Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
notenbeeld

Wolfgang Amadeus Mozart: ‘Gran partita’

door Frits de Haen
17 dec. 2020 17 december 2020

Op 27 januari is het exact 265 jaar geleden dat Mozart geboren werd. Alle reden om dat te gedenken met zijn monument op blazersgebied, de ‘Gran partita’

Een knipoogje van Mozart in de finale van zijn opera Don Giovanni: een blazers­ensemble citeert de aria ‘Non più andrai’ uit zijn eigen Le nozze di Figaro, terwijl Leporello ietwat vermoeid aantekent dat hij dat nu wel kent… Het illustreert toentertijd populaire praktijken: bekende deuntjes werden voor blazers bewerkt. Geen overbodige luxe in een tijd die nog geen radio, cd of Spotify kende.

In 1782 zorgde keizer Jozef II voor een impuls: hij engageerde een blazersoctet, waarna tal van aristocraten eveneens zo’n ‘Harmoniemusik’ wilden hebben. Blazers als Josef Triebensee of Johann Went spanden zich in om in repertoire te voorzien. Er ontstonden cassatio’s, divertimento’s, serenades, notturno’s en Feldmusiken, die als achtergrondmuziek banketten en feesten opluisterden of iemand een eerbetoon brachten. Ook Mozart schreef in zijn jongere jaren zulke ‘vermaaks­muziek’, meestal voor twee hobo’s, twee klarinetten, twee fagotten en twee hoorns, maar ook incidenteel aangevuld met twee Engelse hoorns: licht en zonder al te veel pretenties.

Groots

Maar dan dít werk, de Serenade nr. 10 in Bes groot, KV 361, ‘Gran partita’. De eerste maten overrompelen al: een majestueuze cadens voor een veel sonoorder ensemble, waarin een beweeglijke klarinet quasi-improviserend van het ene akkoord naar het andere meandert.

Een knipoogje van Mozart in de finale van zijn opera Don Giovanni: een blazers­ensemble citeert de aria ‘Non più andrai’ uit zijn eigen Le nozze di Figaro, terwijl Leporello ietwat vermoeid aantekent dat hij dat nu wel kent… Het illustreert toentertijd populaire praktijken: bekende deuntjes werden voor blazers bewerkt. Geen overbodige luxe in een tijd die nog geen radio, cd of Spotify kende.

In 1782 zorgde keizer Jozef II voor een impuls: hij engageerde een blazersoctet, waarna tal van aristocraten eveneens zo’n ‘Harmoniemusik’ wilden hebben. Blazers als Josef Triebensee of Johann Went spanden zich in om in repertoire te voorzien. Er ontstonden cassatio’s, divertimento’s, serenades, notturno’s en Feldmusiken, die als achtergrondmuziek banketten en feesten opluisterden of iemand een eerbetoon brachten. Ook Mozart schreef in zijn jongere jaren zulke ‘vermaaks­muziek’, meestal voor twee hobo’s, twee klarinetten, twee fagotten en twee hoorns, maar ook incidenteel aangevuld met twee Engelse hoorns: licht en zonder al te veel pretenties.

Groots

Maar dan dít werk, de Serenade nr. 10 in Bes groot, KV 361, ‘Gran partita’. De eerste maten overrompelen al: een majestueuze cadens voor een veel sonoorder ensemble, waarin een beweeglijke klarinet quasi-improviserend van het ene akkoord naar het andere meandert.

  • Wolfgang Amadeus Mozart

    Geschilderd rond 1790 door Johann Georg Edlinger

    Wolfgang Amadeus Mozart

    Geschilderd rond 1790 door Johann Georg Edlinger

  • Titelblad van de 'Gran Partita'

    Titelblad van de 'Gran Partita'

  • Wolfgang Amadeus Mozart

    Geschilderd rond 1790 door Johann Georg Edlinger

    Wolfgang Amadeus Mozart

    Geschilderd rond 1790 door Johann Georg Edlinger

  • Titelblad van de 'Gran Partita'

    Titelblad van de 'Gran Partita'

Mozart begint zijn ‘Gran partita’ met een grootse inleiding, zoals hij dat incidenteel bij een symfonie deed. Heel wat anders dan de mars die vaker een serenade-achtig werk inleidde. Heel wat anders ook dan een luchtig ­divertimentootje, ook al door de chromatiek, de dalende lijn in halvetoonsafstanden in maat 4.

En dit is niet het enige verschil: ook de lengte van het werk is imposant, 45 à 50 minuten. En met een grootse bezetting, want buiten het normale blazersoctet (paren hobo’s, klarinetten, fagotten en hoorns) horen we ook nog een contrabas en twee extra hoorns. En bovendien twee bassethoorns, het wat omfloerst klinkende neefje van de klarinet met zijn rijke lage register. Wat Mozart niet alleen een ongekende sonoriteit bood, maar ook de kans om een enorme afwisseling in klankkleuren te realiseren.

Zo ontstond een ­zevendelig werk, samengesteld uit enkele dansen (daarmee aansluitend op de oude partita of suite) en niet-dansante delen. Met recht een ‘grán partita’, ook al stamt deze bijnaam niet van Mozart – die werd later door een onbekende hand aangebracht.

Fragment van Mozarts 'Gran partita' in een eerdere uitvoering door musici van het Concertgebouworkest.

Datering

Veel is onduidelijk over de ontstaansgeschiedenis en daarmee ook de datering. De autograaf geeft aan ‘1780’, maar daarvan is betoogd dat die laatste 0 oorspronkelijk een 1 zou hebben kunnen zijn. Werd aanvankelijk een ontstaan ten tijde van Idomeneo aangehouden, ­januari 1781, later verschoof dat. Georg Nikolaus Nissen, de latere echtgenoot van Mozarts weduwe Constanze, betoogde dat het tafelmuziek was geweest voor het huwelijk van Constanze en Mozart, op 4 augustus 1782, maar daaraan wordt getwijfeld.

In ieder geval weten we dat vier delen van de ‘Gran partita’ klonken op 23 maart 1784, tijdens een benefietconcert voor Anton Stadler – dezelfde Stadler voor wie Mozart zijn Klarinetkwintet en Klarinetconcert componeerde. Als die datering correct is, dan geeft het wel weer te denken dat Mozart zelf het werk niet opnam in de catalogus van zijn werken die hij dat jaar begonnen was. En vier delen? Dat zou kunnen suggereren dat het werk niet in één ruk werd gecomponeerd, en misschien zelfs niet bedoeld was als één geheel…

Wat wel zeker lijkt te zijn is dat Mozart met de vier klarinetpartijen bevriende vrijmetselaars wilde eren: de gebroeders Stadler, beiden geduchte klarinettisten, en Anton David en Vincent Springer, roemruchte Boheemse virtuozen die de bassethoorns bespeelden. Dit viertal zet Mozart in het zonnetje in het eerste trio van het eerste Menuet.

Fig. 1: Mozart zet vier bevriende klarinet-spelende vrijmetselaars in het zonnetje

Salieri’s’ klacht

Op dit eerste Menuet volgt een lyrisch Adagio. Terecht laat regisseur Milos Forman zijn ­‘Salieri’ in de film Amadeus (1984) zeggen dat het op papier niets leek: ‘Het begin is simpel, bijna komisch. Enkel een puls; fagotten, bassethoorns, als een roestige trekharmonica. En dan plotseling, hoog erboven uit torenend, een hobo. Eén enkele noot die daar hangt, onwrikbaar, waarna een klarinet het overneemt en het geheel op milde wijze omvormt tot een frase met een grote charme.’

Aldus een volstrekt apocriefe Salieri, die zich in dit ‘citaat’ beklaagt over de goddelijke Mozart met zijn bovennatuurlijke talenten. We weten dat het hele verhaal dat Salieri Mozart de dood in geprest zou hebben op drijfzand gebaseerd is: Salieri was in werkelijkheid Mozart goed gezind, en zou later diverse grote componisten lesgeven, zoals Beethoven, Schubert, maar ook Liszt. Maar het filmcitaat verwoordt wel treffend hoe Mozart met zijn ‘Gran partita’ het genre van de blazersserenade naar een veel hoger plan tilde.

Fig. 2: Het Adagio lijkt op papier niet veel voor te stellen: ‘Het begin is simpel, bijna komisch’, zegt Salieri in de film Amadeus

Op dit Adagio volgt een tweede Menuetto, evenals het eerste met twee Trio’s. Het eerste daarvan staat in het ongebruikelijke bes klein, het tweede is een Ländler, een wat boerse volksdans. Na de Romanze, met een contrastrijk Allegretto waarin met name de fagotten en contrabas flink aan de bak kunnen, volgt een variatiereeks. In de vijfde ­variatie vormen de bassethoorns een ­murmelend fundament waar­tegen de solohobo zich van zijn meest zangerige kant laat horen.

Ten slotte de Finale: in een pittig tempo buitelen de instrumenten over elkaar heen. Met als extra smaakmakertje een episode ‘alla turca’, waarin de sfeer van Turkse ‘janitsarenmuziek’ wordt opgeroepen.

Fig. 3: In de Finale roept Mozart met ‘janitsarenmuziek’ een Turkse sfeer op

Als monument is de ‘Gran partita’ vergelijkbaar met Bachs vioolpartita’s, zijn Goldberg-variaties, of Beethovens pianosonates. Toen het Wiener Blätchen van 23 maart 1784 een Musikalische Akademie aankondigde, ‘waarbij naast andere goed uitgekozen stukken een grote ‘blasende Musik’ van heel bijzondere soort gegeven wordt, gecomponeerd door de heer Mozart’, moet de nieuwsgierigheid gewekt zijn van ene Johann Friedrich Schink. Die noteerde na afloop: ‘Ik hoorde vandaag blaasmuziek van de heer Mozart. [...] Achter elk instrument zat een maestro – het had een effect, heerlijk zo groot, voortreffelijk en majesteitelijk!’

Mozart begint zijn ‘Gran partita’ met een grootse inleiding, zoals hij dat incidenteel bij een symfonie deed. Heel wat anders dan de mars die vaker een serenade-achtig werk inleidde. Heel wat anders ook dan een luchtig ­divertimentootje, ook al door de chromatiek, de dalende lijn in halvetoonsafstanden in maat 4.

En dit is niet het enige verschil: ook de lengte van het werk is imposant, 45 à 50 minuten. En met een grootse bezetting, want buiten het normale blazersoctet (paren hobo’s, klarinetten, fagotten en hoorns) horen we ook nog een contrabas en twee extra hoorns. En bovendien twee bassethoorns, het wat omfloerst klinkende neefje van de klarinet met zijn rijke lage register. Wat Mozart niet alleen een ongekende sonoriteit bood, maar ook de kans om een enorme afwisseling in klankkleuren te realiseren.

Zo ontstond een ­zevendelig werk, samengesteld uit enkele dansen (daarmee aansluitend op de oude partita of suite) en niet-dansante delen. Met recht een ‘grán partita’, ook al stamt deze bijnaam niet van Mozart – die werd later door een onbekende hand aangebracht.

Fragment van Mozarts 'Gran partita' in een eerdere uitvoering door musici van het Concertgebouworkest.

Datering

Veel is onduidelijk over de ontstaansgeschiedenis en daarmee ook de datering. De autograaf geeft aan ‘1780’, maar daarvan is betoogd dat die laatste 0 oorspronkelijk een 1 zou hebben kunnen zijn. Werd aanvankelijk een ontstaan ten tijde van Idomeneo aangehouden, ­januari 1781, later verschoof dat. Georg Nikolaus Nissen, de latere echtgenoot van Mozarts weduwe Constanze, betoogde dat het tafelmuziek was geweest voor het huwelijk van Constanze en Mozart, op 4 augustus 1782, maar daaraan wordt getwijfeld.

In ieder geval weten we dat vier delen van de ‘Gran partita’ klonken op 23 maart 1784, tijdens een benefietconcert voor Anton Stadler – dezelfde Stadler voor wie Mozart zijn Klarinetkwintet en Klarinetconcert componeerde. Als die datering correct is, dan geeft het wel weer te denken dat Mozart zelf het werk niet opnam in de catalogus van zijn werken die hij dat jaar begonnen was. En vier delen? Dat zou kunnen suggereren dat het werk niet in één ruk werd gecomponeerd, en misschien zelfs niet bedoeld was als één geheel…

Wat wel zeker lijkt te zijn is dat Mozart met de vier klarinetpartijen bevriende vrijmetselaars wilde eren: de gebroeders Stadler, beiden geduchte klarinettisten, en Anton David en Vincent Springer, roemruchte Boheemse virtuozen die de bassethoorns bespeelden. Dit viertal zet Mozart in het zonnetje in het eerste trio van het eerste Menuet.

Fig. 1: Mozart zet vier bevriende klarinet-spelende vrijmetselaars in het zonnetje

Salieri’s’ klacht

Op dit eerste Menuet volgt een lyrisch Adagio. Terecht laat regisseur Milos Forman zijn ­‘Salieri’ in de film Amadeus (1984) zeggen dat het op papier niets leek: ‘Het begin is simpel, bijna komisch. Enkel een puls; fagotten, bassethoorns, als een roestige trekharmonica. En dan plotseling, hoog erboven uit torenend, een hobo. Eén enkele noot die daar hangt, onwrikbaar, waarna een klarinet het overneemt en het geheel op milde wijze omvormt tot een frase met een grote charme.’

Aldus een volstrekt apocriefe Salieri, die zich in dit ‘citaat’ beklaagt over de goddelijke Mozart met zijn bovennatuurlijke talenten. We weten dat het hele verhaal dat Salieri Mozart de dood in geprest zou hebben op drijfzand gebaseerd is: Salieri was in werkelijkheid Mozart goed gezind, en zou later diverse grote componisten lesgeven, zoals Beethoven, Schubert, maar ook Liszt. Maar het filmcitaat verwoordt wel treffend hoe Mozart met zijn ‘Gran partita’ het genre van de blazersserenade naar een veel hoger plan tilde.

Fig. 2: Het Adagio lijkt op papier niet veel voor te stellen: ‘Het begin is simpel, bijna komisch’, zegt Salieri in de film Amadeus

Op dit Adagio volgt een tweede Menuetto, evenals het eerste met twee Trio’s. Het eerste daarvan staat in het ongebruikelijke bes klein, het tweede is een Ländler, een wat boerse volksdans. Na de Romanze, met een contrastrijk Allegretto waarin met name de fagotten en contrabas flink aan de bak kunnen, volgt een variatiereeks. In de vijfde ­variatie vormen de bassethoorns een ­murmelend fundament waar­tegen de solohobo zich van zijn meest zangerige kant laat horen.

Ten slotte de Finale: in een pittig tempo buitelen de instrumenten over elkaar heen. Met als extra smaakmakertje een episode ‘alla turca’, waarin de sfeer van Turkse ‘janitsarenmuziek’ wordt opgeroepen.

Fig. 3: In de Finale roept Mozart met ‘janitsarenmuziek’ een Turkse sfeer op

Als monument is de ‘Gran partita’ vergelijkbaar met Bachs vioolpartita’s, zijn Goldberg-variaties, of Beethovens pianosonates. Toen het Wiener Blätchen van 23 maart 1784 een Musikalische Akademie aankondigde, ‘waarbij naast andere goed uitgekozen stukken een grote ‘blasende Musik’ van heel bijzondere soort gegeven wordt, gecomponeerd door de heer Mozart’, moet de nieuwsgierigheid gewekt zijn van ene Johann Friedrich Schink. Die noteerde na afloop: ‘Ik hoorde vandaag blaasmuziek van de heer Mozart. [...] Achter elk instrument zat een maestro – het had een effect, heerlijk zo groot, voortreffelijk en majesteitelijk!’

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.