Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Concertprogramma

Concertprogramma

Ferschtman, Broman en Lederlin spelen Mozart en Bach

Ferschtman, Broman en Lederlin spelen Mozart en Bach

Kleine Zaal
25 april 2024
20.15 uur

Print dit programma

Liza Ferschtman viool
Malin Broman altviool
Antoine Lederlin cello

Dit concert maakt deel uit van de serie Kleine Zaal Melange.

Ook interessant:
- Violiste Liza Ferschtman: ‘Beginnen met studeren vind ik lastig’ 

Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791)

Trio in Es gr.t., KV 563 ‘Ein Divertimento... di sei pezzi’ (1788)
Allegro
Adagio
Menuetto: Allegro
Andante
Menuetto: Allegretto
Allegro

pauze ± 21.00 uur

Johann Sebastian Bach (1685-1750)

Goldberg-variaties, BWV 988 (1741)
oorspronkelijk voor klavier; bewerking voor strijktrio door Dmitri Sitkovetsky (1984/2009)
Aria
Variatie 1
Variatie 2
Variatie 3 – Canone all’unisono
Variatie 4
Variatie 5
Variatie 6 – Canone alla seconda
Variatie 7 – Al tempo di giga
Variatie 8
Variatie 9 – Canone alla terza
Variatie 10 – Fughetta
Variatie 11
Variatie 12 – Canone alla quarta
Variatie 13
Variatie 14
Variatie 15 – Canone alla quinta: Andante
Variatie 16 – Ouverture
Variatie 17
Variatie 18 – Canone alla sesta
Variatie 19
Variatie 20
Variatie 21 – Canone alla settima
Variatie 22 – Alla breve
Variatie 23
Variatie 24 – Canone all’ottava
Variatie 25 – Adagio
Variatie 26
Variatie 27 – Canone alla nona
Variatie 28
Variatie 29
Variatie 30 – Quodlibet
Aria da capo

einde ± 22.45 uur

Kleine Zaal 25 april 2024 20.15 uur

Liza Ferschtman viool
Malin Broman altviool
Antoine Lederlin cello

Dit concert maakt deel uit van de serie Kleine Zaal Melange.

Ook interessant:
- Violiste Liza Ferschtman: ‘Beginnen met studeren vind ik lastig’ 

Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791)

Trio in Es gr.t., KV 563 ‘Ein Divertimento... di sei pezzi’ (1788)
Allegro
Adagio
Menuetto: Allegro
Andante
Menuetto: Allegretto
Allegro

pauze ± 21.00 uur

Johann Sebastian Bach (1685-1750)

Goldberg-variaties, BWV 988 (1741)
oorspronkelijk voor klavier; bewerking voor strijktrio door Dmitri Sitkovetsky (1984/2009)
Aria
Variatie 1
Variatie 2
Variatie 3 – Canone all’unisono
Variatie 4
Variatie 5
Variatie 6 – Canone alla seconda
Variatie 7 – Al tempo di giga
Variatie 8
Variatie 9 – Canone alla terza
Variatie 10 – Fughetta
Variatie 11
Variatie 12 – Canone alla quarta
Variatie 13
Variatie 14
Variatie 15 – Canone alla quinta: Andante
Variatie 16 – Ouverture
Variatie 17
Variatie 18 – Canone alla sesta
Variatie 19
Variatie 20
Variatie 21 – Canone alla settima
Variatie 22 – Alla breve
Variatie 23
Variatie 24 – Canone all’ottava
Variatie 25 – Adagio
Variatie 26
Variatie 27 – Canone alla nona
Variatie 28
Variatie 29
Variatie 30 – Quodlibet
Aria da capo

einde ± 22.45 uur

Toelichting

Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791)

Trio in Es groot

door Aad van der Ven

‘Divertimento’ noemde Wolfgang Amadeus Mozart zijn langste kamermuziekwerk, dat hij drie jaar voor zijn dood voltooide in Wenen. Het is een titel die verbazing wekt, gezien de aard en de betekenis van de muziek. Bij de term ‘divertimento’ doemen immers beelden op van een feestend gezelschap, eventueel in de openlucht, met aangename achtergrondmuziek. Zulke muziek componeerde Mozart toen hij nog in Salzburg werkte, waar hij sterke sociale verplichtingen had. Na zijn verhuizing naar Wenen voelde hij zich daarvan bevrijd. Wijst het gebruik van het woord ‘divertimento’ zoveel jaren later op ironie? Of kon hij geen andere passende term vinden voor een zes­delige compositie, met twee menuetten?

Want dit is inderdaad overeenkomstig het model van de traditionele verpozingsmuziek. Maar het karakter van de muziek, eerder in zichzelf gekeerd dan extravert, is totaal anders. Trouwens, meteen het eerste deel, met zijn strenge doorwerking, maakt al duidelijk, dat we hier een ander gebied hebben betreden. De thematische ontwikkelingsstijl, voortgekomen uit de schrijfwijze van Joseph Haydn, gaat gepaard met Italiaanse zangerigheid, terwijl hier en daar ook een voorkeur naar voren komt voor ‘geleerd’ contrapunt. Mozart toonde in die tijd een sterke interesse voor het werk van Johann Sebastian Bach.

Hij werkte in dezelfde periode ook aan zijn Symfonie nr. 41 in C groot, de ‘Jupiter’ (die zijn laatste zou blijken), met als slotdeel een waar contrapuntisch meesterstuk. Opvallend is, dat Mozart in het Divertimento op slechts weinig plaatsen probeert de beperking van de driestemmigheid te doorbreken. In dit opzicht wijkt hij af van Bach, die bijvoorbeeld in zijn werken voor viool solo door middel van veelvuldige dubbelgrepen een listige ‘schijnpolyfonie’ laat ontstaan. In Mozarts Divertimento voor strijktrio in Es groot, KV 563 is, om met de musicoloog Alfred Einstein te spreken, ‘jede Note ein Beitrag zu vollendetem geistig-sinnlichem Klang’ (‘draagt iedere noot bij aan de perfecte spiritueel-sensuele klank’). 

‘Divertimento’ noemde Wolfgang Amadeus Mozart zijn langste kamermuziekwerk, dat hij drie jaar voor zijn dood voltooide in Wenen. Het is een titel die verbazing wekt, gezien de aard en de betekenis van de muziek. Bij de term ‘divertimento’ doemen immers beelden op van een feestend gezelschap, eventueel in de openlucht, met aangename achtergrondmuziek. Zulke muziek componeerde Mozart toen hij nog in Salzburg werkte, waar hij sterke sociale verplichtingen had. Na zijn verhuizing naar Wenen voelde hij zich daarvan bevrijd. Wijst het gebruik van het woord ‘divertimento’ zoveel jaren later op ironie? Of kon hij geen andere passende term vinden voor een zes­delige compositie, met twee menuetten?

Want dit is inderdaad overeenkomstig het model van de traditionele verpozingsmuziek. Maar het karakter van de muziek, eerder in zichzelf gekeerd dan extravert, is totaal anders. Trouwens, meteen het eerste deel, met zijn strenge doorwerking, maakt al duidelijk, dat we hier een ander gebied hebben betreden. De thematische ontwikkelingsstijl, voortgekomen uit de schrijfwijze van Joseph Haydn, gaat gepaard met Italiaanse zangerigheid, terwijl hier en daar ook een voorkeur naar voren komt voor ‘geleerd’ contrapunt. Mozart toonde in die tijd een sterke interesse voor het werk van Johann Sebastian Bach.

Hij werkte in dezelfde periode ook aan zijn Symfonie nr. 41 in C groot, de ‘Jupiter’ (die zijn laatste zou blijken), met als slotdeel een waar contrapuntisch meesterstuk. Opvallend is, dat Mozart in het Divertimento op slechts weinig plaatsen probeert de beperking van de driestemmigheid te doorbreken. In dit opzicht wijkt hij af van Bach, die bijvoorbeeld in zijn werken voor viool solo door middel van veelvuldige dubbelgrepen een listige ‘schijnpolyfonie’ laat ontstaan. In Mozarts Divertimento voor strijktrio in Es groot, KV 563 is, om met de musicoloog Alfred Einstein te spreken, ‘jede Note ein Beitrag zu vollendetem geistig-sinnlichem Klang’ (‘draagt iedere noot bij aan de perfecte spiritueel-sensuele klank’). 

door Aad van der Ven

Johann Sebastian Bach (1685-1750)

Goldberg-variaties

door Dirk Luijmes

Sinds de negentiende eeuw gaan ze door het leven als de Goldberg-variaties, de A­ria mit 30 verschiedenen Veränderungen die Johann Sebastian Bach in 1741 in druk liet verschijnen. Bachs eerste biograaf, Johann Forkel, bracht in 1802 namelijk het verhaal de wereld in dat dit ­kunstige variatiewerk geschreven zou zijn op verzoek van een zekere Hermann Carl von Keyserlink, een Russische gezant in Dresden die Bach goed kende en die aan slapeloosheid leed.

De edelman zal vermoedelijk geen oog dicht hebben gedaan, want slaapverwekkend zijn de Goldberg-variaties allerminst

Keyserlink zou Bach gevraagd hebben klaviermuziek te schrijven voor zijn huisklavecinist Johann Gottlieb Goldberg, muziek ‘die zo zacht en tegelijkertijd levendig van aard zouden moeten zijn dat hij er zijn slapeloze nachten wat mee kon opvrolijken’. Wanneer het verhaal klopt – wat de Bach-vorsers betwijfelen – zal de edelman vermoedelijk geen oog dicht hebben gedaan, want slaapverwekkend zijn de Goldberg-variaties allerminst. Uitgangspunt is de bas – en de bij­behorende harmonie – van een aria die Bach al eerder schreef. Deze baslijn ligt aan de basis van een zorgvuldig samengesteld bouwwerk van dertig variaties. Negen ervan – de nummers 3, 6, 9 et cetera – zijn canonisch: de eerste met een canon in de prime, de tweede in de secunde en de derde in de terts en zo verder.

Deze knappe staaltjes contrapunt wisselt Bach af met tal van andersoortige variaties vol wisselende technieken en affecten. Zo horen we expressieve adagio’s, uiteenlopende dansvormen en virtuoze inventies. Halverwege de reeks staat een Franse ouverture (variatie 16). Wanneer je als luisteraar na 29 variaties de draad kwijt bent, krijg je nummer 30 voorgeschoteld, een Quodlibet (‘wat je maar wilt’) met twee volksliedjes met veelbetekenende teksten: ‘Ich bin so lang nicht bei dir gewest’ en ‘Kraut und Rüben haben mir vertrieben’. 

Bach schreef zijn Goldberg-variaties als vierde deel van zijn Clavier-Übung, voor een klavecimbel met twee manualen. Het werk geldt sindsdien als een van de hoogtepunten uit de barokke klavierliteratuur, maar is inmiddels niet uit handen van arrangeurs gebleven. Puristen die dat een gruwel vinden, weten diep in hun hart wel dat ze nauwelijks recht van spreken hebben – want ook Bach bewerkte eigen en andermans werken regelmatig voor andere bezettingen. In de jaren 1980 kwam de Russische violist en arrangeur Dmitri Sitkovetsky met een bewerking van de Goldberg-variaties voor strijktrio, die hij postuum opdroeg aan Glenn Gould (1932-1982), de Canadese pianist die met zijn eigenzinnige vertolkingen van Bach-werken wereldberoemd was geworden.

Daarna maakte hij nog een versie voor strijkorkest. Het is boeiend te horen dat door ­Sitkovetsky’s bewerking het werk in een nieuw licht komt te staan. In de polyfone en canonische variaties zijn de individuele stemmen uitstekend te volgen, met als mooi voorbeeld de driestemmige Fughetta, variatie 10. Sitkovetsky ging bij de verdeling over de drie strijk­instrumenten creatief te werk, zoals bijvoorbeeld te horen is in variatie 19, waar begeleidende zestiende noten in de verschillende stemmen pizzicato gespeeld worden. De langzame variatie 25 – een van de hoogtepunten van de cyclus – krijgt in de trioversie een bijna romantische uitstraling.  

Sinds de negentiende eeuw gaan ze door het leven als de Goldberg-variaties, de A­ria mit 30 verschiedenen Veränderungen die Johann Sebastian Bach in 1741 in druk liet verschijnen. Bachs eerste biograaf, Johann Forkel, bracht in 1802 namelijk het verhaal de wereld in dat dit ­kunstige variatiewerk geschreven zou zijn op verzoek van een zekere Hermann Carl von Keyserlink, een Russische gezant in Dresden die Bach goed kende en die aan slapeloosheid leed.

De edelman zal vermoedelijk geen oog dicht hebben gedaan, want slaapverwekkend zijn de Goldberg-variaties allerminst

Keyserlink zou Bach gevraagd hebben klaviermuziek te schrijven voor zijn huisklavecinist Johann Gottlieb Goldberg, muziek ‘die zo zacht en tegelijkertijd levendig van aard zouden moeten zijn dat hij er zijn slapeloze nachten wat mee kon opvrolijken’. Wanneer het verhaal klopt – wat de Bach-vorsers betwijfelen – zal de edelman vermoedelijk geen oog dicht hebben gedaan, want slaapverwekkend zijn de Goldberg-variaties allerminst. Uitgangspunt is de bas – en de bij­behorende harmonie – van een aria die Bach al eerder schreef. Deze baslijn ligt aan de basis van een zorgvuldig samengesteld bouwwerk van dertig variaties. Negen ervan – de nummers 3, 6, 9 et cetera – zijn canonisch: de eerste met een canon in de prime, de tweede in de secunde en de derde in de terts en zo verder.

Deze knappe staaltjes contrapunt wisselt Bach af met tal van andersoortige variaties vol wisselende technieken en affecten. Zo horen we expressieve adagio’s, uiteenlopende dansvormen en virtuoze inventies. Halverwege de reeks staat een Franse ouverture (variatie 16). Wanneer je als luisteraar na 29 variaties de draad kwijt bent, krijg je nummer 30 voorgeschoteld, een Quodlibet (‘wat je maar wilt’) met twee volksliedjes met veelbetekenende teksten: ‘Ich bin so lang nicht bei dir gewest’ en ‘Kraut und Rüben haben mir vertrieben’. 

Bach schreef zijn Goldberg-variaties als vierde deel van zijn Clavier-Übung, voor een klavecimbel met twee manualen. Het werk geldt sindsdien als een van de hoogtepunten uit de barokke klavierliteratuur, maar is inmiddels niet uit handen van arrangeurs gebleven. Puristen die dat een gruwel vinden, weten diep in hun hart wel dat ze nauwelijks recht van spreken hebben – want ook Bach bewerkte eigen en andermans werken regelmatig voor andere bezettingen. In de jaren 1980 kwam de Russische violist en arrangeur Dmitri Sitkovetsky met een bewerking van de Goldberg-variaties voor strijktrio, die hij postuum opdroeg aan Glenn Gould (1932-1982), de Canadese pianist die met zijn eigenzinnige vertolkingen van Bach-werken wereldberoemd was geworden.

Daarna maakte hij nog een versie voor strijkorkest. Het is boeiend te horen dat door ­Sitkovetsky’s bewerking het werk in een nieuw licht komt te staan. In de polyfone en canonische variaties zijn de individuele stemmen uitstekend te volgen, met als mooi voorbeeld de driestemmige Fughetta, variatie 10. Sitkovetsky ging bij de verdeling over de drie strijk­instrumenten creatief te werk, zoals bijvoorbeeld te horen is in variatie 19, waar begeleidende zestiende noten in de verschillende stemmen pizzicato gespeeld worden. De langzame variatie 25 – een van de hoogtepunten van de cyclus – krijgt in de trioversie een bijna romantische uitstraling.  

door Dirk Luijmes

Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791)

Trio in Es groot

door Aad van der Ven

‘Divertimento’ noemde Wolfgang Amadeus Mozart zijn langste kamermuziekwerk, dat hij drie jaar voor zijn dood voltooide in Wenen. Het is een titel die verbazing wekt, gezien de aard en de betekenis van de muziek. Bij de term ‘divertimento’ doemen immers beelden op van een feestend gezelschap, eventueel in de openlucht, met aangename achtergrondmuziek. Zulke muziek componeerde Mozart toen hij nog in Salzburg werkte, waar hij sterke sociale verplichtingen had. Na zijn verhuizing naar Wenen voelde hij zich daarvan bevrijd. Wijst het gebruik van het woord ‘divertimento’ zoveel jaren later op ironie? Of kon hij geen andere passende term vinden voor een zes­delige compositie, met twee menuetten?

Want dit is inderdaad overeenkomstig het model van de traditionele verpozingsmuziek. Maar het karakter van de muziek, eerder in zichzelf gekeerd dan extravert, is totaal anders. Trouwens, meteen het eerste deel, met zijn strenge doorwerking, maakt al duidelijk, dat we hier een ander gebied hebben betreden. De thematische ontwikkelingsstijl, voortgekomen uit de schrijfwijze van Joseph Haydn, gaat gepaard met Italiaanse zangerigheid, terwijl hier en daar ook een voorkeur naar voren komt voor ‘geleerd’ contrapunt. Mozart toonde in die tijd een sterke interesse voor het werk van Johann Sebastian Bach.

Hij werkte in dezelfde periode ook aan zijn Symfonie nr. 41 in C groot, de ‘Jupiter’ (die zijn laatste zou blijken), met als slotdeel een waar contrapuntisch meesterstuk. Opvallend is, dat Mozart in het Divertimento op slechts weinig plaatsen probeert de beperking van de driestemmigheid te doorbreken. In dit opzicht wijkt hij af van Bach, die bijvoorbeeld in zijn werken voor viool solo door middel van veelvuldige dubbelgrepen een listige ‘schijnpolyfonie’ laat ontstaan. In Mozarts Divertimento voor strijktrio in Es groot, KV 563 is, om met de musicoloog Alfred Einstein te spreken, ‘jede Note ein Beitrag zu vollendetem geistig-sinnlichem Klang’ (‘draagt iedere noot bij aan de perfecte spiritueel-sensuele klank’). 

‘Divertimento’ noemde Wolfgang Amadeus Mozart zijn langste kamermuziekwerk, dat hij drie jaar voor zijn dood voltooide in Wenen. Het is een titel die verbazing wekt, gezien de aard en de betekenis van de muziek. Bij de term ‘divertimento’ doemen immers beelden op van een feestend gezelschap, eventueel in de openlucht, met aangename achtergrondmuziek. Zulke muziek componeerde Mozart toen hij nog in Salzburg werkte, waar hij sterke sociale verplichtingen had. Na zijn verhuizing naar Wenen voelde hij zich daarvan bevrijd. Wijst het gebruik van het woord ‘divertimento’ zoveel jaren later op ironie? Of kon hij geen andere passende term vinden voor een zes­delige compositie, met twee menuetten?

Want dit is inderdaad overeenkomstig het model van de traditionele verpozingsmuziek. Maar het karakter van de muziek, eerder in zichzelf gekeerd dan extravert, is totaal anders. Trouwens, meteen het eerste deel, met zijn strenge doorwerking, maakt al duidelijk, dat we hier een ander gebied hebben betreden. De thematische ontwikkelingsstijl, voortgekomen uit de schrijfwijze van Joseph Haydn, gaat gepaard met Italiaanse zangerigheid, terwijl hier en daar ook een voorkeur naar voren komt voor ‘geleerd’ contrapunt. Mozart toonde in die tijd een sterke interesse voor het werk van Johann Sebastian Bach.

Hij werkte in dezelfde periode ook aan zijn Symfonie nr. 41 in C groot, de ‘Jupiter’ (die zijn laatste zou blijken), met als slotdeel een waar contrapuntisch meesterstuk. Opvallend is, dat Mozart in het Divertimento op slechts weinig plaatsen probeert de beperking van de driestemmigheid te doorbreken. In dit opzicht wijkt hij af van Bach, die bijvoorbeeld in zijn werken voor viool solo door middel van veelvuldige dubbelgrepen een listige ‘schijnpolyfonie’ laat ontstaan. In Mozarts Divertimento voor strijktrio in Es groot, KV 563 is, om met de musicoloog Alfred Einstein te spreken, ‘jede Note ein Beitrag zu vollendetem geistig-sinnlichem Klang’ (‘draagt iedere noot bij aan de perfecte spiritueel-sensuele klank’). 

door Aad van der Ven

Johann Sebastian Bach (1685-1750)

Goldberg-variaties

door Dirk Luijmes

Sinds de negentiende eeuw gaan ze door het leven als de Goldberg-variaties, de A­ria mit 30 verschiedenen Veränderungen die Johann Sebastian Bach in 1741 in druk liet verschijnen. Bachs eerste biograaf, Johann Forkel, bracht in 1802 namelijk het verhaal de wereld in dat dit ­kunstige variatiewerk geschreven zou zijn op verzoek van een zekere Hermann Carl von Keyserlink, een Russische gezant in Dresden die Bach goed kende en die aan slapeloosheid leed.

De edelman zal vermoedelijk geen oog dicht hebben gedaan, want slaapverwekkend zijn de Goldberg-variaties allerminst

Keyserlink zou Bach gevraagd hebben klaviermuziek te schrijven voor zijn huisklavecinist Johann Gottlieb Goldberg, muziek ‘die zo zacht en tegelijkertijd levendig van aard zouden moeten zijn dat hij er zijn slapeloze nachten wat mee kon opvrolijken’. Wanneer het verhaal klopt – wat de Bach-vorsers betwijfelen – zal de edelman vermoedelijk geen oog dicht hebben gedaan, want slaapverwekkend zijn de Goldberg-variaties allerminst. Uitgangspunt is de bas – en de bij­behorende harmonie – van een aria die Bach al eerder schreef. Deze baslijn ligt aan de basis van een zorgvuldig samengesteld bouwwerk van dertig variaties. Negen ervan – de nummers 3, 6, 9 et cetera – zijn canonisch: de eerste met een canon in de prime, de tweede in de secunde en de derde in de terts en zo verder.

Deze knappe staaltjes contrapunt wisselt Bach af met tal van andersoortige variaties vol wisselende technieken en affecten. Zo horen we expressieve adagio’s, uiteenlopende dansvormen en virtuoze inventies. Halverwege de reeks staat een Franse ouverture (variatie 16). Wanneer je als luisteraar na 29 variaties de draad kwijt bent, krijg je nummer 30 voorgeschoteld, een Quodlibet (‘wat je maar wilt’) met twee volksliedjes met veelbetekenende teksten: ‘Ich bin so lang nicht bei dir gewest’ en ‘Kraut und Rüben haben mir vertrieben’. 

Bach schreef zijn Goldberg-variaties als vierde deel van zijn Clavier-Übung, voor een klavecimbel met twee manualen. Het werk geldt sindsdien als een van de hoogtepunten uit de barokke klavierliteratuur, maar is inmiddels niet uit handen van arrangeurs gebleven. Puristen die dat een gruwel vinden, weten diep in hun hart wel dat ze nauwelijks recht van spreken hebben – want ook Bach bewerkte eigen en andermans werken regelmatig voor andere bezettingen. In de jaren 1980 kwam de Russische violist en arrangeur Dmitri Sitkovetsky met een bewerking van de Goldberg-variaties voor strijktrio, die hij postuum opdroeg aan Glenn Gould (1932-1982), de Canadese pianist die met zijn eigenzinnige vertolkingen van Bach-werken wereldberoemd was geworden.

Daarna maakte hij nog een versie voor strijkorkest. Het is boeiend te horen dat door ­Sitkovetsky’s bewerking het werk in een nieuw licht komt te staan. In de polyfone en canonische variaties zijn de individuele stemmen uitstekend te volgen, met als mooi voorbeeld de driestemmige Fughetta, variatie 10. Sitkovetsky ging bij de verdeling over de drie strijk­instrumenten creatief te werk, zoals bijvoorbeeld te horen is in variatie 19, waar begeleidende zestiende noten in de verschillende stemmen pizzicato gespeeld worden. De langzame variatie 25 – een van de hoogtepunten van de cyclus – krijgt in de trioversie een bijna romantische uitstraling.  

Sinds de negentiende eeuw gaan ze door het leven als de Goldberg-variaties, de A­ria mit 30 verschiedenen Veränderungen die Johann Sebastian Bach in 1741 in druk liet verschijnen. Bachs eerste biograaf, Johann Forkel, bracht in 1802 namelijk het verhaal de wereld in dat dit ­kunstige variatiewerk geschreven zou zijn op verzoek van een zekere Hermann Carl von Keyserlink, een Russische gezant in Dresden die Bach goed kende en die aan slapeloosheid leed.

De edelman zal vermoedelijk geen oog dicht hebben gedaan, want slaapverwekkend zijn de Goldberg-variaties allerminst

Keyserlink zou Bach gevraagd hebben klaviermuziek te schrijven voor zijn huisklavecinist Johann Gottlieb Goldberg, muziek ‘die zo zacht en tegelijkertijd levendig van aard zouden moeten zijn dat hij er zijn slapeloze nachten wat mee kon opvrolijken’. Wanneer het verhaal klopt – wat de Bach-vorsers betwijfelen – zal de edelman vermoedelijk geen oog dicht hebben gedaan, want slaapverwekkend zijn de Goldberg-variaties allerminst. Uitgangspunt is de bas – en de bij­behorende harmonie – van een aria die Bach al eerder schreef. Deze baslijn ligt aan de basis van een zorgvuldig samengesteld bouwwerk van dertig variaties. Negen ervan – de nummers 3, 6, 9 et cetera – zijn canonisch: de eerste met een canon in de prime, de tweede in de secunde en de derde in de terts en zo verder.

Deze knappe staaltjes contrapunt wisselt Bach af met tal van andersoortige variaties vol wisselende technieken en affecten. Zo horen we expressieve adagio’s, uiteenlopende dansvormen en virtuoze inventies. Halverwege de reeks staat een Franse ouverture (variatie 16). Wanneer je als luisteraar na 29 variaties de draad kwijt bent, krijg je nummer 30 voorgeschoteld, een Quodlibet (‘wat je maar wilt’) met twee volksliedjes met veelbetekenende teksten: ‘Ich bin so lang nicht bei dir gewest’ en ‘Kraut und Rüben haben mir vertrieben’. 

Bach schreef zijn Goldberg-variaties als vierde deel van zijn Clavier-Übung, voor een klavecimbel met twee manualen. Het werk geldt sindsdien als een van de hoogtepunten uit de barokke klavierliteratuur, maar is inmiddels niet uit handen van arrangeurs gebleven. Puristen die dat een gruwel vinden, weten diep in hun hart wel dat ze nauwelijks recht van spreken hebben – want ook Bach bewerkte eigen en andermans werken regelmatig voor andere bezettingen. In de jaren 1980 kwam de Russische violist en arrangeur Dmitri Sitkovetsky met een bewerking van de Goldberg-variaties voor strijktrio, die hij postuum opdroeg aan Glenn Gould (1932-1982), de Canadese pianist die met zijn eigenzinnige vertolkingen van Bach-werken wereldberoemd was geworden.

Daarna maakte hij nog een versie voor strijkorkest. Het is boeiend te horen dat door ­Sitkovetsky’s bewerking het werk in een nieuw licht komt te staan. In de polyfone en canonische variaties zijn de individuele stemmen uitstekend te volgen, met als mooi voorbeeld de driestemmige Fughetta, variatie 10. Sitkovetsky ging bij de verdeling over de drie strijk­instrumenten creatief te werk, zoals bijvoorbeeld te horen is in variatie 19, waar begeleidende zestiende noten in de verschillende stemmen pizzicato gespeeld worden. De langzame variatie 25 – een van de hoogtepunten van de cyclus – krijgt in de trioversie een bijna romantische uitstraling.  

door Dirk Luijmes

Biografie

Liza Ferschtman, viool

Liza Ferschtman had vanaf haar vijfde les van Philipp Hirshhorn, studeerde in Amsterdam bij Herman Krebbers, in Philadelphia bij Ida Kavafian en in Londen bij David Takeno.

In 1997 won ze het Nationaal Vioolconcours ‘Oskar Back’ en in 2006 ontving ze de Nederlandse Muziekprijs. Haar Concertgebouwdebuut was in Het Zondagochtend Concert van 6 oktober 1996 met het Radio Kamerorkest. Zomer 1998 volgde haar Kleine Zaal-debuut en op 12 oktober 1999 stond ze in de serie Jonge Nederlanders.

Liza Ferschtman soleerde bij vrijwel alle Nederlandse orkesten en ook bij het London Philharmonic Orchestra, de orkesten van Dallas, San Francisco, Boston en Hongkong, de Staatskapelle Weimar, de Essener, Bremer en Stuttgarter Philharmoniker, het Symfonieorkest Vlaanderen en het Yomiuri Nippon Orchestra.

Met het Budapest Festival Orchestra onder leiding van Iván Fischer debuteerde ze in 2013 in Montréal en New York. Kamermuziek speelt ze met Enrico Pace, Elisabeth Leonskaja, Jonathan Biss, Christian Poltéra en vele anderen. De violiste was van 2007 tot 2022 artistiek leider van het Delft Chamber Music Festival. Solorecitals zijn een belangrijk onderdeel van haar agenda en met solo-opnames van Bach, Ysaÿe, Biber, Bartók en Berio ook van haar discografie.

Liza Ferschtman bespeelt de Guarnerius del Gesù ‘Benno Rabinof’ uit 1742. 

Malin Broman, altviool

De Zweedse Malin Broman studeerde bij David Takeno aan de Guildhall School of Music and Drama in Londen en won prijzen van de Carl Nielsen Violin Competition en de Washington Competition for Strings.

Ze soleerde bij het Göteborg Symfonieorkest, het Filharmonisch Orkest van Kopenhagen en de Academy of St Martin in the Fields.

Malin Broman is mede-oprichter van het Kungsbacka Trio, dat werd geselecteerd voor het BBC New Generation Artists Scheme en de Rising Stars-serie 2002/2003, en van het Kungsbacka Chamber Music Festival. Voor kamermuziek sloot ze zich aan bij het Leopold String Trio, het Belcea Quartet en het Elias String Quartet en treedt ze op met haar man, de pianist Simon Crawford-Phillips.

Ook is Malin Broman mede-oprichter van het Stockholm Syndrome Ensemble, dat een eigen serie heeft in Musikaliska in Stockholm. Sinds 2008 is ze concertmeester van het Zweeds Radio Symfonieorkest en ze is geregeld gastaanvoerder bij het Mahler Chamber Orchestra, het Chamber Orchestra of Europe, Philharmonia en het London Symphony Orchestra. Sinds 2019 is ze artistiek leider van het Ostrobothnian Chamber Orchestra (Finland).

Malin Broman geeft les aan het Edsberg Instituut in Stockholm en heeft een Stradivariusviool uit 1709 en een altviool van Bajoni uit 1861 in bruikleen.

Antoine Lederlin, cello

De Fransman Antoine Lederlin doorliep zijn studietijd aan het Conservatoire National ­Supérieur de Musique in Parijs, waar hij leerling was van Roland Pidoux. Daarnaast volgde hij lessen bij de cellisten János Starker en Anner Bijlsma, componist Henri Dutilleux en violist Isaac Stern.

Op zijn twintigste werd hij solocellist van het Orchestre Philharmonique de Radio France en eerste cellist van zowel het Orchestre Philharmonique de Monaco als Lorin Maazels Orchestra Filarmonica Arturo Toscanini. Momenteel is hij aanvoerder van de cellogroep van het Sinfonieorchester Basel.

In de loop der jaren was Antoine Lederlin als solist te gast bij verschillende orkesten, en met het Orchestre d’Auvergne onder leiding van Armin Jordan nam hij het Celloconcert van Schoeck op. Als fervent kamermusicus deelde hij het podium met collega’s als Leon ­Fleisher, Martha Argerich en Miriam Fried, en met pianist Jonathan Biss en violiste Midori vormt de cellist een ­pianotrio.

Sinds 2006 maakt Antoine Lederlin deel uit van het Belcea Quartet, dat talrijke cd’s opnam en wereldwijd optreedt op de belangrijke podia. Zo verzorgt het volgende maand in de Kleine Zaal samen met het Quatuor Ébène een octetprogramma.

Antoine Lederlin heeft een instrument in bruikleen van Matteo Goffriller, gebouwd in 1722.