferschtman de cadens van Fritz Kreisler (1875-1962), die er zo naadloos inpast dat niemand zich zelfs ook maar afvraagt of het eigenlijk wel Beethoven is.
Heeft Ferschtman nooit overwogen een eigen cadens te schrijven? ‘Jawel, maar dat is moeilijk hoor. Nou ja, misschien is dit een mooie aanleiding, wie weet, maar er gaat zo veel tijd in zitten.’
Ha, onderwijs!
Hoe zit het met die tijd? Twee jaar geleden droeg Ferschtman, na veertien jaar, het artistiek directeurschap van het Delft Chamber Music Festival over aan pianiste Nino Gvetadze. Dat was toch ook om ruimte te maken voor andere zaken?
‘Zeker, en dat gaf ook meer tijd, en meer ruimte in het hoofd. Het is heerlijk om wakker te worden en te denken: wat moest ik ook weer vandaag? En dat dan het antwoord is: o ja, studeren, alleen maar studeren! Maar,’ vertelt ze enthousiast, ‘ik geef sinds april ook les in Hannover.’ Ha, onderwijs! De hartstocht waarmee Ferschtman over Beethoven vertelt, wordt alleen geëvenaard door de geestdrift waarmee ze over onderwijs spreekt. De toon is wel bepaald kritischer.
'Vorming, onderwijs. Dat zijn gewoon maatschappelijke en politieke keuzes’
‘De koopmansgeest die het Nederlandse muziekonderwijs bepaalt… verschrikkelijk! Hoe conservatoriumdocenten hier betaald worden: a-bo-mi-na-bel, voor zúlk intensief werk! En het gaat niet alleen om geld. Op de meeste scholen is er van muziekonderwijs niet of nauwelijks sprake – de goede niet te na gesproken. Vergelijk het eens met Duitsland, waar mijn generatiegenoten op de middelbare school gewoon leerden hoe een stuk klassieke muziek formeel in elkaar zit. Wat een hoofdmelodie is, en wat een tweede thema. Die kunnen vertellen wat Die Zauberflöte is. Indrukwekkend, vergeleken met hoe het hier gaat. En het zijn gewoon politieke keuzes, hè – het kan ook heel anders. Ik was niet zo lang geleden in Braga, in Portugal. Daar heeft een jongen, die hier in Nederland gestudeerd heeft, een concertserie opgezet, en die loopt gewoon goed, er komen veel jonge mensen. Ik vroeg hem: hoe kan dat nou, zo veel mensen wonen hier nu ook weer niet. Hij legde uit dat er een directe lijn was met beleid van de overheid. Die heeft twaalf jaar geleden, onder maatschappelijke druk, het verplichte muziekonderwijs weer ingevoerd op scholen. Twaalf jaar! Dat is amper een halve generatie, en je ziet het effect al. Vorming, onderwijs. Dat zijn gewoon maatschappelijke en politieke keuzes.
In haar eigen Vrije-Schooltijd, in Zeist, was het gelukkig goed geregeld, met een leraar die ‘heel veel gaf’ om kunst en muziek. Maar Ferschtmans schoolverleden is sowieso anders dan dat van de meeste mensen. Ze gaat op haar zestiende in Amsterdam wonen om aan het conservatorium te studeren, terwijl leeftijdgenoten ‘gewoon’ op school zitten. Ze doet mee aan verschillende concoursen – en wint of is minstens finalist. Tussendoor verzilvert ze een beurs om aan het Curtis Institute in Philadelphia te studeren. Een rechtlijnig pad is het beslist niet. Met smaak vertelt Ferschtman: ‘Daar hadden ze in Hannover wel even moeite mee, hoe mijn opleiding moest aansluiten op de nogal formele Duitse eisen voor een staatsaanstelling tot Professorin. Lastig, maar wel grappig, ja. Nou goed, ik ben ook best een beetje recalcitrant.’
Liza Ferschtman
Het debuut van Liza Ferschtman in de Grote Zaal was in Het Zondagochtend Concert van 6 oktober 1996 met het Radio Kamerorkest; het ging ook meteen live op Radio 4. Samen met haar vader, cellist Dmitri Ferschtman, soleerde ze in de zelden uitgevoerde Symphonie concertante in A groot (1775) van Johann Christian Bach. Daarnaast stond de première van een nieuwe, aan hen opgedragen tegenhanger, de Sinfonia concertante nr. 2 van Carlos Micháns. In maart 1997 won Liza Ferschtman het Oskar Back Concours, waardoor ze op 13 april al terug was op de zondagochtend voor een gastoptreden bij het Rotterdams Philharmonisch Orkest.
Zomer 1998 maakte Liza Ferschtman haar Kleine Zaal-debuut, samen met pianist Bas Verheijden, en op 12 oktober 1999 stond het duo in de serie Jonge Nederlanders. Naast muziek voor viool en piano van Franck, Stravinsky en Ravel klonken er solosonates van Ysaÿe en Hindemith – en al die jaren later wijdt Liza Ferschtman zich nog steeds graag aan werken voor viool solo. In aanloop naar haar recital interviewde Preludium de toen twintigjarige violiste voor de eerste keer: ‘Mijn zusje speelde piano en heeft me noten leren lezen. Ik was als kind geen harde werker, en als ik niet meer wilde studeren riep ze naar boven ‘Kun je al in Het Concertgebouw?’ ‘Jaaaa’, riep ik dan.’
‘Zeker, en dat gaf ook meer tijd, en meer ruimte in het hoofd. Het is heerlijk om wakker te worden en te denken: wat moest ik ook weer vandaag? En dat dan het antwoord is: o ja, studeren, alleen maar studeren! Maar,’ vertelt ze enthousiast, ‘ik geef sinds april ook les in Hannover.’ Ha, onderwijs! De hartstocht waarmee Ferschtman over Beethoven vertelt, wordt alleen geëvenaard door de geestdrift waarmee ze over onderwijs spreekt. De toon is wel bepaald kritischer.
'Vorming, onderwijs. Dat zijn gewoon maatschappelijke en politieke keuzes’
‘De koopmansgeest die het Nederlandse muziekonderwijs bepaalt… verschrikkelijk! Hoe conservatoriumdocenten hier betaald worden: a-bo-mi-na-bel, voor zúlk intensief werk! En het gaat niet alleen om geld. Op de meeste scholen is er van muziekonderwijs niet of nauwelijks sprake – de goede niet te na gesproken. Vergelijk het eens met Duitsland, waar mijn generatiegenoten op de middelbare school gewoon leerden hoe een stuk klassieke muziek formeel in elkaar zit. Wat een hoofdmelodie is, en wat een tweede thema. Die kunnen vertellen wat Die Zauberflöte is. Indrukwekkend, vergeleken met hoe het hier gaat. En het zijn gewoon politieke keuzes, hè – het kan ook heel anders. Ik was niet zo lang geleden in Braga, in Portugal. Daar heeft een jongen, die hier in Nederland gestudeerd heeft, een concertserie opgezet, en die loopt gewoon goed, er komen veel jonge mensen. Ik vroeg hem: hoe kan dat nou, zo veel mensen wonen hier nu ook weer niet. Hij legde uit dat er een directe lijn was met beleid van de overheid. Die heeft twaalf jaar geleden, onder maatschappelijke druk, het verplichte muziekonderwijs weer ingevoerd op scholen. Twaalf jaar! Dat is amper een halve generatie, en je ziet het effect al. Vorming, onderwijs. Dat zijn gewoon maatschappelijke en politieke keuzes.
In haar eigen Vrije-Schooltijd, in Zeist, was het gelukkig goed geregeld, met een leraar die ‘heel veel gaf’ om kunst en muziek. Maar Ferschtmans schoolverleden is sowieso anders dan dat van de meeste mensen. Ze gaat op haar zestiende in Amsterdam wonen om aan het conservatorium te studeren, terwijl leeftijdgenoten ‘gewoon’ op school zitten. Ze doet mee aan verschillende concoursen – en wint of is minstens finalist. Tussendoor verzilvert ze een beurs om aan het Curtis Institute in Philadelphia te studeren. Een rechtlijnig pad is het beslist niet. Met smaak vertelt Ferschtman: ‘Daar hadden ze in Hannover wel even moeite mee, hoe mijn opleiding moest aansluiten op de nogal formele Duitse eisen voor een staatsaanstelling tot Professorin. Lastig, maar wel grappig, ja. Nou goed, ik ben ook best een beetje recalcitrant.’
Liza Ferschtman
Het debuut van Liza Ferschtman in de Grote Zaal was in Het Zondagochtend Concert van 6 oktober 1996 met het Radio Kamerorkest; het ging ook meteen live op Radio 4. Samen met haar vader, cellist Dmitri Ferschtman, soleerde ze in de zelden uitgevoerde Symphonie concertante in A groot (1775) van Johann Christian Bach. Daarnaast stond de première van een nieuwe, aan hen opgedragen tegenhanger, de Sinfonia concertante nr. 2 van Carlos Micháns. In maart 1997 won Liza Ferschtman het Oskar Back Concours, waardoor ze op 13 april al terug was op de zondagochtend voor een gastoptreden bij het Rotterdams Philharmonisch Orkest.
Zomer 1998 maakte Liza Ferschtman haar Kleine Zaal-debuut, samen met pianist Bas Verheijden, en op 12 oktober 1999 stond het duo in de serie Jonge Nederlanders. Naast muziek voor viool en piano van Franck, Stravinsky en Ravel klonken er solosonates van Ysaÿe en Hindemith – en al die jaren later wijdt Liza Ferschtman zich nog steeds graag aan werken voor viool solo. In aanloop naar haar recital interviewde Preludium de toen twintigjarige violiste voor de eerste keer: ‘Mijn zusje speelde piano en heeft me noten leren lezen. Ik was als kind geen harde werker, en als ik niet meer wilde studeren riep ze naar boven ‘Kun je al in Het Concertgebouw?’ ‘Jaaaa’, riep ik dan.’