Typisch Nederlands?
door Martijn Voorvelt 11 nov. 2020 11 november 2020
Kees van Baaren was als leerling van Willem Pijper en ‘vader’ van de Notenkrakers een essentiële schakel in de Nederlandse muziek. Hoe heeft hij het Nederlandse muziekleven beïnvloed? En zijn er typisch Nederlandse stijlkenmerken?
Als zoon van een Enschedese muziekhandelaar was Kees van Baaren (1906-1970) al van jongs af aan omringd door muziek. Hij speelde op jonge leeftijd piano, cello en mondharmonica en raakte verslingerd aan de jazz. Op zijn zeventiende vertrok hij naar Berlijn om piano en compositie te studeren aan het Stern’sche Konservatorium. Dat stond bekend om zijn vooruitstrevende docenten, en Van Baaren leerde er de grondslagen van Arnold Schönbergs zojuist geïntroduceerde twaalftoonstechniek. Die houdt in dat een compositie wordt opgebouwd vanuit een reeks waarin alle twaalf tonen binnen het octaaf voorkomen. Je kunt de reeks omkeren, spiegelen en op allerlei andere manieren bewerken, terwijl ze de compositie ondertussen eenheid en structuur verleent. Voor Schönberg en zijn leerlingen in Wenen bood de techniek een alternatief voor de volgens hen verouderde tonaliteit. Voortaan was er geen grondtoon of dominant meer, maar waren alle tonen even belangrijk.
Toen Van Baaren terugkeerde naar Nederland om aan het Rotterdamsch Conservatorium zijn studie voort te zetten, was hij de enige Nederlander die de twaalftoonstechniek werkelijk beheerste. En hij zou nog lang de enige blijven.
Als zoon van een Enschedese muziekhandelaar was Kees van Baaren (1906-1970) al van jongs af aan omringd door muziek. Hij speelde op jonge leeftijd piano, cello en mondharmonica en raakte verslingerd aan de jazz. Op zijn zeventiende vertrok hij naar Berlijn om piano en compositie te studeren aan het Stern’sche Konservatorium. Dat stond bekend om zijn vooruitstrevende docenten, en Van Baaren leerde er de grondslagen van Arnold Schönbergs zojuist geïntroduceerde twaalftoonstechniek. Die houdt in dat een compositie wordt opgebouwd vanuit een reeks waarin alle twaalf tonen binnen het octaaf voorkomen. Je kunt de reeks omkeren, spiegelen en op allerlei andere manieren bewerken, terwijl ze de compositie ondertussen eenheid en structuur verleent. Voor Schönberg en zijn leerlingen in Wenen bood de techniek een alternatief voor de volgens hen verouderde tonaliteit. Voortaan was er geen grondtoon of dominant meer, maar waren alle tonen even belangrijk.
Toen Van Baaren terugkeerde naar Nederland om aan het Rotterdamsch Conservatorium zijn studie voort te zetten, was hij de enige Nederlander die de twaalftoonstechniek werkelijk beheerste. En hij zou nog lang de enige blijven.
Economisch componeren
In Rotterdam doceerde Willem Pijper (1894-1947), een componist die aanvankelijk componeerde in een laatromantisch idioom. In diens vroege Eerste strijkkwartet (1914) horen we al elementen die zijn werk later zouden domineren: een sterke ritmiek, en een neiging om zo veel mogelijk expressie te bereiken met weinig materiaal. Dat leidde in de jaren 1920 tot wat hij zijn kiemceltechniek noemde: een cel van enkele noten staat aan de basis van een complete compositie. Economischer kun je als componist nauwelijks zijn. Zijn leerling Van Baaren zag de overeenkomst met de twaalftoonstechniek en begon de twee technieken te combineren. Toen hij aan Pijper uitlegde dat er voor hem geen verschil was, zei deze: ‘Je hebt gelijk, maar ik kan er geen twaalf tegelijk in de gaten houden.’
Serialisme, jazz en cabaret
Van Baaren kon dat wél. Hij bouwde een kleurrijk oeuvre op basis van twaalftoonsreeksen, en na de Tweede Wereldoorlog zien we zijn voorliefde voor economische compositietechnieken terug in zijn bekering tot het nóg strengere serialisme, waarbij naast toonhoogte ook toonduur, dynamiek en klankkleur in reeksen werden geordend. Van Baarens reputatie als reeksenrekenaar suggereert droge, cerebrale muziek, maar dat is onterecht. De losse, lenige stijl van veel van zijn werken verraadt dat hij ook jazzpianist was en in Berlijn deel had uitgemaakt van een cabaretgroep, het Kabarett der Unmöglichen. Vergeet ook niet dat hij in een muzikale omgeving was opgegroeid. Voor Van Baaren was de techniek altijd ondergeschikt aan de muziek.
In het befaamde ‘maandagochtendklasje’ kwamen jonge componisten samen om elkaars werk te analyseren.
Economisch componeren
In Rotterdam doceerde Willem Pijper (1894-1947), een componist die aanvankelijk componeerde in een laatromantisch idioom. In diens vroege Eerste strijkkwartet (1914) horen we al elementen die zijn werk later zouden domineren: een sterke ritmiek, en een neiging om zo veel mogelijk expressie te bereiken met weinig materiaal. Dat leidde in de jaren 1920 tot wat hij zijn kiemceltechniek noemde: een cel van enkele noten staat aan de basis van een complete compositie. Economischer kun je als componist nauwelijks zijn. Zijn leerling Van Baaren zag de overeenkomst met de twaalftoonstechniek en begon de twee technieken te combineren. Toen hij aan Pijper uitlegde dat er voor hem geen verschil was, zei deze: ‘Je hebt gelijk, maar ik kan er geen twaalf tegelijk in de gaten houden.’
Serialisme, jazz en cabaret
Van Baaren kon dat wél. Hij bouwde een kleurrijk oeuvre op basis van twaalftoonsreeksen, en na de Tweede Wereldoorlog zien we zijn voorliefde voor economische compositietechnieken terug in zijn bekering tot het nóg strengere serialisme, waarbij naast toonhoogte ook toonduur, dynamiek en klankkleur in reeksen werden geordend. Van Baarens reputatie als reeksenrekenaar suggereert droge, cerebrale muziek, maar dat is onterecht. De losse, lenige stijl van veel van zijn werken verraadt dat hij ook jazzpianist was en in Berlijn deel had uitgemaakt van een cabaretgroep, het Kabarett der Unmöglichen. Vergeet ook niet dat hij in een muzikale omgeving was opgegroeid. Voor Van Baaren was de techniek altijd ondergeschikt aan de muziek.
In het befaamde ‘maandagochtendklasje’ kwamen jonge componisten samen om elkaars werk te analyseren.
Sleutelpositie
De Tweede Wereldoorlog sloeg een enorme bres in de muziekgeschiedenis. Duizenden musici waren in concentratiekampen vermoord, sommigen hadden kunnen vluchten naar de Verenigde Staten. In Europa wilde een aantal jonge componisten de muziek van de grond af opbouwen, onder andere om zich te kunnen distantiëren van de in hun ogen besmette Duits-romantische traditie. Vooral aanhakend bij Schönbergs leerling Anton Webern ontwikkelden zij het serialisme. De enige Nederlandse componist die deze benadering echt omarmde was Van Baaren. Laat deze nou net een sleutelpositie krijgen aan drie belangrijke conservatoria: in 1948 werd hij directeur van wat later het Conservatorium van Amsterdam zou worden, vijf jaar later stapte hij over naar het Utrechts Conservatorium en vanaf 1958 stond hij aan het roer van het Koninklijk Conservatorium in Den Haag.
Hoewel compositie officieel nog geen vak was in Den Haag, gaf Van Baaren er wel officieus compositieles: in het befaamde wekelijkse ‘maandagochtendklasje’ kwamen jonge componisten en andere muziekstudenten samen om elkaars werk te bespreken en te analyseren. Van Baarens openheid, humor en vlijmscherpe blik waren een belangrijke inspiratie voor jongelingen als Louis Andriessen, Reinbert de Leeuw, Misha Mengelberg, Peter Schat en Jan van Vlijmen, van wie een aantal zich in 1969 zou manifesteren als de rebelse ‘Notenkrakers’.
Sleutelpositie
De Tweede Wereldoorlog sloeg een enorme bres in de muziekgeschiedenis. Duizenden musici waren in concentratiekampen vermoord, sommigen hadden kunnen vluchten naar de Verenigde Staten. In Europa wilde een aantal jonge componisten de muziek van de grond af opbouwen, onder andere om zich te kunnen distantiëren van de in hun ogen besmette Duits-romantische traditie. Vooral aanhakend bij Schönbergs leerling Anton Webern ontwikkelden zij het serialisme. De enige Nederlandse componist die deze benadering echt omarmde was Van Baaren. Laat deze nou net een sleutelpositie krijgen aan drie belangrijke conservatoria: in 1948 werd hij directeur van wat later het Conservatorium van Amsterdam zou worden, vijf jaar later stapte hij over naar het Utrechts Conservatorium en vanaf 1958 stond hij aan het roer van het Koninklijk Conservatorium in Den Haag.
Hoewel compositie officieel nog geen vak was in Den Haag, gaf Van Baaren er wel officieus compositieles: in het befaamde wekelijkse ‘maandagochtendklasje’ kwamen jonge componisten en andere muziekstudenten samen om elkaars werk te bespreken en te analyseren. Van Baarens openheid, humor en vlijmscherpe blik waren een belangrijke inspiratie voor jongelingen als Louis Andriessen, Reinbert de Leeuw, Misha Mengelberg, Peter Schat en Jan van Vlijmen, van wie een aantal zich in 1969 zou manifesteren als de rebelse ‘Notenkrakers’.
Haagse School
In de jaren zeventig verandert het Nederlandse muzieklandschap; de ensemblecultuur bloeit op, Nederland zet zichzelf internationaal op de muziekkaart. Louis Andriessen ontwikkelt een eigen stijl onder invloed van het Amerikaanse minimalisme, alweer zo’n stroming die zuinig materiaalgebruik tot kunst verheft. In 1974 wordt Andriessen docent aan het Koninklijk Conservatorium.
Rondom Andriessen en zijn collega’s Van Vlijmen, Dick Raaijmakers en Gilius van Bergeijk – die allen in Den Haag doceren – ontstaat de zogenaamde ‘Haagse School’. Jonge componisten komen van heinde en verre naar Den Haag om compositie te studeren. Ondanks de verschillen zijn er ook overeenkomsten aan te wijzen. Muziek van componisten die in Den Haag hebben lesgegeven of gestudeerd kenmerkt zich vaak door economisch materiaalgebruik, heldere constructies, een sterke, hoekige ritmiek en een zekere emotionele afstandelijkheid.
Het serialisme wordt – zeker sinds de dood van Van Vlijmen (1935-2004) – nog maar zelden beleden. Laat staan de kiemceltechniek. Maar in bredere zin is de economische benadering van Pijper en Van Baaren – of in ieder geval een zekere verwantschap – nog altijd aanwijsbaar in de strak en helder geconstrueerde no-nonsense-muziek van componisten als Richard Rijnvos, Martijn Padding, Mayke Nas en Peter Adriaansz.
Haagse School
In de jaren zeventig verandert het Nederlandse muzieklandschap; de ensemblecultuur bloeit op, Nederland zet zichzelf internationaal op de muziekkaart. Louis Andriessen ontwikkelt een eigen stijl onder invloed van het Amerikaanse minimalisme, alweer zo’n stroming die zuinig materiaalgebruik tot kunst verheft. In 1974 wordt Andriessen docent aan het Koninklijk Conservatorium.
Rondom Andriessen en zijn collega’s Van Vlijmen, Dick Raaijmakers en Gilius van Bergeijk – die allen in Den Haag doceren – ontstaat de zogenaamde ‘Haagse School’. Jonge componisten komen van heinde en verre naar Den Haag om compositie te studeren. Ondanks de verschillen zijn er ook overeenkomsten aan te wijzen. Muziek van componisten die in Den Haag hebben lesgegeven of gestudeerd kenmerkt zich vaak door economisch materiaalgebruik, heldere constructies, een sterke, hoekige ritmiek en een zekere emotionele afstandelijkheid.
Het serialisme wordt – zeker sinds de dood van Van Vlijmen (1935-2004) – nog maar zelden beleden. Laat staan de kiemceltechniek. Maar in bredere zin is de economische benadering van Pijper en Van Baaren – of in ieder geval een zekere verwantschap – nog altijd aanwijsbaar in de strak en helder geconstrueerde no-nonsense-muziek van componisten als Richard Rijnvos, Martijn Padding, Mayke Nas en Peter Adriaansz.
Kan het Nederlandser?
De Nederlandse muziek is de afgelopen decennia uiterst divers en veelkleurig geworden, zoals Jacqueline Oskamp op pagina 16 en volgende terecht betoogt. Binnen die veelkleurigheid is het typisch Nederlandse ‘Haagse’ accent prominent aanwezig. Het Nederlandse muzieklandschap kent strakke lijnen en hoeken, als kaarsrechte sloten en kanalen die door platte polders snijden – al hangen daarboven wel de meest wonderlijke wolkenluchten. En in dat efficiënt ingerichte landschap wonen Nederlanders: direct, brutaal, ironisch, onpretentieus, inventief. Eigenschappen die de Nederlandse hedendaagse muziek internationaal veelal hoge ogen doet gooien. Net als bijvoorbeeld het vermaarde Dutch Design, of de klare lijn van ontwerper en illustrator Joost Swarte, die deze maand de cover van Preludium siert. Of de schilderijen van Piet Mondriaan.
Mondriaan! Die hield van jazz, dat is bekend. Hij staat centraal in De Stijl (1984-85) van Louis Andriessen. Een wiskundige verhandeling over ‘de perfecte rechte lijn’ klinkt boven dissonante blazers en een boogie-woogie-piano. De muziek is strak geconstrueerd, minimalistisch, ritmisch, jazzy.
Vrijheid binnen een efficiënte organisatie. Zuinigheid en branie. Kan het Nederlandser?
Kan het Nederlandser?
De Nederlandse muziek is de afgelopen decennia uiterst divers en veelkleurig geworden, zoals Jacqueline Oskamp op pagina 16 en volgende terecht betoogt. Binnen die veelkleurigheid is het typisch Nederlandse ‘Haagse’ accent prominent aanwezig. Het Nederlandse muzieklandschap kent strakke lijnen en hoeken, als kaarsrechte sloten en kanalen die door platte polders snijden – al hangen daarboven wel de meest wonderlijke wolkenluchten. En in dat efficiënt ingerichte landschap wonen Nederlanders: direct, brutaal, ironisch, onpretentieus, inventief. Eigenschappen die de Nederlandse hedendaagse muziek internationaal veelal hoge ogen doet gooien. Net als bijvoorbeeld het vermaarde Dutch Design, of de klare lijn van ontwerper en illustrator Joost Swarte, die deze maand de cover van Preludium siert. Of de schilderijen van Piet Mondriaan.
Mondriaan! Die hield van jazz, dat is bekend. Hij staat centraal in De Stijl (1984-85) van Louis Andriessen. Een wiskundige verhandeling over ‘de perfecte rechte lijn’ klinkt boven dissonante blazers en een boogie-woogie-piano. De muziek is strak geconstrueerd, minimalistisch, ritmisch, jazzy.
Vrijheid binnen een efficiënte organisatie. Zuinigheid en branie. Kan het Nederlandser?