Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
interview

Pianist Víkingur Ólafsson: ‘Ik sluit niets uit’

door Frederike Berntsen
11 feb. 2022 11 februari 2022

Víkingur Ólafsson maakte vorig jaar april zijn debuut bij het Concertgebouworkest en keert nu terug voor een recital in de Grote Zaal. Wederom neemt hij muziek van Mozart mee. Dat de werkomstandigheden ideaal zullen zijn, lijdt volgens de IJslandse virtuoos geen twijfel.

  • Vikingur Olafsson

    foto: Ari Magg

    Vikingur Olafsson

    foto: Ari Magg

  • Víkingur Ólafsson

    foto: Ari Magg

    Víkingur Ólafsson

    foto: Ari Magg

  • Vikingur Olafsson

    foto: Ari Magg

    Vikingur Olafsson

    foto: Ari Magg

  • Víkingur Ólafsson

    foto: Ari Magg

    Víkingur Ólafsson

    foto: Ari Magg

‘Het is Víkingur’, is het eerste dat Víkingur Ólafsson door de telefoon zegt zodra ons gesprek van start gaat. Dat is iets IJslands, elkaar altijd bij de voornaam noemen. De stille akoestiek van een besloten ruimte klinkt aan de andere kant van de lijn: de pianist zit achter het stuur.

Víkingur is aandachtig en scherp, ook in zijn woordkeuze. Op geen enkel moment is er twijfel over een afslag of lijkt het van belang om extra op het verkeer te letten. Overal komt een antwoord op, zonder enige onzekerheid. Hij doet alles tegelijk. Een van zijn ­dilemma’s: te veel doen.

Einde

De ene cd na de andere komt uit, met repertoire dat kriskras door de muziekgeschiedenis gaat. Recent was daar een opname met muziek van Mozart en een aantal tijdgenoten, werken die hij in de Grote Zaal ten gehore brengt in de serie Grote Pianisten. Op de cd klinken er meerdere vleugels, zelf binnen één deel van een compositie. ‘Ik sluit niets uit, kan best dat ik in Amsterdam ook meerdere instrumenten gebruik. Ik weet mij in ieder geval vergezeld van de beste pianotechnicus die ik ken. Met hem werkte ik ook samen voor de cd: jullie Michel Brandjes kan ongelofelijke dingen met een piano, hij voelt precies aan wat je wilt als musicus.’

Als je Víkingurs spel beluistert hoor je gemak, niets lijkt hem in de weg te staan. Er zit ook iets perfectionistisch in, klopt dat? ‘Dat ben ik zeker. Ik ben zelden tevreden. Maar dat helpt me ook, daardoor blijf ik zoeken en wil ik verder leren. Als ik iets nu al goed of af zou vinden, zou dat het einde van het leven zijn, het einde van de muziek.’

‘Het sijpelt door in mijn spel: berusting. Het jachtige is eraf’

Prio’s

Een bezig baasje. De afgelopen ­perio­de, toen de pandemie de wereld in haar greep hield, had Víkingur zijn handen vol als kersverse vader van een tweede zoon. ‘Ik kom net van een lunch met een vriend, en met de start van een nieuw jaar kijk je altijd terug en maak je plannen. Wat heb ik bereikt, is dit wat ik wilde? Vroeger wilde ik wereldpianist worden, ik was gretig en zag voor me hoe ik met de mooiste orkesten optrad. Dat is uitgekomen, maar het gekke is dat er sinds de geboorte van mijn kinderen een ander soort prioriteit is ontstaan.

Ik heb het leven doorgegeven aan mijn zonen en houd me bezig met hoe zij gelukkig kunnen worden. Toen mijn vrouw in verwachting was van de eerste, hoorde ik dat een dag voor een optreden in de Hollywood Bowl, met een gigantische hoeveelheid publiek – maar het maakte me niets meer uit, ik zat totaal ontspannen achter de vleugel, in mij was er iets heel anders belangrijk. Dat sijpelt ook door in mijn spel: berusting, noem het bezonkenheid. Het jachtige is eraf.’

Open oren

Víkingur heeft zijn carrière ver van huis opgebouwd. Na een IJslandse jeugd verhuisde hij op zijn achttiende naar New York om er les te krijgen aan de Juilliard School, nadat hij thuis alle ­pianisten die hij bewondert – van Dinu Lipatti tot Emil Gilels en Alfred Cortot – grijs had gedraaid. ‘Toen ik jong was, was de vleugel het middelpunt in mijn leven, in een klein appartement met mijn ouders en zussen. Je kon letterlijk niet om het instrument heen. Daar is mijn vorming begonnen.

Mijn moeder is pianolerares, mijn vader componeert en is architect. We zijn niet gelovig, maar geloven heilig in de muziek. Oude en hedendaagse muziek zijn me als vanzelfsprekend aangereikt. Mijn vroegere pianospel kende alleen maar extremen, een middenweg bestond niet, ik zoog in me op wat al die verschillende pianisten deden. Dat heb ik in goede banen leren leiden, leren kanaliseren. Ik was een student met open oren voor mijn docenten, maar ook met genoeg eigenwijsheid.’

Zucht van verlichting

New York, maar ook Berlijn en Oxford deed hij aan. Na de studie moest ­Víkingur met een lege agenda aan de slag. Hij wilde zijn eigen leraar zijn, concoursen links laten liggen en op eigen kracht het podium veroveren. Een eigen cd-label, een eigen festival, heel gemakkelijk was de weg niet. Een zucht van verlichting kwam toen Alfred Brendel hem verzekerde dat het vijftien jaar kost om van de ene dag op de andere beroemd te worden.

De IJslandse Glenn Gould, zo is ­Víkingur genoemd, wat vindt hij daarvan? ‘Ik voel me gevleid, Gould was groots in vele opzichten, ik ben een groot bewonderaar van hem. Collega’s van mij vergaat het net zo. Yuja Wang is de nieuwe Martha ­Argerich genoemd, Daniil Trifonov de nieuwe Vladimir Horowitz. Maar ik ben ­Víkingur en geef mijzelf aan de muziek, mijn eigen gevoel en karakter; echt grote muziek heeft eindeloos potentie om opnieuw geïnterpreteerd te worden. De pianisten van vroeger boden hun eigen, unieke perspectief op de muziek, net zoals ik dat doe – in die zin maak ik deel uit van een traditie, maar ik stap daar ook uit omdat ik net als die anderen uniek ben.’

Een autoportier, een huisdeur, een lopende kraan, Víkingur is thuis aangekomen. Wat brengt IJsland hem, zijn woonplaats Reykjavik? ‘Rust en privacy – ik vind hier een eigen leefomgeving. IJsland is een in between-eiland tussen Europa en de Verenigde Staten, dat maakt het tot iets moois en bijzonders, en voor mij tegelijk iets gewoons omdat ik er ben geboren. Het is klein, telt ongeveer 350.000 inwoners, maar het ademt ruimte. Dit is voor mij de ideale plek om te wonen, een basis te voelen en thuis te komen.’

‘Het is Víkingur’, is het eerste dat Víkingur Ólafsson door de telefoon zegt zodra ons gesprek van start gaat. Dat is iets IJslands, elkaar altijd bij de voornaam noemen. De stille akoestiek van een besloten ruimte klinkt aan de andere kant van de lijn: de pianist zit achter het stuur.

Víkingur is aandachtig en scherp, ook in zijn woordkeuze. Op geen enkel moment is er twijfel over een afslag of lijkt het van belang om extra op het verkeer te letten. Overal komt een antwoord op, zonder enige onzekerheid. Hij doet alles tegelijk. Een van zijn ­dilemma’s: te veel doen.

Einde

De ene cd na de andere komt uit, met repertoire dat kriskras door de muziekgeschiedenis gaat. Recent was daar een opname met muziek van Mozart en een aantal tijdgenoten, werken die hij in de Grote Zaal ten gehore brengt in de serie Grote Pianisten. Op de cd klinken er meerdere vleugels, zelf binnen één deel van een compositie. ‘Ik sluit niets uit, kan best dat ik in Amsterdam ook meerdere instrumenten gebruik. Ik weet mij in ieder geval vergezeld van de beste pianotechnicus die ik ken. Met hem werkte ik ook samen voor de cd: jullie Michel Brandjes kan ongelofelijke dingen met een piano, hij voelt precies aan wat je wilt als musicus.’

Als je Víkingurs spel beluistert hoor je gemak, niets lijkt hem in de weg te staan. Er zit ook iets perfectionistisch in, klopt dat? ‘Dat ben ik zeker. Ik ben zelden tevreden. Maar dat helpt me ook, daardoor blijf ik zoeken en wil ik verder leren. Als ik iets nu al goed of af zou vinden, zou dat het einde van het leven zijn, het einde van de muziek.’

‘Het sijpelt door in mijn spel: berusting. Het jachtige is eraf’

Prio’s

Een bezig baasje. De afgelopen ­perio­de, toen de pandemie de wereld in haar greep hield, had Víkingur zijn handen vol als kersverse vader van een tweede zoon. ‘Ik kom net van een lunch met een vriend, en met de start van een nieuw jaar kijk je altijd terug en maak je plannen. Wat heb ik bereikt, is dit wat ik wilde? Vroeger wilde ik wereldpianist worden, ik was gretig en zag voor me hoe ik met de mooiste orkesten optrad. Dat is uitgekomen, maar het gekke is dat er sinds de geboorte van mijn kinderen een ander soort prioriteit is ontstaan.

Ik heb het leven doorgegeven aan mijn zonen en houd me bezig met hoe zij gelukkig kunnen worden. Toen mijn vrouw in verwachting was van de eerste, hoorde ik dat een dag voor een optreden in de Hollywood Bowl, met een gigantische hoeveelheid publiek – maar het maakte me niets meer uit, ik zat totaal ontspannen achter de vleugel, in mij was er iets heel anders belangrijk. Dat sijpelt ook door in mijn spel: berusting, noem het bezonkenheid. Het jachtige is eraf.’

Open oren

Víkingur heeft zijn carrière ver van huis opgebouwd. Na een IJslandse jeugd verhuisde hij op zijn achttiende naar New York om er les te krijgen aan de Juilliard School, nadat hij thuis alle ­pianisten die hij bewondert – van Dinu Lipatti tot Emil Gilels en Alfred Cortot – grijs had gedraaid. ‘Toen ik jong was, was de vleugel het middelpunt in mijn leven, in een klein appartement met mijn ouders en zussen. Je kon letterlijk niet om het instrument heen. Daar is mijn vorming begonnen.

Mijn moeder is pianolerares, mijn vader componeert en is architect. We zijn niet gelovig, maar geloven heilig in de muziek. Oude en hedendaagse muziek zijn me als vanzelfsprekend aangereikt. Mijn vroegere pianospel kende alleen maar extremen, een middenweg bestond niet, ik zoog in me op wat al die verschillende pianisten deden. Dat heb ik in goede banen leren leiden, leren kanaliseren. Ik was een student met open oren voor mijn docenten, maar ook met genoeg eigenwijsheid.’

Zucht van verlichting

New York, maar ook Berlijn en Oxford deed hij aan. Na de studie moest ­Víkingur met een lege agenda aan de slag. Hij wilde zijn eigen leraar zijn, concoursen links laten liggen en op eigen kracht het podium veroveren. Een eigen cd-label, een eigen festival, heel gemakkelijk was de weg niet. Een zucht van verlichting kwam toen Alfred Brendel hem verzekerde dat het vijftien jaar kost om van de ene dag op de andere beroemd te worden.

De IJslandse Glenn Gould, zo is ­Víkingur genoemd, wat vindt hij daarvan? ‘Ik voel me gevleid, Gould was groots in vele opzichten, ik ben een groot bewonderaar van hem. Collega’s van mij vergaat het net zo. Yuja Wang is de nieuwe Martha ­Argerich genoemd, Daniil Trifonov de nieuwe Vladimir Horowitz. Maar ik ben ­Víkingur en geef mijzelf aan de muziek, mijn eigen gevoel en karakter; echt grote muziek heeft eindeloos potentie om opnieuw geïnterpreteerd te worden. De pianisten van vroeger boden hun eigen, unieke perspectief op de muziek, net zoals ik dat doe – in die zin maak ik deel uit van een traditie, maar ik stap daar ook uit omdat ik net als die anderen uniek ben.’

Een autoportier, een huisdeur, een lopende kraan, Víkingur is thuis aangekomen. Wat brengt IJsland hem, zijn woonplaats Reykjavik? ‘Rust en privacy – ik vind hier een eigen leefomgeving. IJsland is een in between-eiland tussen Europa en de Verenigde Staten, dat maakt het tot iets moois en bijzonders, en voor mij tegelijk iets gewoons omdat ik er ben geboren. Het is klein, telt ongeveer 350.000 inwoners, maar het ademt ruimte. Dit is voor mij de ideale plek om te wonen, een basis te voelen en thuis te komen.’

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.